Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32123-XIV nr. 28 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32123-XIV nr. 28 |
Vastgesteld 4 november 2009
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit naar aanleiding van de brief van 1 april 2009 inzake het evaluatieonderzoek dierentuinen en beleidsmaatregelen naar aanleiding van dit onderzoek (Kamerstuk 31 700 XIV, nr. 139) en de brief van 21 april 2009 inzake het onderzoek naar het functioneren van het Nederlands Opvangcentrum Pagegaaien (NOP) (Kamerstuk 28 286, nr. 290).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 november 2009.
Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
1 Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
I Evaluatie Dierentuinenbesluit 2
Inbreng leden van de SP-fractie 2
Inbreng leden van de PvdD-fractie 3
Inbreng leden van de SP-fractie 6
II Evaluatie NOP 8
Inbreng leden van de CDA-fractie 9
Inbreng leden van de SP-fractie 9
Inbreng leden van de PvdD-fractie 9
2 Reactie van de minister 9
1 VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
I Evaluatie Dierentuinenbesluit
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Evaluatie van het Dierentuinenbesluit en de brief over het Nederlandse Opvangcentrum Papegaaien (NOP).
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de evaluatie duidelijk maakt dat het Dierentuinenbesluit naar behoren werkt. De keuze voor doelvoorschriften in het Dierentuinenbesluit zorgt voor maatwerk en het invullen van de eigen verantwoordelijkheid door de dierentuinen zelf en dat is naar mening van de leden van CDA-fractie een belangrijke verbetering. Ook laat de Evaluatie zien dat doelvoorschriften zorgen voor het uitdagen van dierentuinen om te komen tot een beleid dat past bij het soorteigen gedrag van de gehouden dieren. Daarnaast heeft het Dierentuinenbesluit geleidt tot een stijging van het kwaliteitsniveau van met name de kleinere dierentuinen. Kortom, mooie effecten van het besluit. Het laat zien dat de sector zijn verantwoordelijkheid inziet en neemt. Het dierenwelzijnniveau in Nederlandse dierentuinen is redelijk tot goed. Kunt u uiteenzetten welke dierenwelzijnsituaties de kwalificatie redelijk krijgen? Is het doel om redelijke dierenwelzijnsituaties te verbeteren? Zo nee, waarom niet en zo ja, welk traject wordt daarvoor ingezet?
Administratieve lastenverlichting
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat er sprake is van aantoonbare administratieve lastenverlichting door het afschaffen van dubbele rapportages. Tot onze verbazing vinden er nog steeds dubbele rapportages plaats en wordt extra voorlichting voorgesteld. Is het niet voldoende dat de Dienst Regelingen de overbodig ingediende rapportages per kerende post terugstuurt? Is verdere vereenvoudiging mogelijk? Hierdoor kunnen de kosten van zowel Dienst Regelingen als ook de dierentuinen verder omlaag gebracht worden. De leden van de CDA-fractie vraagt u voortdurend alert te zijn op mogelijkheden om de administratieve lastendruk te verminderen.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de voorgestelde acties op het vlak van het vergroten van transparantie middels doelvoorschriften met behoud van de open normen. De leden van de CDA-fractie vragen zich wel af op welke wijze dat wordt vormgegeven. De leden van de CDA-fractie vragen zich vervolgens af op welke wijze de aanbevelingen een «geheugen» te creëren en het kennisniveau van de visitatiecommissie op peil te houden, worden uitgevoerd. Dit lijken hen uiterst zinvolle aanbevelingen die tegelijkertijd lastig in te vullen zijn omdat de expertise slechts bij enkelen aanwezig is. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat overwogen moet worden om een Europese pool van experts te benoemen, en te ijveren om te komen tot een Europese visitatiecommissie, die in wisselende samenstelling expertise kan opbouwen en «best practices» in Europees verband kan delen. Zo kan gewerkt worden aan verbetering van dierenwelzijn in Europees verband. Graag uw reactie.
De reguliere controles gaan nu van start. Gezien de ervaringen ten aanzien van de controle en handhaving vragen de leden van de CDA-fractie zich af hoe de Algemene Inspectiedienst (AID) wordt aangestuurd en/of inhoudelijk wordt ondersteund. Vervolgens vragen de leden van de CDA-fractie zich af hoe de AID de opdracht ogen en oren goed open te houden om vergunningplichtige inrichtingen zonder vergunning te detecteren, gaat invullen. Op welke wijze worden zij hierbij ondersteund? Wat is de rol van Dienst Regelingen (DR) hierbij? Formuleert deze dienst de concrete opdrachten of maken zij risicoanalyses die als basis kunnen dienen voor AID-controles? Op welke wijze worden aanwijzingen van particulieren opgepakt? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat gezien de positieve rol van DR bij het ter uitvoering te laten komen van het Dierentuinenbesluit, deze dienst direct betrokken moet zijn bij de ontwikkeling van de (reguliere) controlesystematiek.
Functie opvangcentra (educatie/fokprogramma)
De leden van de CDA-fractie onderkennen de speciale positie van de opvangcentra zoals in de Evaluatie wordt vermeld. De leden van de CDA-fractie hebben hierover nog enkele vragen. Met het Dierentuinenbesluit gelden nu regels voor opvangcentra die niet goed aansluiten bij de functie die deze centra hebben. Eén van de aanbevelingen is het Dierentuinenbesluit te laten bestaan en een kwaliteitsprotocol uit te werken voor alle opvangcentra en het protocol vervolgens te koppelen aan het Dierentuinenbesluit. Gaat u deze aanbeveling uitvoeren? De leden van de CDA-fractie vragen zich af of opvangcentra tegelijkertijd ook kunnen verkopen aan particulieren. In ieder geval zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat een sluitende dieradministratie een absolute voorwaarde is voor een opvangcentrum, als dat centrum ook fokt met dieren en dieren verkoopt. Op welke wijze wordt aandacht geschonken aan het geschetste dilemma in de Evaluatie rondom het doel van het fokprogramma? Ten aanzien van het educatieprogramma is recentelijk al wat gewisseld, echter vinden de leden van de CDA-fractie het merkwaardig dat Artis eenmalig, een meerjarig e vernieuwingsimpuls krijgt van 5 miljoen euro. Waarin verschilt Artis ten opzichte van Blijdorp, in de zin van grootstedelijke benadering, of andere dierentuinen? Alle dierentuinen worden immers geacht om aandacht te schenken aan educatie. Waarom is gekozen voor Artis als dierentuin met een voorbeeldfunctie? Op welke wijze gaat deze impuls bijdragen aan de vernieuwing van de natuur- en milieueducatie in algemene zin zoals besproken in de Nota NME? Als aanvulling op de NME-activiteiten uit de genoemde nota, kunnen de leden van de CDA-fractie zich iets bij het voorstel voorstellen, maar is het niet juist dat de genoemde 5 miljoen euro aanvullend bekostigd worden, en niet uit de middelen die beschikbaar zijn voor het uitvoeren van het NME-programma?
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse de evaluatie van het Dierentuinenbesluit gelezen.
Het verzoek van de Kamer was om het Dierentuinenbesluit te evalueren met daarbij aandacht voor de functie, de huisvestingseisen en het fok- en transactiebeleid van dierentuinen.
De leden van de fractie van de SP hebben de evaluatie gelezen en vragen zich af of de minister de opdracht wel goed heeft doorgegeven. Wat aan de Kamer is aangeboden is een onderzoek naar de werkbaarheid van het huidige besluit, maar niet of amper naar de« functie, de huisvestingseisen en het fok- en transactiebeleid van dierentuinen». Waarom bent u hiermee akkoord gegaan?
De leden van de SP-fractie zijn verbaasd dat u op basis van deze evaluatie de minister concludeert dat Nederlandse dierentuinen overwegend voldoen aan de doelen van het Dierentuinenbesluit.
In de evaluatie staat immers: «Bij die bezoeken constateerde de AID in ongeveer 15 procent van de gevallen dat nog niet (geheel) aan de voorwaarden voldaan werd». Graag ontvangen wij uw reactie op deze constatering.
Verder concludeert u dat het welzijnsniveau van de dieren «redelijk tot goed» is. Dat is goed om te horen. Wel vragen de leden van de fractie van de SP zich af waar u dit op baseert. Uit de evaluatie valt een dergelijke constatering namelijk niet op te maken.
Is het Dierenbesluit een goed instrument gebleken om welzijn van dieren te waarborgen vragen de leden van de SP-fractie zich af? Waarom is juist dit element amper bekeken in deze evaluatie?
En waarom is er geen internationale vergelijking gemaakt?
Klopt onze indruk dat deze evaluatie niet ingaat op het transactiebeleid? Waarom staat er dat de «praktijk leert dat de NVD-tuinen een commissie hebben die ontvangende tuinen controleert en beleid voeren dat andere NVD- of EAZA-dierentuinen boven andere inrichtingen prefereert bij transactie»? Valt er niks meer dan dit te zeggen over het transactiebeleid? Waarom is niet onderzocht of transacties zich daadwerkelijk volgens dit beleid afspelen? Waarom wordt er slechts verwezen naar handelsverdragen en het CITES-verdrag?
Deelt u de mening van de leden van de SP-fractie dat de motie over het Dierentuinenbesluit (30 800 XIV, nr. 121) op dit punt niet is uitgevoerd? Wanneer gaat u dit punt van de motie alsnog uitvoeren?
Waarom neemt u de aanbeveling van de onderzoekers niet over waar het gaat om de openbaarmaking van o.a. beoordelingscriteria van de visitatiecommissie? Waarom gaat u niet in op de conclusie van de onderzoekers dat er onvoldoende sanctiemogelijkheden zijn? Waarom deelt u deze conclusie niet en als u die wel deelt, wat gaat u daaraan doen? Gaat u nu wel een adequaat sanctieregime instellen?
In de evaluatie staat: «Bij die bezoeken constateerde de AID in ongeveer 15 procent van de gevallen dat nog niet (geheel) aan de voorwaarden voldaan werd. De meeste gevallen hebben betrekking op lichte, administratieve overtredingen. Toch valt op dat dit niet heeft geleid tot handhavend optreden».
Waarom wordt er niet handhavend opgetreden eigenlijk? Bent u bereid hier iets aan te doen?
Functie opvangcentra (educatie/fokprogramma)
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom het educatieve element van dierentuinen niet beter verankerd wordt. Dit is toch het voornaamste bestaansrecht van de dierentuin?
Zeker nu blijkt dat dierentuinen niet meer fokken voor het uitzetten van dieren ter bescherming en instandhouding van (bedreigde) wilde diersoorten.
Over het fokbeleid vragen de leden van de SP-fractie zich af of er nog in dierentuinen aan fokprogramma’s wordt gewerkt die daadwerkelijk gericht zijn op het in de natuur terug kunnen plaatsen van diersoorten. Is het juist dat het fokprogramma voornamelijk bedoeld is om dierentuinpopulaties voor educatieve en recreatieve doelen in stand te houden?
Over de huisvestingseisen wordt in de evaluatie gesteld dat er nu open normen zijn en dat er een nadeel kleeft aan een systeem van specifiek geformuleerde voorwaarden: het leidt tot het vaststellen van minimumnormen waar alle dierentuinen aan kunnen voldoen. Zulke normen zijn namelijk vrijwel altijd een compromis en vertegenwoordigen vanuit het oogpunt van met name welzijn niet de optimale situatie van dieren. Bovendien zullen dierentuinen sneller op de minimumnorm gaan zitten. Een systeem van open normen, waarin niet vast staat hoe groot een hok moet zijn, leidt minder snel tot compromissen en vaker tot optimale situaties.
Kunt u uiteenzetten hoe het in de Nederlandse dierentuinen gesteld is met het huisvesten van dieren?
Deelt u de conclusie die in de evaluatie is getrokken dat open normen vaker een optimale situatie zullen geven? Waarmee is de vergelijking gemaakt in deze stelling? Welke landen hanteren nu specifieke huisvestingsvoorwaarden en wat zijn daar de resultaten? Waarom is er niet serieus gekeken naar de praktijk van de huisvesting en het gebrek aan geformuleerde eisen?
Kunt u een overzicht geven van die instellingen die onder de vrijstellingsregeling vallen waardoor zij dieren mogen houden bij wijze van decoratie, zoals in hotels en restaurants? Welke eisen worden daar gesteld aan huisvesting en verzorging van dieren?
Waarom wordt er überhaupt vrijstelling gegeven als het doel overduidelijk niet educatief is?
Aan welke voorwaarde moeten de vergunningaanvragers voldoen? Vind u het bijvoorbeeld acceptabel als deze dieren gehouden worden in ruimtes waar ook feesten met veel mensen en veel geluidsoverlast worden gehouden?
Waarom mogen deze instellingen 10 diersoorten hebben die onder de Flora- en faunawet vallen? Wat is de ratio achter dit getal? Is alleen het aantal diersoorten leidend of wordt er ook gekeken naar het aantal dieren?
Hoe vaak worden deze vrijgestelde instellingen gecontroleerd door het ministerie van LNV? Hoe vaak worden er misstanden geconstateerd en hoe treden de inspectiediensten daar tegen op?
Waarom vallen circussen niet onder het Dierentuinenbesluit? Zij vallen toch ook onder de criteria die in het Dierentuinenbesluit worden opgesomd en die deze activiteit vergunningplichtig zou maken?
De leden van de SP-fractie schrikken van de conclusies die de makers van de evaluatie trekken ten aanzien van handhaving: «Dienst Regelingen (DR) en de AID hebben weinig handhavingsmiddelen tot hun beschikking. Met het ministerie van Justitie is afgesproken dat er niet strafrechtelijk gehandhaafd wordt, terwijl ook de bestuurlijke handhavingsmiddelen beperkt zijn. Hoewel de DR al wel de bevoegdheid heeft om dwangsommen te leggen, kon daar tot op heden nog geen gebruik van worden gemaakt».
Waarom kon de DR geen gebruik maken van dwangsommen?
Kan de Kamer een overzicht krijgen van het aantal keren dat de dienst regelingen in het afgelopen jaar dierentuinen en vrijgestelde instellingen heeft bezocht?
Hoe vaak zijn er overtredingen geconstateerd? Hoe is daartegen opgetreden?
In de evaluatie wordt ook gesteld: «Tot op heden is daarom ook nog niet handhavend opgetreden tegen dierentuinen die zich niet houden aan de voorschriften uit het besluit». Wat is uw reactie op deze constatering? Hoeveel administratieve overtredingen zijn er geconstateerd?
De leden van de SP-fractie zouden graag willen dat u alsnog ingaat op alle aanbevelingen uit de evaluatie en stuk per stuk aangeeft hoe ze deze uit gaat voeren. Daar waar u een aanbeveling naast zich neer wenst te leggen willen de leden van de SP-fractie een nadere en betere onderbouwing.
Afsluitend vragen de leden van de SP-fractie u om alsnog onderzoek te doen naar het welzijn van dieren in dierentuinen, en minimumeisen in te stellen voor de grootte van de dag- en nachtverblijven.
Inbreng leden van de PvdD-fractie
De leden van de fractie van de PvdD hebben met grote verbazing en teleurstelling kennisgenomen van uw reactie op de evaluatie van het Dierentuinenbesluit. U gaat enerzijds niet in op belangrijke resultaten uit het evaluatieonderzoek en trekt anderzijds conclusies over zaken die helemaal niet zijn onderzocht. Bovenal constateren de leden dat u wederom weigert uw eigen verantwoordelijkheden te nemen en dierentuinen in hoge mate zelf laat bepalen hoe ze wettelijk vastgestelde regels en voorschriften wil toepassen. De leden zijn van mening dat dit geen recht doet aan de doelen van het besluit. De vrijheid die dierentuinen hierdoor wordt geboden zorgt voor onduidelijkheid voor de dierentuinen zelf en belangrijker nog, maakt het onmogelijk om minimale garanties voor het welzijn van dieren te bieden.
Functie opvangcentra (educatie/fokprogramma)
De aangenomen motie Ouwehand (30 800 XIV, nr. 121) vroeg om een evaluatie van het Dierentuinenbesluit met daarbij aandacht voor de functie, de huisvestingseisen en het fok- en transactiebeleid van dierentuinen. Het voorliggende rapport geeft in grote mate inzicht in het functioneren van het besluit in de praktijk. Er is echter niet, zoals u concludeert, onderzocht in hoeverre het Dierentuinenbesluit het welzijn van de dieren bevordert of waarborgt. De leden vernemen dan ook graag op welke bron u deze conclusie baseert. Het evaluatierapport legt wel enkele belangrijke knelpunten en principiële vraagstukken bloot, waarvan de leden van de fractie van de PvdD het onbegrijpelijk vinden dat u hier overheen stapt.
De educatieve functie bijvoorbeeld, door velen het bestaansrecht van dierentuinen genoemd, wordt door iedere dierentuin verschillend ingevuld blijkens dit onderzoek. Voorschriften hiervoor ontbreken of zijn te summier en kunnen niet inhoudelijk worden getoetst. U reageert op deze constatering met de aankondiging dat dierentuinen hun beleidsprotocollen zullen uitbreiden met het doel van het educatieve programma. De leden nemen aan dat u een eigen visie heeft op de educatieve functie van dierentuinen en vernemen deze dan ook graag. De aanwezigheid van een educatief programma is nota bene een wettelijk vereiste en de leden verwachten dan ook dat u hier meer waarde aan zou hechten. Tevens vragen de leden een reactie van u op het feit dat bezoekers van dierentuinen in de eerste plaats komen voor recreatie en niet op zoek zijn naar educatie. Acht u louter recreatie voldoende rechtvaardiging voor het tentoonstellen van wilde dieren en zo ja, kunt u dit toelichten? Bent u voornemens de beleidsprotocollen na uitbreiding met het doel van de educatie te toetsen? Zo ja, waaraan zal er worden getoetst, wat zijn de criteria en zullen sanctiemogelijkheden worden gecreëerd indien niet wordt voldaan aan de doelstellingen? U hebt Artis onlangs zelfs een substantiële bijdrage geleverd voor het ontwikkelen van educatie. Hebt u hier voorwaarden aan verbonden? Bent u voornemens ook andere dierentuinen een financiële bijdrage te geven voor de invulling van dit wettelijk vereiste?
Een ander opmerkelijk punt dat naar voren komt uit deze evaluatie is het doel van fokprogramma’s. Terugplaatsing van dieren in de natuur gebeurt in de praktijk slechts sporadisch, concluderen de onderzoekers en de fok is gericht op het in stand houden van populaties in dierentuinen. Er ontstaat zo een dierentuinpopulatie van wilde dieren die na verloop van tijd mogelijk gaat afwijken van het wild. Deelt u de mening van de leden van de fractie van de PvdD dat dit een zeer onwenselijke situatie is? De leden achten op dit punt een bredere, ethische discussie op zijn plaats en horen graag of u bereid bent het debat hierover te voeren. Hoe ziet u in dit licht de doelstelling van de Europese Dierentuinenrichtlijn, te weten de bescherming van wilde dieren en de instandhouding van de biodiversiteit?
De leden achten het fokken met wilde dieren ter instandhouding van de dierentuinpopulatie niet meer van deze tijd en zien de toekomstige rol van dierentuinen vooral als opvangcentra voor dieren die zich in het wild niet kunnen handhaven. Graag uw reactie hierop.
Aan de controle en handhaving omtrent het besluit bleek tijdens de evaluatie eveneens het een en ander te schorten. Controles om na te gaan of de vergunning wordt nageleefd vinden gemiddeld veel te laat plaats, waarbij bovendien onduidelijk is hoe de huidige regelgeving moet worden geïnterpreteerd. De (welzijns)normen zijn zo open dat inspecteurs hier in de praktijk niet of nauwelijks mee uit de voeten kunnen. Hierdoor ontstaan onduidelijkheden en dreigen willekeur en rechtsongelijkheid. De leden achten dit een serieuze tekortkoming. Hoe kan het Besluit het welzijn van dieren waarborgen als hier geen toetsbare normen voor bestaan en de invulling wordt overgelaten aan een ieders interpretatie en goede wil? Kunt u toelichten op welke manier zij verandering zal gaan brengen in deze situatie? Verbindt u aan dit onderzoek conclusies voor de voorgestelde wijziging van het Honden- en kattenbesluit, waarbij middelvoorschriften zullen worden vervangen door doelvoorschriften? Hoe wilt u voorkomen dat bij het opvangen en huisvesten van gezelschapsdieren eenzelfde situatie ontstaat als beschreven in dit onderzoek? Hoe zal controle en handhaving op dat punt worden vormgegeven?
De leden van de fractie van de PvdD zijn van mening dat doelvoorschriften een goed instrument kunnen zijn voor het garanderen van dierenwelzijn. Voorwaarde is echter wel dat de doelen scherp, helder en verplichtend worden geformuleerd. Een formulering als «Bij de inrichting van de dierenverblijven wordt rekening gehouden met het soorteigen bewegingsgedrag» is te vrijblijvend voor een doelvoorschrift. Het voorschrift zou natuurlijk moeten luiden dat wordt voorzien in het soorteigen bewegingsgedrag van het betreffende dier. Regelmatige en strenge controles, continue monitoring en toetsbare normen, gebaseerd op de laatste inzichten op het gebied van dierenwelzijn moeten de naleving van deze verplichting garanderen. U voorziet in geen van deze voorwaarden. Onder het huidige handhavingsregime wijzen de leden van de PvdD-fractie doelvoorschriften voor huisvestingssystemen voor dieren dan ook resoluut af. Zolang u blijft weigeren de doelvoorschriften in te richten naar daadwerkelijke garanties voor het welzijn van gehouden dieren, hebben de leden van de fractie van de PvdD geen vertrouwen in het gebruik van dit instrument.
Daarnaast ontbraken tot begin 2009 bruikbare sanctiemogelijkheden, vermeldt het evaluatierapport. Aangezien het intrekken van de vergunning lange tijd de enige sanctiemogelijkheid was, is minder opgetreden dan wenselijk was, aldus de onderzoekers. De leden van de fractie van de PvdD vragen u hoe vaak dit het geval is geweest en ontvangen hiervan graag een voorbeeld.
De leden van de fractie van de PvdD ontvangen graag een toelichting van u op de vrijstellingsregeling. Welke voorwaarden zijn hieraan verbonden? Welk doel dient een vrijstelling te dienen? Wat is bijvoorbeeld het doel van het houden van wilde dieren in horecagelegenheden? Kunt u een overzicht geven van de vrijstellingen die zijn uitgegeven in Nederland, hoeveel vrijstellingen betreft het, aan welk soort instellingen zijn deze uitgegeven en voor welke duur? Hoe is de controle op deze instellingen vormgegeven en wat is daarbij de frequentie?
De leden van de fractie van de PvdD lazen met verbazing dat toezicht op organisaties die niet onder het besluit vallen, maar die wel wilde dieren houden, feitelijk ontbreekt. Ook is het mogelijk dat er instellingen met wilde dieren zijn die geen vergunningaanvraag hebben ingediend en niet door de AID of Dienst Regelingen zijn opgemerkt. Hoe is dit mogelijk? Kunt u hierop een toelichting geven? Bent u bereid dit gebied tussen het Dierentuinenbesluit en de GWWD in kaart te brengen en deze instellingen actief op te sporen, conform de aanbeveling uit het evaluatierapport? Zo nee, waarom niet?
Tot slot verzoeken de leden van de fractie van de PvdD u een vervolgonderzoek uit te zetten naar het welzijn van dieren in dierentuinen en de mate waarin het Dierentuinenbesluit hieraan bijdraagt of juist niet.
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn verontrust over de inhoud van de brief die de Vereniging van Opvangcentra van Niet-gedomesticeerde Dieren aan de leden van de vaste Kamercommissie heeft gestuurd over het functioneren van de Stichting NOP. Wij verzoeken u om een inhoudelijke reactie op deze brief te geven.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn verbouwereerd dat u uw woord niet heeft gehouden en de misstanden bij het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien niet onafhankelijk heeft laten onderzoeken. Waarom heeft u zoveel vertrouwen in een onderzoek waar het NOP zelf opdracht toe heeft gegeven? Waarom heeft zij niet op zijn minst onafhankelijke deskundigen toegevoegd aan het bestaande eenpersoons onderzoeksteam?
In de Radaruitzending die aanleiding was voor het onderzoek kwamen ernstige signalen over misstanden met betrekking tot het welzijn van de dieren, de gebrekkige administratie en mogelijke illegale handel aan het licht. De Kamer was unaniem in haar verontrustheid over de situatie in het opvangcentrum. Zeker ook omdat het NOP ook in beslag genomen dieren opvangt.
Hoe kunt u nu concluderen dat er met het welzijn van de dieren niets mis is?
De grote sterfte van de vogels is toch problematisch? Graag uw reactie.
De gebrekkige administratie is toch niet acceptabel als het om in beslag genomen dieren gaat? Graag een reactie.
Vele dieren zijn toch simpelweg verdwenen en vermist? Graag uw reactie.
De activiteiten van het NOP zijn toch niet helder gescheiden? Graag uw reactie.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de mensen die hun dier af hebben gegeven aan het NOP misleid zijn? Is het mogelijk strafrechtelijk op te treden tegen het NOP op dit punt?
Hoe kunt u fokken met opgevangen en in beslag genomen dieren uitsluiten als de administratie rammelt en de opvang de verschillende taken met elkaar vermengt?
De leden van de SP-fractie pleiten er met klem voor alsnog onafhankelijk onderzoek te doen en vragen u tot die tijd de opvangtaak stop te zetten.
Inbreng van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de fractie van de PvdD vernemen graag van u waarom u uw toezegging om het team dat het onderzoek uitvoerde naar het functioneren van de Stichting NOP uit te breiden met onafhankelijke deskundigen niet is nagekomen.
Uw conclusie dat met het welzijn van de dieren bij de stichting niets mis is, wordt niet gedeeld door de Vereniging van Opvangcentra van Niet-gedomesticeerde Dieren (VOND). De leden ontvangen graag uw reactie op het feit dat het vertrouwen van de VOND in de stichting NOP zodanig is afgenomen dat zij haar banden met de stichting heeft verbroken. Verbindt u hier conclusies aan met betrekking tot de positie van de stichting als opslaghouder voor Dienst Regelingen (DR)? Bent u voornemens de controle en handhaving aan te scherpen en hier geen dieren meer onder te brengen tot de stichting wel voldoet aan de wettelijke voorschriften en gemaakte afspraken? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Algemeen Overleg DR op 22 april 2009 heeft de fractie van de PvdD reeds gevraagd naar de situatie rondom het eigendomsrecht van in beslag genomen dieren en diens nakomelingen. Is het wettelijk toegestaan om in de opvang geboren dieren te verkopen? En zo ja, wat betekent dit voor de onafhankelijke positie van een opslaghouder? Graag uw toelichting op dit punt.
Hierbij stuur ik u de antwoorden op de vragen naar aanleiding van het schriftelijk overleg inzake de evaluatie van het Dierentuinenbesluit en de Stichting Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien (NOP). U vindt de antwoorden in de bijlage bij deze brief.
Ten algemene een aantal opmerkingen over de dierentuinensector in Nederland. De sector kent een grote verscheidenheid. Er zijn grote en kleine, gespecialiseerde en niet-gespecialiseerde dierentuinen en dierentuinen met de functie van opvangcentrum. Ongeveer de helft van de dierentuinen is aangesloten bij een koepelorganisatie.
Dierentuinen ontvangen jaarlijks miljoenen bezoekers en vervullen daarmee een belangrijke recreatieve functie. Daarnaast pleegt de sector vernieuwende investeringen. Regelmatig worden dieren in nieuwe huisvesting ondergebracht en worden er welzijnsbevorderende manieren van voeren toegepast. Ik wijs op de aquaria in Blijdorp en Burgers Zoo of de buitenverblijven in het dierenpark te Emmen.
Natuurlijk zijn er ook plekken waar de huisvesting minder uitmuntend is, maar nog steeds in orde. Van belang is dat deze sector doorlopend werkt aan verbeteringen. Het Dierentuinenbesluit heeft daarbij een handje geholpen. Ten behoeve van de vergunningverlening is een visitatiecommissie ingesteld met de taak om de situatie in de dierentuinen vast te leggen en te adviseren over verbeteringen. De visitatiecommissie heeft alle dierentuinen bekeken en geadviseerd over voor te schrijven vergunningvoorwaarden. Dierentuinen moesten hieraan voldoen en dat heeft tevens tot verbetering geleid van het welzijn in dierentuinen. In het evaluatierapport wordt het beeld geschetst dat het welzijn voldoende tot goed genoemd kan worden. Uiteraard zal controle blijven plaatsvinden, tegenwoordig in de vorm risicogerichte controles. Met deze risicogerichte manier van controleren kan op speciale punten worden ingezoomd waar de noodzaak van controle wordt vermoed. Eén van de aandachtspunten is bijvoorbeeld het op orde houden van de dieradministratie.
Het bleek voor een aantal dierentuinen lastig om de administratie op orde te houden, terwijl de dieradministratie de basis is voor een goede bedrijfsvoering.
De evaluatie is afgerond en heeft een aantal aanbevelingen opgeleverd. Ik heb u in mijn vorige brief (Kamerstuk vergaderjaar 2009–2009, 31 700 XIV, nr. 139). gemeld hoe ik uitvoering zal geven aan de aanbevelingen. Ik zie wat het welzijn en de gezondheid van dierentuindieren betreft, de toekomst met vertrouwen tegemoet.
In de bijlage bij deze brief vindt u de antwoorden op de gestelde vragen. De vragen worden per onderwerp behandeld.
In het Schriftelijk Overleg zijn diverse vragen gesteld over de evaluatie en het welzijn van de dieren. De leden van de fractie van de SP vragen zich af waarop de conclusie is gebaseerd dat het welzijnsniveau van de dieren «redelijk tot goed« is, want een dergelijke constatering is niet op te maken uit de evaluatie. Ook vragen de leden van de SP-fractie zich af of het Dierentuinenbesluit een goed instrument is gebleken om welzijn van dieren te waarborgen. Ook vragen zij waarom juist dit element amper bekeken is in deze evaluatie en waarom er geen internationale vergelijking is gemaakt. Ook de leden van PvdD constateren dat het bevorderen van het welzijn door het Dierentuinenbesluit niet is onderzocht en vernemen graag op welke bron de welzijnsconclusie is gebaseerd. De leden van de fractie van de PvdD doen het verzoek een vervolgonderzoek uit te zetten naar het welzijn van dieren in dierentuinen en de mate waarin het Dierentuinenbesluit hieraan bijdraagt of juist niet.
Op verschillende plaatsen in het evaluatierapport schrijven de onderzoekers over het welzijnsniveau. De onderzoekers spreken over het beeld dat zij hebben gekregen. «Uit de gevoerde gesprekken en de bestudeerde verslagen van de visitatiecommissie en de AID komt het beeld naar voren dat het welzijnsniveau in Nederlandse dierentuinen in het algemeen voldoende tot goed is (blz. 41)». Op blz. 39 schrijven de onderzoekers: «Tot nu toe zijn in de praktijk, op enkele incidenten na, geen misstanden geconstateerd. Het niveau in de meeste Nederlandse dierentuinen is in het algemeen goed». Op blz. 15 staat: «Diverse respondenten, waaronder de geraadpleegde experts, zijn van mening dat de doelvoorschriften voor welzijn hoog zijn ingestoken. Invoering van het Dierentuinenbesluit heeft volgens hen daardoor geleid tot een stijging van het kwaliteitsniveau bij met name de kleinere dierentuinen. Dit blijkt ook uit de verslagen van de visitatiecommissie en de AID. Voor grote professionele dierentuinen hebben de eisen uit het besluit een minder grote rol gespeeld. Zij voldeden via het eigen kwaliteitssysteem al aan de hoge eisen). Ik maak hier uit op dat het welzijn positief te noemen is. Uit de stijging van het welzijnsniveau van vooral de kleinere dierentuinen trek ik de conclusie dat het besluit op het gebied van het welzijn zijn werk doet. Ik zie dan ook niet de meerwaarde van een vervolgonderzoek naar het welzijn. Omdat dit een evaluatieonderzoek betrof naar het Nederlandse Dierentuinenbesluit, heb ik er voor gekozen om geen internationale vergelijking te maken.
De leden van de CDA-fractie vragen welke dierenwelzijnssituaties de kwalificatie redelijk krijgen. Zij vragen ook of het doel is om redelijke dierenwelzijnssituaties te verbeteren en welk traject daarvoor wordt ingezet.
De verscheidene welzijnskwalificaties in het rapport geven het beeld weer dat de onderzoekers hebben gekregen tijdens het onderzoek. Het is niet mogelijk om op basis van dit onderzoek specifieke welzijnssituaties aan te wijzen. Aandachtspunten die verbetering behoeven, kunnen naar voren komen tijdens bezoeken van de AID of de visitatiecommissie, bijvoorbeeld in het kader van de meldplicht voor wijzigingen in de dierentuin. Het risicogericht handhaven levert informatie op over mogelijke risicovolle situaties. Over gesignaleerde aandachtspunten wordt de dierentuin geadviseerd door de visitatiecommissie of door Dienst Regelingen.
Evaluatie (de huisvestingseisen, fok- en transactiebeleid)
De leden van de SP-fractie willen weten waarom ik akkoord ben gegaan met deze evaluatie. Wat aan de Kamer is aangeboden, is een onderzoek naar de werkbaarheid van het huidige besluit, maar niet of amper onderzoek naar de «functie, de huisvestingseisen en het fok- en transactiebeleid van dierentuinen». Ook vragen de leden van de SP-fractie of het klopt dat deze evaluatie niet ingaat op het transactiebeleid.
De leden van de SP-fractie vragen tevens waarom er staat, dat de «praktijk leert dat de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (NVD) een commissie hebben die ontvangende tuinen controleert en beleid voeren dat andere NVD- of EAZA-dierentuinen boven andere inrichtingen prefereert bij transactie». Zij vragen of er niets meer dan dit te zeggen valt over het transactiebeleid. Zij voegen daar aan toe: «Waarom is niet onderzocht of transacties zich daadwerkelijk volgens dit beleid afspelen? Waarom wordt er slechts verwezen naar handelsverdragen en het CITES-verdrag?». De leden van de SP-fractie vragen of ik de motie over het Dierentuinenbesluit (30 800 XIV nr. 121) alsnog ga uitvoeren.
In de motie Ouwehand is gevraagd om een evaluatieonderzoek met aandacht voor de functie, de huisvestingseisen en het fok- en transactiebeleid. In het evaluatieonderzoek is bezien of de voorschriften in het besluit ten aanzien van welzijn, educatieve programma, fok- en transactiebeleid voldoende bruikbaar zijn om de doelstellingen van het besluit te halen, wat de kosten daarvan zijn of dat het dierentuinenbeleid eventueel bijgesteld moet worden. Dat is voor alle gebieden in het Dierentuinenbesluit onderzocht en daarover wordt ook gerapporteerd. Dit heeft tevens de conclusie opgeleverd dat de huidige doelvoorschriften een basisniveau voor welzijn, educatie en de instandhouding van diersoorten garanderen (blz. 16).
Over het transactiebeleid staat in de samenvatting van het rapport (blz. 13) dat het Dierentuinenbesluit zeer beperkt aandacht besteedt aan het transactiebeleid, maar de onderzoekers tekenen daarbij aan dat de transacties ook onder andere regelgeving vallen, zoals het CITES-verdrag inzake handel in dieren. De Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (NVD) werkt bij transacties volgens eigen voorschriften, die zeker niet minder zijn dan de voorschriften in het besluit. Het paste niet in de opzet van het onderzoek om ter plaatse te controleren of dierentuinen zich aan de voorschriften in het besluit hebben gehouden. Het doel van dit onderzoek was namelijk om te onderzoeken of de voorschriften voldoende bruikbaar zijn om de doelstellingen van het besluit te behalen. De onderzoekers bevelen niet aan om de voorschriften voor het transactiebeleid te wijzigen.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de voorgestelde acties op het vlak van het vergroten van transparantie met behoud van de open normen. De leden van de CDA-fractie vragen zich wel af op welke wijze dat wordt vormgegeven. De leden van de CDA-fractie vragen zich vervolgens af op welke wijze de aanbevelingen een «geheugen» te creëren en het kennisniveau van de visitatiecommissie op peil te houden, worden uitgevoerd. Dit lijken hen uiterst zinvolle aanbevelingen die tegelijkertijd lastig in te vullen zijn, omdat de expertise slechts bij enkelen aanwezig is. De leden van de CDA-fractie vragen een reactie op hun voorstel een Europese pool van experts te benoemen en te ijveren voor een Europese visitatiecommissie, die in wisselende samenstelling expertise kan opbouwen en «best practices» in Europees verband kan delen, teneinde in Europees verband te werken aan verbetering van dierenwelzijn.
De kracht van de open normen wil ik graag behouden. De transparantie wil ik dan ook zoeken in het bekendmaken van voorbeelden waar optimale zorg voor dieren plaatsvindt door het gebruik van adequate of innovatieve verblijven en het geven van goede verzorging. De aanbeveling over het geheugen van de visitatiecommissie verwijst naar de samenstelling van de visitatiecommissie en de werkwijze. In de commissiesamenstelling zijn veel mutaties geweest en daarom kan de indruk zijn ontstaan dat de commissie van één persoon afhankelijk is wat het geheugen betreft. Bevindingen van de visitatiecommissie zijn echter vanaf het begin goed vastgelegd. Redenen voor beslissingen zijn altijd in documentatie terug te vinden. Wel wordt er al enige tijd gestreefd naar uitbreiding van de visitatiecommissie met meer experts, waardoor de expertise breder verdeeld wordt over de visitatiecommissie en de samenstelling minder kwetsbaar wordt voor personele wisselingen. Ik sluit niet uit dat er een beroep wordt gedaan op buitenlandse experts, want onafhankelijke experts zijn schaars. Het voorstel om te komen tot een Europese visitatiecommissie is interessant. Echter, omdat de lidstaten de Europese Dierentuinenrichtlijn op verschillende wijzen hebben uitgewerkt in nationale regelgevingen en de voorgestelde samenstelling van de visitatiecommissie ook omvangrijke logistieke gevolgen zou hebben, ben ik van mening dat het voorstel lastig uitvoerbaar is.
Inzake de open normen in het besluit vragen de leden van de fractie van de PvdD zich af hoe inspecteurs het welzijn van dieren kunnen waarborgen als hier geen toetsbare normen voor bestaan en de invulling wordt overgelaten aan een ieders interpretatie en goede wil. Zij vragen toe te lichten op welke manier in deze situatie verandering wordt gebracht.
De wijze van controleren van de doelvoorschriften van het Dierentuinenbesluit heeft zich na de inwerkingtreding van het besluit moeten ontwikkelen. Inmiddels verlopen de controles goed. De controleurs maken gebruik van de bevindingen van de visitatiecommissie en weten om te gaan met deze normen. Ik blijf van mening dat het werken met open normen dierentuinen stimuleert het welzijn optimaal te borgen. Zoals aangegeven, zal ik goede praktijkvoorbeelden publiceren ter verduidelijking van een goede invulling van deze normen.
De leden van de PvdD vragen of ik conclusies aan dit onderzoek verbindt met betrekking tot de voorgestelde wijziging van het Honden- en kattenbesluit, waarbij middelvoorschriften zullen worden vervangen door doelvoorschriften. Zij vragen hoe ik wil voorkomen dat bij het opvangen en huisvesten van gezelschapsdieren eenzelfde situatie ontstaat als beschreven in dit onderzoek. En hoe de controle en handhaving op dat punt zal worden vormgegeven.
Zoals ook de onderzoekers in het rapport onderschrijven, ben ik nog steeds van mening dat open normen innovatie en creativiteit stimuleren en dat met open normen wordt voorkomen dat de sector zich beperkt tot de in de wetgeving neergelegde minimumeis. Het uitgangspunt bij het vervangen van het Honden- en kattenbesluit is nog steeds te werken met open normen.
De leden van de SP-fractie vragen uiteen te zetten hoe het in de Nederlandse dierentuinen gesteld is met het huisvesten van dieren. Zij vragen tevens of ik de conclusie deel die in de evaluatie is getrokken, dat open normen vaker een optimale situatie zullen geven. Zij willen ook weten waarmee de vergelijking is gemaakt in deze stelling. Ook vragen zij welke landen nu specifieke huisvestingsvoorwaarden hanteren en wat daar de resultaten zijn. Tevens vragen zij waarom er niet serieus is gekeken naar de praktijk van de huisvesting en het gebrek aan geformuleerde eisen.
De huisvesting voldoet overwegend aan het Dierentuinenbesluit. Ik deel de conclusie dat voor deze situatie open normen een goede keuze zijn geweest. In het rapport is geen sprake van een specifieke vergelijking, maar is gekeken naar naleving van regels in het algemeen. De specifieke huisvestingsvoorwaarden in andere landen zijn niet onderzocht; dit zou ook een bijzonder omvangrijk onderzoek zijn geweest.
De praktijk van de huisvesting is in algemene zin aan bod gekomen in het onderzoek door het bestuderen van verslagen van de visitatiecommissie en interviews. Het onderzoeken van de huisvesting voor de veelheid aan diersoorten in dierentuinen zou een zeer omvangrijk onderzoek betekend hebben, terwijl met een beperkter onderzoek ook tot nuttige resultaten is gekomen.
Administratieve lastenverlichting
De leden van de CDA-fractie vragen of het niet voldoende is dat de Dienst Regelingen de overbodig ingediende rapportages per kerende post terugstuurt. Zij vragen ook of verdere vereenvoudiging mogelijk is.
Dienst Regelingen stuurt de dubbele rapportages niet terug, maar neemt in zo’n geval telefonisch contact op. Het aantal dubbele rapportages is inmiddels sterk gedaald.
De leden van de SP-fractie vragen een reactie op mijn conclusie dat Nederlandse dierentuinen overwegend voldoen aan de doelen van het Dierentuinenbesluit, terwijl in de evaluatie staat dat de AID constateerde dat in ongeveer 15 procent van de gevallen nog niet (geheel) aan de voorwaarden voldaan werd.
In het rapport (blz. 40) wordt geconstateerd dat het overwegend om lichte overtredingen gaat, zoals het niet op orde hebben van de administratie, het niet tijdig melden van aanzienlijke wijzigingen in dierbestanden of dierverblijven of het niet op orde hebben van de protocollen. Het ging hier niet om gebreken betreffende het welzijn of de gezondheid van dieren, maar om administratieve zaken. Dat laat overigens onverlet dat de dierentuinen deze zaken wel op orde moeten hebben.
De leden van de SP-fractie willen weten waarom niet handhavend opgetreden werd bij geconstateerde overtredingen door de AID en vragen of ik bereid ben hier iets aan te doen. In de evaluatie staat namelijk het volgende: «Bij die bezoeken constateerde de AID in ongeveer 15 procent van de gevallen dat nog niet (geheel) aan de voorwaarden voldaan werd. De meeste gevallen hebben betrekking op lichte, administratieve overtredingen. Toch valt op dat dit niet heeft geleid tot handhavend optreden».
De dierentuinen die nog niet volledig aan alle eisen van het Dierentuinenbesluit voldeden, zijn aangeschreven met het verzoek de onvolkomenheden te herstellen. Gezien het feit dat het lichte administratieve overtredingen betrof, is niet gelijk overgegaan tot het opleggen van sancties, maar hebben deze dierentuinen eerst nog een kans gekregen om deze omissies te herstellen. Dit jaar kent de controle van de dierentuinen onder andere als speerpunt de administratie van de dierentuinen.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe de Algemene Inspectiedienst (AID) wordt aangestuurd en/of inhoudelijk wordt ondersteund, gezien de ervaringen. Vervolgens vragen de leden van de CDA-fractie zich af hoe de AID de opdracht ogen en oren goed open te houden om vergunningplichtige inrichtingen zonder vergunning te detecteren, gaat invullen. De leden willen weten op welke wijze de AID hierbij wordt ondersteund en wat de rol is van Dienst Regelingen (DR) hierbij. Formuleert deze dienst de concrete opdrachten of maken zij risicoanalyses die als basis kunnen dienen voor AID-controles? Tot besluit willen zij weten op welke wijze aanwijzingen van particulieren worden opgepakt.
Dienst Regelingen en de Algemene Inspectiedienst werken nauw samen bij de controles. Hiertoe zijn controleafspraken gemaakt. Gezamenlijk worden risicogerichte controles geformuleerd waarbij Dienst Regelingen het controledossier samenstelt en de AID de controle uitvoert bij de dierentuinen. Naast voorgenomen controles signaleert Dienst Regelingen soms vermoedelijke overtredingen. Dienst Regelingen verzoekt de AID dit nader te onderzoeken.
De AID houdt, op haar beurt, de ogen en oren goed open om vergunningplichtige inrichtingen te signaleren. De AID-controleurs controleren ook de CITES-regelgeving en de Flora- en faunawet. In die hoedanigheid kunnen zij vergunningplichtige instellingen ontdekken die mogelijk onder het Dierentuinenbesluit vallen. Dat is ook in de beginperiode gebeurd, toen de eerste vergunningen werden verleend. Verder onderzoekt de AID meldingen die kunnen worden gedaan bij de Groendesk van de AID; dergelijke meldingen zijn er tot nu toe nauwelijks geweest.
De leden van de SP-fractie vragen om een overzicht van het aantal keren dat de Dienst Regelingen in het afgelopen jaar dierentuinen en vrijgestelde instellingen heeft bezocht. Ook vragen zij hoe vaak zijn er overtredingen geconstateerd en hoe daartegen is opgetreden.
In 2008 heeft de visitatiecommissie (waar DR de secretaris voor levert) 12 dierentuinen bezocht. De AID heeft 15 dierentuinen bezocht. DR zelf legt geen bezoeken af. Er zijn bij 11 dierentuinen administratieve overtredingen geconstateerd. Drie controles waren akkoord na herstel en acht controles zijn of worden bestuursrechtelijk afgedaan met een waarschuwingsbrief. Het betreft hier allen eerste overtredingen.
Inrichtingen die ingevolge de Vrijstellingsregeling Dierenwelzijn niet onder het Dierentuinenbesluit vallen, worden niet bezocht in het kader van een controle van het Dierentuinenbesluit. Het kan wel zijn dat een controle heeft plaatsgevonden uit hoofde van bijvoorbeeld de Flora- en faunawetgeving.
De leden van de SP vragen een reactie op de constatering in de evaluatie: «Tot op heden is daarom ook nog niet handhavend opgetreden tegen dierentuinen die zich niet houden aan de voorschriften uit het besluit». En hoeveel administratieve overtredingen zijn er geconstateerd? De leden van de SP-fractie vragen waarom DR geen gebruik kon maken van dwangsommen. De leden van de SP-fractie vragen of ik de conclusie deel dat er onvoldoende sanctiemogelijkheden zijn en wat ik daaraan ga doen. Tevens willen de leden van de SP-fractie weten of ik nu wel een adequaat sanctieregime instel.
Tot op heden is het niet nodig geweest om een dwangsom op te leggen, dan wel bestuursdwang toe te passen. Er zijn zoals gezegd bij 11 dierentuinen administratieve overtredingen geconstateerd. Indien nodig kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid van bestuursrechtelijk handhaven. Dit betekent dat een dwangsom kan worden opgelegd of bestuursdwang kan worden toegepast, indien een dierentuin niet voldoet aan de eisen van het Dierentuinenbesluit. Het opleggen van een dwangsom of het (gedeeltelijk) sluiten van dierentuinen als handhavingsmiddel zijn middelen die pas in laatste instantie worden gebruikt. Tevens is het mogelijk om strafrechtelijk op te treden bij het constateren van ernstige misstanden. Ik ben van mening dat het sanctieregime nu voldoende mogelijkheden biedt om op te treden.
De leden van de fractie van de PvdD vragen hoe vaak de vergunning is ingetrokken en ontvangen hiervan graag een voorbeeld.
Het gedeeltelijk sluiten van een dierentuin of het intrekken van de vergunning met als gevolg het volledig sluiten van de dierentuin wordt als een buitenproportioneel zwaar sanctiemiddel gezien bij administratieve overtredingen. Er zijn tot op heden geen overtredingen geconstateerd die dermate ernstig waren, dat zij het (gedeeltelijk) sluiten van een dierentuin zouden hebben gerechtvaardigd.
Gezien de bijzondere positie van de opvangcentra vragen de leden van de CDA-fractie of ik een kwaliteitsprotocol uit wil werken voor alle opvangcentra en dat protocol vervolgens koppelen aan het Dierentuinenbesluit.
Ik heb u toegezegd met de opvangcentra die onder het Dierentuinenbesluit vallen te bezien welke voorschriften als knellend worden ervaren. Ik kan u nu nog niet zeggen op welke wijze ik de opvangcentra tegemoet zal komen, omdat ik eerst precies wil weten waar de knelpunten zitten en deze met de opvangcentra wil bespreken. Vervolgens zal ik bezien in hoeverre aan de genoemde aanbeveling gevolg kan worden gegeven.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of opvangcentra tegelijkertijd ook kunnen verkopen aan particulieren. In ieder geval zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat een sluitende dieradministratie een absolute voorwaarde is voor een opvangcentrum, als dat centrum ook fokt met dieren en dieren verkoopt.
Het uitplaatsen van dieren bij derden is toegestaan om ruimte te houden in het opvangcentrum voor het opvangen van nieuwe dieren. Het staat de opvangcentra vrij een bijdrage in de kosten te vragen aan de ontvangende partij. Voor opvangcentra die inbeslaggenomen dieren opvangen, geldt dat zij geen dieren aan particulieren mogen verkopen. Dieren die vrijwillig worden afgestaan en geldige herkomstdocumenten hebben, mogen wel verhandeld worden. Ik ben met u van mening dat een sluitende dieradministratie noodzakelijk is.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze wordt aandacht geschonken aan het geschetste dilemma in de evaluatie rondom het doel van het fokprogramma. Over het fokbeleid vragen de leden van de SP-fractie zich af of er nog in dierentuinen aan fokprogramma’s wordt gewerkt die daadwerkelijk gericht zijn op het in de natuur terug kunnen plaatsen van diersoorten. Ook vragen zij of het juist is dat het fokprogramma voornamelijk bedoeld is om dierentuinpopulaties voor educatieve en recreatieve doelen in stand te houden.
Ik neem aan dat het dilemma rondom het doel van het fokprogramma wordt bedoeld dat de dierentuinen dierpopulaties in stand willen houden voor soortenbehoud, maar die vervolgens niet kunnen herintroduceren in de natuur. Het is de realiteit dat terugplaatsing in de natuur sporadisch voorkomt. Niettemin zijn er wel geslaagde voorbeelden te noemen. De Nederlandse Vereniging voor Dierentuinen meldt dat bijvoorbeeld wisenten in Polen, tamarins (gouden leeuwaapjes) in Brazilië, steenbokken in de Alpen, otters in Nederland, miereneters in Argentinië of verschillende soorten gieren succesvol zijn teruggeplaatst. Dierentuinen dienen zich ervan bewust te zijn dat voor verschillende doelen kan worden gefokt en dienen daarnaar te handelen. Zij worden verplicht in het protocol op te nemen of zij fokken met het oog op herintroductie of met het oog op het op peil houden van dierentuinpopulaties. Er zijn ook fokprogramma’s voor ernstig bedreigde diersoorten die (nog) niet in de vrije natuur geplaatst kunnen worden, zoals de Amur panter, de Amur tijger of de Bongo antilope. Uit de gegevens van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen blijkt dat in totaal 72% van de soorten die in een fokprogramma zitten, met uitsterven wordt bedreigd.
De leden van de fractie van de PvdD vragen of ik de mening deel dat het gaan afwijken van dierentuinpopulaties van wilde populaties een zeer onwenselijke situatie is. De leden achten op dit punt een bredere, ethische discussie op zijn plaats en horen graag of ik bereid ben het debat hierover te voeren. Tevens vragen zij hoe ik in dit licht de doelstelling van de Europese Dierentuinenrichtlijn zie, te weten de bescherming van wilde dieren en de instandhouding van de biodiversiteit. De leden van de PvdD vragen een reactie inzake het fokken met wilde dieren ter instandhouding van de dierentuinpopulatie. Zij vinden dit niet meer van deze tijd en zien de toekomstige rol van dierentuinen vooral als opvangcentra voor dieren die zich in het wild niet kunnen handhaven.
Fokken van dieren in gevangenschap in dierentuinen dient onder meer de volgende twee doelen:
– er hoeven voor educatieve programma’s geen dieren meer aan de vrije natuur te worden onttrokken;
– er wordt naast de wilde populatie een schaduwpopulatie in stand gehouden, waaruit kan worden geput als terugplaatsing van dieren in de natuur aan de orde is.
In beide gevallen dient het fokken in gevangenschap een natuurbeschermingsbelang. In het eerste geval worden wilde populaties ontzien en zijn toch levende dieren beschikbaar voor educatieve doeleinden. In het tweede geval functioneren dierentuinen als «ark van Noach». Fokprogramma’s in dierentuinen zijn daarmee in lijn met de doelstelling van de Dierentuinrichtlijn. Aan instandhouding van de biodiversiteit gaat bewustwording en dus educatie over de noodzaak van de instandhouding van biodiversiteit vooraf.
Dat dierentuinpopulaties, ondanks dat wordt gewerkt met stamboeken, zich op termijn anders kunnen ontwikkelen dan wilde populaties is niet altijd te vermijden. Dat lijkt ongewenst, maar lang niet in alle gevallen is sprake van onoverkomelijke bezwaren. Het Prezwalskipaard, de Wisent en de Arabische Oryx waren tot voor kort in het wild uitgestorven. Deze soorten zijn over vele generaties in gevangenschap gefokt. Het uitgangsmateriaal voor het fokprogramma en daarmee de genetische bandbreedte was uiterst beperkt. Het leidt geen twijfel dat daardoor kenmerken, die de wilde populaties wel moeten hebben gehad, in de huidige populatie zijn verdwenen. Recent zijn deze soorten weer teruggeplaatst in de natuur. Deze soorten vervullen daar weer de rol in het ecosysteem die zij voorheen vervulden en naar het zich laat aanzien zijn de inmiddels weer wilde populaties in staat zelfstandig in de natuur te overleven. Voor mij zijn dit voldoende argumenten om het fokken van diersoorten in dierentuinen toe te staan. Gezien bovenstaande argumenten vind ik dat een ethische discussie niet opportuun is.
De leden van de CDA-fractie geven aan het merkwaardig te vinden dat Artis eenmalig een meerjarige vernieuwingsimpuls krijgt van 5 miljoen euro. De leden van de CDA-fractie vragen voorts: «Waarin verschilt Artis ten opzichte van Blijdorp, in de zin van grootstedelijke benadering, of andere dierentuinen? Alle dierentuinen worden immers geacht om aandacht te schenken aan educatie.»
Zij vragen tevens waarom gekozen is voor Artis als dierentuin met een voorbeeldfunctie. En op welke wijze deze impuls gaat bijdragen aan de vernieuwing van de natuur- en milieueducatie in algemene zin, zoals besproken in de Nota NME. De leden van de CDA-fractie vragen of de genoemde 5 miljoen euro aanvullend bekostigd worden en niet uit de middelen die beschikbaar zijn voor het uitvoeren van het NME-programma. De leden van de PvdD vragen naar de voorwaarden die verbonden zijn aan de subsidie. Zij willen ook weten of het voornemen bestaat ook andere dierentuinen een financiële bijdrage te geven voor de invulling van dit wettelijk vereiste.
Nieuw is dat Artis het initiatief neemt om een kennisplein in te richten, in de openbare ruimte buiten de dierentuin. LNV wil aan deze pilot eenmalig een investeringsimpuls geven. Voorwaarde aan de toekenning daarvan is evenwel kenniscirculatie. Dit is het delen van ontwikkelde en te ontwikkelen kennis richting natuur- en milieu educatie, andere dierentuinen en groene stedelijke instellingen. Het gaat er mij om een eenmalige innovatie-impuls te geven die ten goede komt aan het gehele veld. Hierdoor wordt voorzien in inspiratie voor andere dierentuinen. Ik ben niet van plan om een financiële bijdrage te leveren aan andere dierentuinen. Voor kenniscirculatie is in de financiële middelen voorzien. Het is inderdaad juist dat de genoemde vijf miljoen euro uit aanvullende middelen bekostigd worden. Ik heb u hierover eerder geïnformeerd met mijn brief van 3 juni 2009. (Kamerstuk vergaderjaar 2008–2009, 20 487, nr. 35)
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom het educatieve element van dierentuinen niet beter verankerd wordt, want zij vinden dit het voornaamste bestaansrecht van de dierentuin.
De leden vernemen graag mijn visie op de educatieve functie van dierentuinen.
Tevens vragen de leden van de PvdD een reactie op het feit dat bezoekers van dierentuinen in de eerste plaats komen voor recreatie en niet op zoek zijn naar educatie. Zij willen weten of louter recreatie voldoende rechtvaardiging is voor het tentoonstellen van wilde dieren en vragen dit toe te lichten. Ook vragen zij of ik voornemens ben de beleidsprotocollen na uitbreiding met het doel van de educatie te toetsen. Zo ja, waaraan zal er worden getoetst, wat zijn de criteria en zullen sanctiemogelijkheden worden gecreëerd, indien niet wordt voldaan aan de doelstellingen?
In het Dierentuinenbesluit is de verplichting opgenomen dat de dierentuin met betrekking tot de tentoongestelde diersoorten over een educatief programma moet beschikken. Educatie beschouw ik dan ook als een belangrijk onderdeel in dierentuinen, maar niet als het voornaamste bestaansrecht. Dagelijks genieten veel gezinnen van de dieren, vooral door er naar te kijken. Dat vind ik niet verkeerd, want ook het aanschouwen van dieren roept positieve gevoelens op en levert daarmee indirect een bijdrage aan natuurbesef. Daarnaast maakt het uit of de doelgroep bestaat uit mensen met zeer jonge kinderen of juist oudere kinderen of volwassenen. Voor mensen met interesse in natuur is een dierentuin met een uitgebreid educatie- en informatiecentrum wellicht interessanter. Wat de beleidsprotocollen betreft, zal er worden getoetst of dierentuinen het educatiedoel hebben opgenomen. Hier worden geen criteria voor ontwikkeld. Indien een dierentuin niet voldoet aan de voorschriften van het Dierentuinenbesluit, is het mogelijk deze dierentuin een bestuurlijke sanctie, zoals een dwangsom, op te leggen.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de aanbeveling van de onderzoekers niet overgenomen wordt waar het gaat om de openbaarmaking van o.a. beoordelingscriteria van de visitatiecommissie.
Bij aanvang van de uitvoering van het Dierentuinenbesluit hebben de dierentuinen informatie gekregen over de punten waar de visitatiecommissie op let en een indicatie wanneer het punt in orde wordt bevonden. De punten sluiten aan op de voorschriften in het besluit. Deze informatie is in het aanvraagpakket voor de dierentuinenvergunning opgenomen en is openbaar. Verdere invulling van de werkwijze wil ik vormgeven door goede voorbeelden van huisvesting en verzorging te publiceren, bijvoorbeeld op een website. Het volledig uitwerken van de beoordelingscriteria zou het voordeel van de open normen te niet doen. Dierentuinen zouden deze uitwerking kunnen beschouwen als de minimumnorm en minder worden gestimuleerd om naar eigen inzicht een optimale situatie te creëren.
De leden van de SP-fractie en de PvdD-fractie vragen een overzicht van die inrichtingen die onder de Vrijstellingsregeling vallen waardoor zij dieren mogen houden bij wijze van decoratie, zoals in hotels en restaurants. De leden van de SP-fractie willen weten welke eisen gesteld worden aan huisvesting en verzorging van deze dieren. Ook vragen zij waarom er überhaupt vrijstelling wordt gegeven als het doel overduidelijk niet educatief is. Zij vragen aan welke voorwaarden de vergunningaanvragers moeten voldoen. En of het bijvoorbeeld acceptabel is als deze dieren gehouden worden in ruimtes waar ook feesten met veel mensen en veel geluidsoverlast worden gehouden. Ook wordt gevraagd waarom deze inrichtingen 10 diersoorten mogen hebben die onder de Flora- en faunawet vallen en wat de ratio is achter dit getal. Tevens vragen de leden van de SP-fractie of alleen het aantal diersoorten leidend is of dat er ook gekeken wordt naar het aantal dieren. De leden van de fractie van de PvdD ontvangen graag een toelichting op de Vrijstellingsregeling. Zij vragen: Welke voorwaarden zijn hieraan verbonden? Welk doel dient een vrijstelling te dienen? Wat is bijvoorbeeld het doel van het houden van wilde dieren in horecagelegenheden?
Ik kan u geen overzicht van de inrichtingen verstrekken die ingevolge de Vrijstellingsregeling buiten het bereik van het Dierentuinenbesluit vallen, omdat er voor dergelijke inrichtingen geen plicht bestaat zich bij het ministerie van LNV te melden. Bijgevolg zijn die bedrijven niet door mij geregistreerd. Het gaat hier om restaurants die enkele vogelsoorten in een binnen- of buitenvolière hebben of een aquarium met een aantal tropische vissensoorten of een pretpark met waterpartijen waar enkele diersoorten in verblijven of kinderboerderijen met enkele uitheemse diersoorten. Ook opvangcentra die bezoekers toelaten en dieren tijdelijk verplegen (minder dan 12 maanden) alvorens ze in de natuur terug te plaatsen, vallen onder de Vrijstellingsregeling. Normaal gezien zouden al deze inrichtingen onder het Dierentuinenbesluit vallen als zijnde een dierentuin. Dat voerde te ver; zo was ook de EU-richtlijn betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen, niet bedoeld. De grens is voor horecagelegenheden gesteld op 10 diersoorten, omdat is ingeschat dat dergelijke inrichtingen gewoonlijk 10 of minder diersoorten houden.
Voor de bovenbedoelde inrichtingen, die niet onder het Dierentuinenbesluit vallen, zijn er geen speciale eisen voor huisvesting en verzorging; er gelden wel de algemene welzijnsbepalingen van artikel 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, zijnde het verbod op dierenmishandeling en dierverwaarlozing. Indien er bijvoorbeeld een feest wordt gevierd in de ruimte waar de dieren verblijven, is de eigenaar er voor verantwoordelijk dat dit het welzijn van de dieren redelijkerwijs niet benadeelt. Indien de eigenaar zich hier niet aan houdt, kan de AID optreden.
De leden van de SP-fractie en de PvdD-fractie willen weten hoe vaak deze vrijgestelde instellingen worden gecontroleerd door het ministerie van LNV. De leden van de SP-fractie vragen hoe vaak er misstanden worden geconstateerd en hoe de inspectiediensten daar tegen optreden. De leden van de PvdD-fractie vragen hoe de controle op deze inrichtingen is vormgegeven.
De vrijgestelde inrichtingen worden gecontroleerd op basis van meldingen van misstanden of signalering bij andere AID-controles, bijvoorbeeld in het kader van CITES-controles. De AID heeft de afgelopen jaren niet of nauwelijks dit soort meldingen ontvangen.
De leden van de PvdD-fractie vragen waarom circussen niet onder het Dierentuinenbesluit vallen gezien de criteria in het Dierentuinenbesluit.
Circussen vallen niet onder de EU-richtlijn en zijn daarom ingevolge artikel 1, onderdeel a, van het Dierentuinenbesluit specifiek uitgesloten.
De leden van de fractie van de PvdD zijn verbaasd dat toezicht op organisaties die wilde dieren hebben, ontbreekt. Ze vragen hoe het mogelijk is dat er inrichtingen zijn met wilde dieren die geen vergunningaanvraag hebben ingediend en niet door de AID of Dienst Regelingen zijn opgemerkt. Ze vragen of ik bereid ben dit gebied tussen het Dierentuinenbesluit en de GWWD in kaart te brengen en deze inrichtingen actief op te sporen, conform de aanbeveling uit het evaluatierapport en hierbij aan te geven waarom ik hier niet toe overga.
Inrichtingen zonder vergunning worden niet actief opgespoord, wel houden AID en DR «ogen en oren open». Organisaties en particulieren mogen «wilde» dieren houden, voorzover dat is toegestaan op basis van de Flora- en faunawet, waarbij zij zich ook dienen te houden aan de bepalingen van de GWWD. Bij projectmatige controles, meldingen of andere aanleiding controleren AID-controleurs deze particulieren en bedrijven op de naleving van de bovengenoemde voorschriften. Zij kunnen signaleren dat de eigenaar een dierentuinenvergunning dient aan te vragen, omdat hij de facto een dierentuin exploiteert. Met name ten tijde van de verlening van de eerste vergunningen is dit voorgekomen. Vaak was er geen sprake van kwade opzet, maar waren mensen die uit hobby allerlei diersoorten hielden, niet goed op de hoogte van de regelgeving. Een separaat onderzoek om eventuele illegale bedrijven op te sporen is tijdrovend en acht ik niet proportioneel.
De leden van de SP-fractie willen graag dat van alle aanbevelingen uit de evaluatie per stuk aangegeven wordt hoe deze uitgevoerd gaat worden. Daar waar een aanbeveling niet wordt meegenomen wensen de leden van de SP-fractie een nadere en betere onderbouwing.
1. Transparantie
Zoals ik in mijn brief van 1 april 2009 reeds heb aangegeven zal ik de transparantie vergroten door goede voorbeelden van situaties in dierentuinen te publiceren, bijvoorbeeld op een website. Op deze wijze kan een creatief proces op gang gebracht worden bij andere dierentuinen die nieuwe voorzieningen willen treffen. Hiermee wordt openbaar wat de visitatiecommissie een goed niveau van voorzieningen vindt, zonder dat er een minimumniveau wordt gecreëerd dat in de praktijk als maximumniveau zal gaan gelden.
2. Geheugen van de visitatiecommissie
Zoals reeds eerder opgemerkt, worden de bevindingen van de visitaties en adviezen van de visitatiecommissie vastgelegd. Dit is van het begin af aan gebeurd. Het is dus mogelijk om na te zoeken hoe vergelijkbare gevallen zijn beoordeeld. Thans wordt de visitatiecommissie uitgebreid met andere deskundigen, zodat de kennis breder gedeeld kan worden, adviezen breder getoetst kunnen worden en de visitatiecommissie minder kwetsbaar wordt. Dit acht ik voldoende om adequaat te adviseren aan de vergunningverlenende instantie. De aanbeveling is hiermee opgevolgd.
3. Invulling van controle
AID en DR zijn nauw gaan samenwerken, zoals uiteengezet bij mijn antwoord op de vraag over de handhaving van het besluit. De controles die nu plaatsvinden gaan uit van een risicobeoordeling. Gezien de problemen met administratie richten de controles zich daar nu op. Deze aanbeveling is al opgevolgd.
4. Opvangcentra
Ik heb u toegezegd dat met de opvangcentra hierover gesproken gaat worden. Afhankelijk van dit gesprek zal ik bezien wat nodig is. De aanbeveling wordt opgevolgd.
5. Aanpassing van het besluit
– De aanbeveling inzake de Vrijstellingsregeling wordt opgevolgd bij de totstandkoming van de uitvoeringsregelgeving van de Wet Dieren.
– Vooralsnog worden er geen welzijnsindicatoren vastgesteld voor dierentuindieren. Ik wil eerst bekijken hoe dit verloopt bij landbouwhuisdieren, waarvoor in het kader van het project Welfare Quality welzijnsindicatoren worden ontwikkeld.
– Het melden van wijzigingen wordt zo mogelijk vereenvoudigd. De aanbeveling wordt opgevolgd.
– Dierentuinen dienen in het protocol aan te geven met welk doel zij fokken. De aanbeveling wordt opgevolgd.
– Dierentuinen dienen in het protocol aan te geven met welk doel zij de educatieverplichting invullen. De aanbeveling wordt opgevolgd.
6. De randen van het Dierentuinenbesluit
Voor inrichtingen die niet onder de reikwijdte van het Dierentuinenbesluit vallen, zoals restaurants met een volière of kinderboerderijen, bestaat geen registratieplicht. Deze inrichtingen dienen, zoals een ieder die met een dier omgaat, zich te houden aan de voorschriften van de GWWD. Op basis van meldingen door particulieren kunnen misstanden bij deze inrichtingen worden aangepakt. Het actief in kaart brengen van alle instellingen die ingevolge de Vrijstellingsregeling niet onder het besluit vallen, dan wel de inrichtingen die zich wel hadden moeten registreren, acht ik een inefficiënte inzet van de mij ter beschikking staande handhavingcapaciteit. Wel zal de inspectie de ogen en oren goed ophouden en in het kader van andere controles en inspecties optreden, indien ten onrechte geen dierentuinvergunning blijkt te zijn aangevraagd of niet in overeenstemming met de voorschriften van de GWWD gehandeld wordt.
II EVALUATIE STICHTING NEDERLANDS OPVANGCENTRUM VOOR PAPEGAAIEN (NOP)
De leden van de CDA-fractie vragen een inhoudelijke reactie te geven over de inhoud van de brief die de Vereniging van Opvangcentra van Niet-gedomesticeerde Dieren (VOND) aan de leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft gestuurd over het functioneren van de Stichting NOP. De leden van de PvdD-fractie wensen een reactie op het feit dat het vertrouwen van VOND in de stichting NOP zodanig is afgenomen dat zij haar banden met het NOP heeft verbroken.
Zij vragen tevens of ik hier conclusies aan verbind met betrekking tot de positie van de Stichting NOP als opslaghouder voor Dienst Regelingen (DR). Ook wil de PvdD-fractie weten of ik voornemens ben de controle en handhaving aan te scherpen en hier geen dieren meer onder te brengen tot de stichting wel voldoet aan de wettelijke voorschriften en gemaakte afspraken? Zo nee, waarom niet?
In de brief van VOND worden de inmiddels bekende punten besproken, die ook in het onderzoek van de heer Dorresteijn naar voren zijn gekomen. De heer Dorresteijn heeft in zijn onderzoek problemen benoemd en oplossingen geboden.
Ik respecteer de mening van de VOND, maar deze is niet leidend voor de beslissing om inbeslaggenomen dieren te plaatsen. Er zijn geen bewijzengevonden van misstanden bij inbeslaggenomen dieren. De stichting voldoet aan de wettelijke voorschriften voor de opvang van inbeslaggenomen dieren. Ik heb geen enkele aanleiding om te twijfelen aan het welzijn van de inbeslaggenomen dieren.
De leden van de PvdD vragen of het wettelijk toegestaan is om in de opvang geboren dieren te verkopen. En zo ja, wat betekent dit dan voor de onafhankelijke positie van een opslaghouder? De leden van SP-fractie vragen hoe fokken met opgevangen en inbeslaggenomen dieren kan worden uitgesloten als de administratie rammelt en het opvangcentrum de verschillende taken met elkaar vermengt. De leden van de SP-fractie denken dat de activiteiten van het NOP niet helder gescheiden zijn en vragen een reactie hieromtrent. De leden van de SP-fractie menen dat de gebrekkige administratie niet acceptabel is als het om inbeslaggenomen dieren gaat en willen graag een reactie hierop.
De activiteiten van het NOP zijn helder gescheiden: opvangen van inbeslaggenomen vogels, opvangen van vogels die door particulieren zijn afgestaan en de dierentuinfunctie.
De registratie van inbeslaggenomen dieren van de NOP is op orde gesteld. De dieren worden na inbeslagname geregistreerd in een speciaal daarvoor ontwikkeld Access-systeem. Dienst Regelingen houdt een eigen administratie bij voor inbeslaggenomen dieren. Als basis worden de gegevens van de Kennisgeving van Inbeslagname gebruikt.
Zolang de status van het dier «inbeslaggenomen» is, wordt en mag hier niet mee worden gefokt. Het kan wel voorkomen dat nakomelingen worden geboren. Zolang beslag rust op de ouderdieren, mogen de in de opvang geboren nakomelingen niet worden verkocht of overgedragen door de opslaghouder. Zodra het beslag wordt opgeheven en de dieren kunnen worden teruggegeven aan de eigenaar, heeft deze ook recht op de tijdens het beslag geboren jongen van inbeslaggenomen dieren tegen betaling van de noodzakelijke kosten, gemaakt voor de geboorte en voor de verzorging van de jongen. Kunnen of worden de nakomelingen niet overgedragen aan de eigenaar van de inbeslaggenomen ouderdieren, dan beslist de Officier van Justitie wat er met de nakomelingen zal gebeuren.
Ook vragen de leden van de SP-fractie een reactie over de vele dieren die verdwenen en vermist zijn.
Dit had te maken met het niet op orde hebben van de administratie, het feit dat de administratie destijds niet was getoetst door de vogels fysiek te tellen en tot slot het feit dat er inbraken zijn geweest, waarbij mogelijk vogels zijn gestolen.
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom ik zoveel vertrouwen heb in een onderzoek waar het NOP zelf opdracht toe heeft gegeven? De leden van de SP-fractie willen weten waarom niet op zijn minst onafhankelijke deskundigen zijn toegevoegd aan het bestaande eenpersoons-onderzoeksteam? Ook de leden van de fractie van de PvdD willen vernemen waarom er geen uitbreiding heeft plaatsgevonden met onafhankelijke deskundigen, zoals was toegezegd. De leden van de SP-fractie pleiten er met klem voor alsnog onafhankelijk onderzoek te doen en vragen tot die tijd de opvangtaak stop te zetten.
Nog in de week van 11 maart 2009, de datum waarop het AO met de vaste commissie voor LNV heeft plaatsgevonden, is contact opgenomen met de voorzitter van de Stichting NOP. Daaropvolgend is contact geweest op ambtelijk niveau met de heer Dorresteijn, oud-directeur van Diergaarde Blijdorp. De heer Dorresteijn had alle informatie al verzameld en bijna ook alles geanalyseerd. Hij was bijna klaar. Gezien de inhoud en de omvang van zijn onderzoek was uitbreiding van zijn onderzoek niet nodig. Zijn conclusies onderschrijven de bevindingen van onder meer de AID, VWA en Dienst Regelingen. Hij gaf aan geen honorarium te vragen voor het onderzoek om daarmee ook zijn onafhankelijkheid te waarborgen. De heer Dorresteijn is bioloog en zeer deskundig op het gebied van dierentuinen. Hij heeft een rapport samengesteld, waarin hij aangeeft waar zaken fout zijn gegaan. Er zijn bij het NOP gebreken geconstateerd met betrekking tot de administratie en de communicatie. Hij heeft hierover aanbevelingen gedaan in zijn rapport. Hij heeft ook een verklaring gegeven voor het hoge sterftecijfer bij de vogels.
Een nieuw onderzoek naar het verleden heeft mijns inziens weinig toegevoegde waarde. Het onderzoek van de heer Dorresteijn acht ik voldoende. Wel zal de AID dit jaar nog een onderzoek doen bij het NOP om vast te stellen of het NOP zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Volgend jaar worden de contracten om inbeslaggenomen beschermde soorten op te vangen herzien en opnieuw afgesloten. Voor het afsluiten van de contracten zal ik controles op de administraties van de opvangcentra laten uitvoeren.
Resultaten en conclusies onderzoek
De leden van de SP-fractie vragen een reactie over de conclusie dat er met het welzijn van de dieren niets mis is. De grote sterfte van de vogels is toch problematisch?
De heer Dorresteijn heeft in zijn rapport voor het hoge sterftecijfer een verklaring gegeven. Het NOP selecteert niet aan de poort op gezondheid, historie, gedrag van het dier en leeftijd. Zou het NOP dat wel doen, dan was de sterfte minder. Het NOP probeert de vogels te laten wennen aan hun natuurlijke levenswijze, namelijk omgang met soortgenoten. Dat lukt niet bij alle vogels. Als het wel lukt, hebben de vogels nog een mooie tijd bij het NOP. Voor illegale handel zijn geen bewijzen gevonden.
De leden van de SP-fractie vragen een uiteenzetting over in hoeverre de mensen die hun dier af hebben gegeven aan het NOP, misleid zijn. Zij vragen ook of het mogelijk is strafrechtelijk op te treden tegen het NOP op dit punt.
De directeur van NOP heeft, volgens het rapport van de heer Dorresteijn, inderdaad toegegeven dat onjuiste informatie is verstrekt. Dit kwam alleen voor bij degenen die hadden aangegeven niet op de hoogte te willen worden gehouden. De directeur heeft aangegeven hier verandering in aan te brengen. Strafrechtelijk optreden is niet mogelijk.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GL), Polderman (SP), Elias (VVD) en Linhard (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Vacature (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GL), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-XIV-28.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.