nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 september 2009
Hierbij bied ik u twee rapporten aan van de Erfgoedinspectie, inclusief
een korte beleidsreactie.1
Het eerste rapport: «De provincie tussen oude WRO en nieuwe Wro»
gaat in het bijzonder in op de wijze waarop door de provincies wordt omgegaan
met de beschermde stads- en dorpsgezichten en de archeologische attentiegebieden.
Tevens wordt bezien hoe de provincies handelen in de overgangsperiode van
de WRO naar Wro.
Het tweede rapport «Stut of steunpilaar?» behelst een onderzoek
naar de provinciale steunpunten monumentenzorg.
De erfgoedinspectie doet in beide rapporten een aantal aanbevelingen,
waarbij een aanzienlijk deel direct aanhaakt bij het onderwerp van de Modernisering
van de Monumentenzorg. In de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg, die
ik naar de Tweede Kamer stuur gelijktijdig met deze brief, ga ik daar nader
op in. Mijn beleidsreactie op deze rapporten spitst zich dan ook toe op de
bevindingen van de Inspectie die daar niet of minder direct mee te maken hebben.
Rapport «Provincies tussen oude WRO en nieuwe Wro».
Uit het rapport van de Erfgoedinspectie blijkt dat het instrument van
de archeologische attentiegebieden dat met de Wet op de
archeologische monumentenzorg (Wamz) is geïntroduceerd door de provincies
niet wordt toegepast. Ik vind dit een belangrijke constatering die ik zal
betrekken bij de evaluatie van de Wamz in 2011, zoals de erfgoedinspectie
adviseert.
Beschermde Stads- en dorpsgezichten worden door de meeste provincies beschouwd
als een rijks- en of gemeentelijk belang. Uit het onderzoek blijkt dat in
de provinciale verordeningen de beschermde gezichten niet worden opgenomen
als provinciaal belang. Deze conclusie van de erfgoedinspectie komt overeen
met het onderzoek van Haskoning naar cultuurhistorie in gemeentelijke
ruimtelijke plannen1 waaruit blijkt dat ook onder
de WRO de provincies in hun streekplannen vaak geen specifieke beleidsmatige
aandacht besteedden aan beschermde gezichten.
De erfgoedinspectie doet de aanbeveling dat de rijksoverheid haar belang
een nadere invulling moet geven, en dat helder moet zijn welke bestuurslaag
waarvoor verantwoordelijk is. Voorts moet duidelijk vastgelegd worden wat
de invulling van de rol van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is bij
ruimtelijke plannen in beschermde gezichten.
Het instrumentarium van de stads- en dorpsgezichten maakt onderdeel uit
van een van de pijlers van mijn visie op de modernisering van de monumentenzorg:
de inbedding van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. In de beleidsbrief
Modernisering Monumentenzorg, die in samenspraak met VROM en LNV tot stand
is gekomen, ga ik hier nader op in.
Ik ben het met de erfgoedinspectie eens dat het goed is om transparant
te zijn ten aanzien van de wijze waarop wordt geadviseerd over ruimtelijke
plannen in beschermde gezichten. Interdepartementaal zijn afspraken gemaakt
over de onderwerpen waarop door het Rijk wordt geadviseerd aan gemeenten.
Deze afspraken zijn gemaakt op basis van het document «Realisatie Nationaal
Ruimtelijk Beleid onder de nieuwe Wro, dat juni 2008 aan de Kamer is aangeboden.
In het kader van behoud en versterking van de kernkwaliteiten met betrekking
tot natuur, architectuur, cultuurhistorie, gebruikswaarde en belevingswaarde
van het landschap, wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aandacht
besteed aan de stads- en dorpsgezichten. Dat neemt niet weg dat het goed is
om helder te krijgen langs welke lijnen de Rijksdienst deze input levert en
welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen. Ik heb de Rijksdienst opdracht
gegeven om dit nader uit te werken. Ook de inzet van deskundigheid van deze
dienst ten behoeve van gemeenten, zoals de erfgoedinspectie aanbeveelt, kan
in dit kader worden bezien. Bij de uitwerking zal de Rijksdienst samenwerken
met het ministerie van VROM, dat immers mede verantwoordelijk is voor het
instrument stads- en dorpsgezichten, en met de VNG.
In reactie op de aanbeveling over het in generieke zin monitoren van ontwikkelingen
in beschermde gezichten kan ik verwijzen naar de aangekondigde erfgoedmonitor
en de periodieke rapportage van de erfgoedbalans.
Rapport «Stut of steunpilaar»
De erfgoedinspectie heeft een inventariserend onderzoek uitgevoerd naar
de inrichting en het functioneren van de provinciale steunpunten monumentenzorg.
In de aanbevelingen legt de erfgoedinspectie de nadruk op het belang van een
goede kennisinfrastructuur voor de monumentenzorg. Daarbij pleit de Inspectie
voor continuering van het steunpuntennetwerk, voor vergroting van de bekendheid
van de steunpunten en voor versterking van de band tussen de Rijksdienst voor
het Cultureel Erfgoed en de steunpunten. De rol van de steunpunten in de kennisketen
van de monumentenzorg heb ik al bevestigd door continuering van de rijkssubsidie,
die nu per 1 januari 2009 is overgeheveld naar het Provinciefonds. Daarmee
is de eerste verantwoordelijkheid voor de steunpunten nu duidelijk bij de
provincies neergelegd. Dat neemt niet weg dat ik goede nota neem van de bevindingen
van de erfgoedinspectie en een aantal aanbevelingen zal overnemen. In de Beleidsbrief
Modernisering Monumentenzorg ga ik daar verder op in.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk