32 123 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2010

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2009

Hierbij bied ik u twee rapporten aan van de Erfgoedinspectie, inclusief een korte beleidsreactie.1

Het eerste rapport: «De provincie tussen oude WRO en nieuwe Wro» gaat in het bijzonder in op de wijze waarop door de provincies wordt omgegaan met de beschermde stads- en dorpsgezichten en de archeologische attentiegebieden. Tevens wordt bezien hoe de provincies handelen in de overgangsperiode van de WRO naar Wro.

Het tweede rapport «Stut of steunpilaar?» behelst een onderzoek naar de provinciale steunpunten monumentenzorg.

De erfgoedinspectie doet in beide rapporten een aantal aanbevelingen, waarbij een aanzienlijk deel direct aanhaakt bij het onderwerp van de Modernisering van de Monumentenzorg. In de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg, die ik naar de Tweede Kamer stuur gelijktijdig met deze brief, ga ik daar nader op in. Mijn beleidsreactie op deze rapporten spitst zich dan ook toe op de bevindingen van de Inspectie die daar niet of minder direct mee te maken hebben.

Rapport «Provincies tussen oude WRO en nieuwe Wro».

Uit het rapport van de Erfgoedinspectie blijkt dat het instrument van de archeologische attentiegebieden dat met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is geïntroduceerd door de provincies niet wordt toegepast. Ik vind dit een belangrijke constatering die ik zal betrekken bij de evaluatie van de Wamz in 2011, zoals de erfgoedinspectie adviseert.

Beschermde Stads- en dorpsgezichten worden door de meeste provincies beschouwd als een rijks- en of gemeentelijk belang. Uit het onderzoek blijkt dat in de provinciale verordeningen de beschermde gezichten niet worden opgenomen als provinciaal belang. Deze conclusie van de erfgoedinspectie komt overeen met het onderzoek van Haskoning naar cultuurhistorie in gemeentelijke ruimtelijke plannen1 waaruit blijkt dat ook onder de WRO de provincies in hun streekplannen vaak geen specifieke beleidsmatige aandacht besteedden aan beschermde gezichten.

De erfgoedinspectie doet de aanbeveling dat de rijksoverheid haar belang een nadere invulling moet geven, en dat helder moet zijn welke bestuurslaag waarvoor verantwoordelijk is. Voorts moet duidelijk vastgelegd worden wat de invulling van de rol van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is bij ruimtelijke plannen in beschermde gezichten.

Het instrumentarium van de stads- en dorpsgezichten maakt onderdeel uit van een van de pijlers van mijn visie op de modernisering van de monumentenzorg: de inbedding van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. In de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg, die in samenspraak met VROM en LNV tot stand is gekomen, ga ik hier nader op in.

Ik ben het met de erfgoedinspectie eens dat het goed is om transparant te zijn ten aanzien van de wijze waarop wordt geadviseerd over ruimtelijke plannen in beschermde gezichten. Interdepartementaal zijn afspraken gemaakt over de onderwerpen waarop door het Rijk wordt geadviseerd aan gemeenten. Deze afspraken zijn gemaakt op basis van het document «Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid onder de nieuwe Wro, dat juni 2008 aan de Kamer is aangeboden. In het kader van behoud en versterking van de kernkwaliteiten met betrekking tot natuur, architectuur, cultuurhistorie, gebruikswaarde en belevingswaarde van het landschap, wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aandacht besteed aan de stads- en dorpsgezichten. Dat neemt niet weg dat het goed is om helder te krijgen langs welke lijnen de Rijksdienst deze input levert en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen. Ik heb de Rijksdienst opdracht gegeven om dit nader uit te werken. Ook de inzet van deskundigheid van deze dienst ten behoeve van gemeenten, zoals de erfgoedinspectie aanbeveelt, kan in dit kader worden bezien. Bij de uitwerking zal de Rijksdienst samenwerken met het ministerie van VROM, dat immers mede verantwoordelijk is voor het instrument stads- en dorpsgezichten, en met de VNG.

In reactie op de aanbeveling over het in generieke zin monitoren van ontwikkelingen in beschermde gezichten kan ik verwijzen naar de aangekondigde erfgoedmonitor en de periodieke rapportage van de erfgoedbalans.

Rapport «Stut of steunpilaar»

De erfgoedinspectie heeft een inventariserend onderzoek uitgevoerd naar de inrichting en het functioneren van de provinciale steunpunten monumentenzorg. In de aanbevelingen legt de erfgoedinspectie de nadruk op het belang van een goede kennisinfrastructuur voor de monumentenzorg. Daarbij pleit de Inspectie voor continuering van het steunpuntennetwerk, voor vergroting van de bekendheid van de steunpunten en voor versterking van de band tussen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten. De rol van de steunpunten in de kennisketen van de monumentenzorg heb ik al bevestigd door continuering van de rijkssubsidie, die nu per 1 januari 2009 is overgeheveld naar het Provinciefonds. Daarmee is de eerste verantwoordelijkheid voor de steunpunten nu duidelijk bij de provincies neergelegd. Dat neemt niet weg dat ik goede nota neem van de bevindingen van de erfgoedinspectie en een aantal aanbevelingen zal overnemen. In de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg ga ik daar verder op in.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Brief van de Minister van OCW aan de Eerste Kamer d.d. 9 maart 2009 en aan de Tweede Kamer d.d. 9 maart 2009 inzake aanbieding van rapport «Evaluatie cultuurhistorie in gemeentelijke ruimtelijke plannen».

Naar boven