nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2009
Hierbij wil ik u informeren over de wijze waarop ik zal omgaan met de
later dan beoogde inwerkingtreding van het voorstel van Wet ontheffing onrechtmatige
bewoning recreatiewoningen.
Op 10 juli jongstleden is de Ministerraad akkoord gegaan met mijn
voorstel voor de bovengenoemde wet. Diezelfde maand is het wetsvoorstel om
advies gezonden aan de Raad van State. Het advies is medio november ontvangen
en wordt momenteel verwerkt, waarna het wetsvoorstel bij uw Tweede Kamer zal
worden ingediend.
Gelet op de wens van uw Kamer is het nog steeds mijn streven om op zo
kort mogelijke termijn duidelijkheid in dit dossier te doen bereiken. Het
zal nu echter onmogelijk zijn om de aanvankelijk gecommuniceerde streefdatum
van inwerkingtreding op 1 januari 2010 te realiseren.
Bij burgers, gemeenten en uw Kamerleden, leeft inmiddels echter wel de
verwachting dat vóór die datum gemeenten duidelijkheid moeten
hebben geboden aan bewoners over de toekomst van hun onrechtmatige bewoning.
Ik heb besloten om ter voorkoming van onduidelijkheid niet tegen die verwachting
in te gaan.
Ondanks de latere inwerkingtredingdatum van de wet zal toch 1 januari
2010 gehandhaafd blijven als datum van wáár af bewoners tot
de doelgroep van het beleid worden gerekend aan wie ontheffing dient te worden
verleend, uiteraard mits ten aanzien van hen vóór die datum
geen handhavingbeschikking is genomen. Dit terwijl de ontheffing pas kan worden
aangevraagd nadát de wet later wel in werking is getreden.
Met het oog daarop dring ik er per brief van heden bij gemeenten op aan
om na 1 januari 2010 niet meer dergelijke handhavingbeschikkingen te
nemen ten aanzien van de in het wetsvoorstel bedoelde bewoners-van-vóór-1-november-2003.
Zodoende kunnen complexe juridische procedures voorkomen worden.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer