32 123 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2010

Nr. 144 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 juli 2010

Mede namens staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart stuur ik u hierbij het onderzoeksrapport «Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar; aanvullend onderzoek»1. Dit onderzoek is een vervolg op eerder onderzoek naar vervangend onderwijs, dat op 19 mei 2009 (kamerstuk 2008–2009, 31 700 VIII, nr. 184) vergezeld van een beleidsreactie aan uw Kamer is aangeboden. In die beleidsreactie is tevens aangekondigd dat aanvullend onderzoek zou worden gedaan. Gezien de demissionaire status van het kabinet stuur ik u het onderzoeksrapport ter kennisgeving toe. In deze brief ga ik in op thuisonderwijs, op de aanleiding van het aanvullende onderzoek en op de hoofdlijnen van het rapport. Een beleidsreactie met eventuele vervolgacties kan door het nieuwe kabinet worden gegeven.

Thuisonderwijs

Het onderzoek heeft betrekking op vervangend onderwijs, ook wel thuisonderwijs genoemd. Op basis van artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet 1969 (Lpw) kunnen ouders een beroep doen op vrijstelling van de plicht om hun kind op een school in te schrijven wegens bedenkingen tegen de richting van alle scholen in hun omgeving. Deze bedenkingen kunnen alleen betrekking hebben op de godsdienstige of levensbeschouwelijke richting van de school en niet op de pedagogiek of didactiek op de school. Onder de huidige regelgeving zijn ouders van vrijgestelde kinderen niet wettelijk verplicht om voor vervangend (thuis)onderwijs te zorgen en gelden er geen wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van het thuisonderwijs.

Het aantal kinderen dat vanwege een richtingbezwaar is vrijgesteld van de leerplicht is relatief klein, minder dan 0,01 procent van het totaal aantal leerplichtige leerlingen.

Aanleiding van het aanvullende onderzoek

De overheid moet het recht van ieder kind op goed onderwijs waarborgen. Om te kunnen afwegen of wettelijke maatregelen ten aanzien van het thuisonderwijs noodzakelijk en proportioneel zijn, heeft het SCO Kohnstamm instituut in 2008 een onderzoek uitgevoerd naar vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar.

Het onderzoek had betrekking op 86 ouders van in totaal 235 leerlingen die in het schooljaar 2006–2007 waren vrijgesteld van de leerplicht. Al deze kinderen blijken een vorm van vervangend onderwijs te ontvangen. In vrijwel alle gevallen gaat het om thuisonderwijs door de ouders. In het onderzoek is gevraagd naar de opvatting van ouders ten aanzien van een vorm van toezicht. Het merendeel van de ouders vindt toezicht in een of andere vorm aanvaardbaar. Bij voorkeur toezicht gericht op advisering en niet op sanctionering.

In de beleidsreactie op dit onderzoek is aangegeven dat de uitkomsten van het onderzoek onvoldoende grond bieden om aan te nemen dat er sprake is van misstanden die wettelijke maatregelen noodzakelijk maken. Om een goede afweging te maken is vervolgonderzoek aangekondigd.

Opzet aanvullend onderzoek

Het aanvullende onderzoek bestaat uit drie deelonderzoeken:

  • Op grond van 16 kinderen uit negen gezinnen is de overgang van thuisonderwijs naar het vervolgonderwijs of beroepsloopbaan in kaart gebracht.

  • Voor vijf Europese landen (België (apart voor Vlaanderen en Wallonië), Engeland, Frankrijk, Ierland en Noorwegen) is in kaart gebracht hoe thuisonderwijs wettelijk is georganiseerd.

  • Er is een nieuwe steekproef getrokken van ouders met een richtingbezwaar. Aan deze ouders is gevraagd of zij voorzien in vervangend onderwijs en wat hun opvatting is over een vorm van toezicht. Deze vraagstelling van het eerste onderzoek is op verzoek van de Eerste Kamer herhaald.

Hoofdlijnen van het rapport

Het onderzoeksrapport is als bijlage bij deze brief gevoegd. De belangrijkste bevindingen zijn:

  • Ouders kijken over het algemeen met tevredenheid terug op de overgang van hun kinderen van thuisonderwijs naar vervolgonderwijs of arbeidsmarkt. Hun kinderen hebben zich zonder noemenswaardige aanpassingsproblemen verder kunnen ontwikkelen.

  • In de vijf onderzochte landen is thuisonderwijs een wettelijke mogelijkheid voor ouders. De wet- en regelgeving verschilt echter sterk per land. Aan de inhoud van het thuisonderwijs worden alleen in algemene zin eisen gesteld. Hoewel de landen een instantie kennen die toezicht houdt op thuisonderwijs, zijn er over de uitkomsten van het toezicht nauwelijks relevante gegevens beschikbaar. Ook bestaat er weinig inzicht in de doelmatigheid van het gehanteerde toezichtarrangement.

  • Het vervolgonderzoek heeft een kleine extra doelgroep van zes gezinnen met in totaal negen kinderen kunnen bereiken. Net als in het eerdere onderzoek blijkt de populatie van richtingbezwaarde ouders onderzoeksmatig moeilijk te benaderen. De uitkomsten bij de onderzochte ouders zijn vergelijkbaar met de uitkomsten van het eerdere onderzoek: alle kinderen ontvangen in het betreffende schooljaar 2007–2008 een vorm van thuisonderwijs van hun ouders. De indruk is dat thuisonderwijs qua inhoud erg lijkt op schoolonderwijs. De vorm waarin het thuisonderwijs wordt gegeven, verschilt vaak wel van het schoolonderwijs. De ouders staan in meerderheid open voor toezicht, bij voorkeur gericht op advisering en niet op sanctionering.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven