32 123 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2010

nr. 49
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 december 2009

Tijdens het plenaire debat over de SZW-begroting op donderdag 11 december heb ik – in reactie op het amendement van de heer Spekman (Kamerstuk 32 123 XV, nr. 42) – de Tweede Kamer toegezegd een nadere onderbouwing te geven van de kosten van 100 fte’s aan extra inspecteurs bij de Arbeidsinspectie. Deze kosten bedragen ruim € 12 mln en zijn daarmee substantieel hoger dan de € 5 mln, waar de heer Spekman in zijn amendement vanuit gaat. Naast deze onderbouwing zal ik – misschien ten overvloede – ook ingaan op de dekking die de heer Spekman in zijn amendement voorstelt. Verder stel ik een alternatief voor het amendement voor. Tot slot maak ik van de gelegenheid gebruik om, namens de staatssecretaris, te reageren op de motie van Gent/Spekman over «Vazalo».

Onderbouwing van de kosten van 100 fte’s aan extra inspecteurs

Het bedrag van ruim € 12 mln is als volgt tot stand gekomen:

• Een inspecteur van de Arbeidsinspectie is ingeschaald in loonschaal 10.

• De salariskosten voor 1 fte in loonschaal 10 bedragen € 63 119,– per jaar. De overhead (incl. huisvestingskosten, automatiseringskosten en overige overheadkosten) bedraagt € 28 015,– per jaar. De totale kosten (incl. overhead) voor 1 fte in loonschaal in 10 bedragen (opgeteld) € 91 135,– per jaar.

• De totale kosten voor 100 inspecteurs bedragen € 9 113 500,–

• Uitgaande van de huidige inspectiecapaciteit van de Arbeidsinspectie en de huidige kosten voor afhandeling en ondersteuning (boeteoplegging, bezwaar & beroep, administratieve ondersteuning etc.) dient te worden gerekend met een opslagpercentage op de directe kosten voor inspecteurs van ca. 40%. De kosten voor afhandeling en ondersteuning bedragen derhalve € 3 645 400,–

• Conclusie: de totale kosten voor de uitbreiding van de AI met 100 fte bedragen € 12 758 900,–.

De heer Spekman geeft aan dat inspecteurs in eerdere berekeningen goedkoper waren. Hij verwijst hierbij naar het «amendement Spekman» zoals ingediend bij de begroting 2008 met als doel om € 2 mln uit te trekken voor de uitbreiding van de arbeidsinspectie. Naar aanleiding van dit amendement is het personeelsbudget van de Arbeidsinspectie verhoogd met € 2 mln en uitgebreid met 24 fte. Op basis van deze getallen zouden de kosten van 100 fte’s al uitkomen op € 9 mln. Van de bewuste € 2 mln konden destijds echter alleen de salariskosten van de inspecteurs worden voldaan; het bedrag was niet voldoende om ook de kosten voor afhandeling en ondersteuning te dekken. Voor deze fte’s (en overige kosten) moest binnen de SZW-begroting aanvullend ruimte worden gevonden.

Dekking van de kosten van het amendement

De heer Spekman stelt voor de kosten van het amendement voor de helft te dekken uit de invoering van een loondoorbetalingsplicht voor zieke uitzendkrachten en voor de andere helft uit hogere boeteopbrengsten. Dekking door introductie in de uitzendsector van een loondoorbetalingsverplichting bij ziekte is bezwaarlijk en niet adequaat om 3 redenen.

• Dit is een lastenverzwaring voor de uitzendbranche inhoudt, die met een omzetdaling van 25 à 30% al onevenredig zwaar wordt getroffen door de crisis. Verder belasten van de uitzendbranche zou negatieve gevolgen hebben voor groepen die juist zijn aangewezen op uitzendwerk om toegang tot de arbeidsmarkt te verkrijgen. De werkgelegenheid zou erdoor verder af kunnen nemen;

• De loondoorbetalingsverplichting is juridisch lastig is te realiseren in de uitzendbranche. Daarvoor moet het uitzendbeding uit het burgerlijk wetboek worden aangepast. Volgens het uitzendbeding eindigt de uitzendovereenkomst van rechtswege wanneer de inlener afziet van de diensten van de uitzendkracht (bijvoorbeeld als de uitzendkracht ziek wordt). Aanpassing van het uitzendbeding haalt bovendien de grond onder het uitzendprincipe weg, te weten, de uitzendovereenkomst vervalt op het moment dat de opdracht vervalt.

• De opbrengst van een dergelijke verplichting is ook beperkt. Van de negatieve consequenties op de arbeidsmarkt en de daarmee gepaard gaande budgettaire lasten is voorshands nog geen beeld.

Dekking van extra fte’s aan arbeidsinspecteurs door hogere boeteopbrengsten acht ik principieel onjuist. Boetes beogen uiteindelijk gedragscorrectie. Wanneer boetes effectief zijn, zullen de opbrengsten na een mogelijke kortstondige hausse dus op lange termijn naar beneden gaan. Derhalve zal iedere toename van de inspectie, wil deze zin hebben, leiden tot lagere boeteopbrengsten. Gegeven deze omstandigheid is het financieel ondeugdelijk om de inkomsten van boetes te gebruiken als financiële basis voor de inspectiediensten die deze boetes moeten genereren.

Het actuele beeld van boeteopbrengsten rechtvaardigt ook niet de verwachting dat deze op korte termijn substantieel zullen kunnen toenemen. Zowel bij de WAV als WML is sprake van afnemende opbrengsten, waarbij het zelfs de vraag is of de taakstellende ontvangsten zullen kunnen worden gerealiseerd. De afnemende opbrengsten hangen vooral samen met de afname van het percentage inspecties waarbij overtredingen worden vastgesteld.

Als alternatief stel ik voor om een programmaprogect in te stellen. Binnen dit program zal een verkenning worden gemaakt van aard en omvang van de problematiek. Op basis daarvan zal het programma de tijdelijke intensivering bevatten die alsdan nodig blijkt te zijn. Dit zal dan betrekking hebben op de strijd tegen uitbuiting van werknemers, onveilige werksituaties en illegale arbeid. Bij de thema’s die aan de orde komen kan gedacht worden aan het oneigenlijk verkrijgen van toegang tot de arbeidsmarkt door zelfstandigen zonder personeel, arbeidsgerelateerde uitbuiting, de aanpak van notoire overtreders (zowel extra inspecties als snellere oplegging en invordering van de boetes), onderbetaling in het kader van de wet minimumloon en minimum vakantietoeslag en huisvesting van (buitenlandse) werknemers. Voor deze activiteiten zouden in 2010 middelen ter grootte van 2 mln kunnen worden vrijgemaakt, incidenteel ten laste van artikel 98 Algemeen.

Motie Van Gent/Spekman

De leden Van Gent en Spekman hebben een motie ingediend die ertoe strekt om, tot de invoering van de Wet Vazalo, voor bijstandsgerechtigde alleenstaande ouders in de bijstand die zijn ontheven van de sollicitatieplicht de mogelijkheid te creëren langer dan zes maanden gebruik te maken van de bestaande inkomstenvrijlating in de WWB (artikel 31, tweede lid, onder o, WWB) (Kamerstuk 32 123 XV, nr. 38). Omdat tijdens het debat nog niet inhoudelijk op deze motie is ingegaan geef ik hierbij namens de staatssecretaris een inhoudelijke reactie.

Deze regeling voorziet in een vrijlating gedurende ten hoogste zes maanden tot 25% van de inkomsten uit arbeid (maximaal € 186 per maand), voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Het doel van deze vrijlatingsregeling is om mensen met een bijstandsuitkering te stimuleren een hele of gedeeltelijke baan te accepteren. Het maximale bedrag van € 186 per maand is aanzienlijk hoger dan de inkomensverbetering die de alleenstaande ouder in de Wet Vazalo kan realiseren. De vrijlatingsregeling in de WWB is in hoogte en duur begrensd om te voorkomen dat er een bepaalde mate van gewenning aan het hogere inkomen optreedt. Als tijdelijke arbeidsprikkel is de vrijlating te rechtvaardigen. Verlenging van de duur van de vrijlating gaat gepaard met aanzienlijke armoedevaleffecten. Om de hierboven genoemde redenen ontraad ik deze motie.

Verder wil ik u wijzen op het experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders. Met dit experiment wil ik inzicht krijgen in de mate waarin een aantal maatregelen de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders stimuleert. Eén van die instrumenten is een inkomstenvrijlating van maximaal € 120 per maand gedurende de looptijd van het experiment. Het experiment loopt van 1 januari 2009 tot 1 januari 2011. Eind oktober heb ik een tussenevaluatie over het experiment aan uw Kamer toegezonden. De conclusie daarvan is dat het nu nog niet mogelijk is om uitspraken te doen over de effectiviteit van de in het experiment ingezette maatregelen.

Ik wil u wel de toezegging doen dit experiment nauwlettend te blijven volgen en op het moment dat eerder resultaten uit het experiment blijken, dit tussentijds aan uw Kamer te melden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven