32 123 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2010

Nr. 129 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 juni 2010

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 12 mei 2010 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 januari 2010 met reactie op moties en amendementen begroting OCW 2010 (32 123-VIII, nr. 106);

  • de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 april met reactie op verzoek commissie over de concurrentietoets ex ante bij nieuwe diensten in het kader van de nieuwe Omroepmededeling (21501-34, nr. 142).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De Kler

Voorzitter: Van Bochove

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Atsma, Van Bochove, Van Dam, Van Dijk en Remkes,

en staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Ik open het algemeen overleg van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Op de agenda staan de Tijdelijke wet mediaconcentraties en het Concessiebeleidsplan. Ik heet de staatssecretaris van OCW welkom, evenals haar medewerkers, alle belangstellenden op de publieke tribune en eenieder die via de media met ons verbonden is.

Ik constateer dat er op dit moment twee woordvoerders aanwezig zijn, maar dat hoeft ons er niet van te weerhouden om de aftrap te verrichten. Tijd is tijd. Ik stel een spreektijd van vijf minuten per fractie voor.

De heer Remkes (VVD): Voorzitter. Er staan twee overzichtelijke discussiepunten op de agenda. Wat mij betreft hoeft dit overleg niet tot 21.00 uur te duren.

Ik ga eerst in op de Tijdelijke wet mediaconcentraties. Tijdens de begrotingsbehandeling van vorig jaar heeft de Kamer een motie aangenomen. Op 21 december 2009 heeft de minister besloten om die niet uit te voeren en de wet nog twee jaar voort te zetten. Van mensen uit het veld ontvang ik echter signalen dat de Tijdelijke wet mediaconcentraties in toenemende mate als een keurslijf wordt beschouwd die bepaalde ontwikkelingen in de weg staat. Voor mij is de argumentatie van de minister voor het niet uitvoeren van de motie te mager. Misschien zijn er meer argumenten en zijn die niet in de brief over de motie vermeld. Mocht dat het geval zijn, dan dienen die argumenten nu naar voren te worden gebracht. Ik ben er voorstander van om het besluit van 21 december 2009 in te trekken en de motie linksom of rechtsom alsnog uit te voeren.

In de motie zijn twee opties vermeld, namelijk het verhogen van het percentage tot 50 en het intrekken van de Tijdelijke wet mediaconcentraties. Die twee opties staan wat mij betreft nog open. Het verhogen van het percentage naar 50 zou voor twee jaar mogelijk zijn. Op deze manier kan het immers niet.

Mijn tweede punt heeft betrekking op het Concessiebeleidsplan en de resultaten van het overleg met de Europese Commissie. Daarover hebben wij een uitvoerige brief ontvangen, waarvoor ik de minister bedank. Die brief heeft betrekking op de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe Omroepmededeling. Eerlijk gezegd was ik hoogst verbaasd over die brief, want de toon daarvan is dat er niets meer hoeft te worden gedaan. Toch heb ik uit de documentatie begrepen dat aan Brussel is gemeld dat er wel degelijk het een en ander moet gebeuren. De staatssecretaris schrijft in haar brief van 27 april jl. dat alles voor de bakker is en dat die zaken die de Europese Commissie wenst, zijn gerealiseerd.

Ik heb begrepen dat ook in het kader van de Mediawet 2008 het signaal is afgegeven dat de taakomschrijving van de publieke omroep moet worden aangescherpt. Die taakomschrijving moet dus worden verfijnd om een en ander meer toetsbaar te maken. Hoe zal daarmee worden omgegaan?

Het tweede punt in dit kader betreft de ex ante markttoets. De minister had aan die toets uit politiek oogpunt een bloedhekel, dus ik ben een beetje wantrouwend. De staatssecretaris meldt dat zij die toets zal doen in het kader van de goedkeuringsprocedure ten behoeve van het Concessiebeleidsplan. Zij maakt melding van een consultatieronde, maar dat is iets anders dan het doen van een onafhankelijke ex ante toets. Ik ben er voorstander van dat die toets wordt gedaan, naast die consultatieronde. Hoe meent de staatssecretaris dat aan de vork te steken? Als zij redeneert in de trant van dat de minister het doet, riekt dat naar een slager die zijn eigen vlees keurt. Er zou gebruik worden gemaakt van de beoordelingscriteria uit de Mediawet, te weten: verscheidenheid, onafhankelijkheid, kwaliteit, toegankelijkheid en bereik. Die criteria hebben echter niets met een markttoets te maken. Die hebben wel betrekking op de publieke doelen die je met het publieke bestel wilt nastreven. De stelling dat het houden van een consultatieronde volstaat, heeft met een markttoets ook niets te maken. Is de staatssecretaris voornemens om op korte termijn die criteria te laten formuleren, in overleg met de NMa, de OPTA en het Commissariaat voor de Media, opdat de nieuwe mediadiensten daaraan alsnog kunnen worden getoetst? Dan zou die consultatieronde gewoon door kunnen gaan.

De heer Jasper van Dijk (SP): De vraag is voor welk traject de heer Remkes dan kiest. Deze nieuwe Omroepmededeling is immers de uitkomst van een jarenlange discussie. Mocht er een markttoets komen en de heer Remkes dus zijn zin krijgen, vreest hij dan niet dat dit tot een oneindig getouwtrek gaat leiden en dat het juridisering tot gevolg zal hebben? Daarvan is de VVD toch helemaal geen voorstander?

De heer Remkes (VVD): Nee, maar daarop ben ik absoluut niet uit. Ik heb de mededeling die uit Brussel kwam, uitvoerig bestudeerd. Dat geldt met name voor punt 88. Ik heb geconstateerd dat punt 88 een andere geest ademt dan de brief van de staatssecretaris. Naar mijn oordeel hoeft dit geen maanden in beslag te nemen. De staatssecretaris kan immers bij wijze van spreken morgen contact opnemen met de drie zojuist door mij genoemde instanties. Het is geen heidens karwei, dus over een maand zou er een setje criteria gereed moeten zijn. Er wordt wel eens gedacht dat de VVD voorstander is van het instellen van een onafhankelijke commissie voor die toets, die uitsluitend bestaat uit vertegenwoordigers van de commerciële omroepen. Dat is echter niet het geval. De VVD wil dat er echt een onafhankelijke commissie komt die tot een beoordeling komt op basis van vooraf gestelde criteria. Het ligt voor de hand dat in die commissie mensen zitting nemen met enig commercieel inzicht. Ik leg de nadruk op inzicht en zeg dus niet dat er per se een commercieel belang moet zijn. Met een dergelijke commissie en procedure zouden we veel meer tegemoetkomen aan de geest van datgene wat ons uit Brussel heeft bereikt en dat wat de minister kennelijk met de vertegenwoordigers in Brussel heeft afgesproken. Als de staatssecretaris op de geformuleerde wijze doorgaat, zou zij zichzelf wel eens op een heel rare manier kunnen tegenkomen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Indien de heer Remkes gelijk krijgt en er een soort streng regime komt met een markttoets, kan dat behoorlijk belemmerend werken binnen de publieke omroep. Ook binnen die omroep vindt innovatie plaats en denkt men: we hebben wel plannen en ideeën, maar laat maar zitten. Die worden toch allemaal geblokkeerd door een dergelijke markttoets, als dat al niet via deze Omroepmededeling gebeurt.

De heer Remkes (VVD): Nee, dat zeg ik van tevoren helemaal niet. Ik heb zojuist de vijf criteria gegeven onder het motto dat je het publieke belang als zodanig zou kunnen definiëren. In feite is het publieke belang op die manier in de wet gedefinieerd. Dat kan de basis zijn om aan de slag te gaan. Laat de omroep vooral doorgaan met het op creatieve wijze innoveren. Daar heb ik absoluut niets op tegen. Er is echter ook niets op tegen om te kijken naar de resultaten van dat creatieve innovatieproces en daarbij de vraag te stellen in hoeverre dat concurrentieverstorend werkt. Daar gaat het mij om. Ik wil dus vooraf niet allerlei blokkades opwerpen voor de omroeporganisaties in Hilversum. Zo zit ik niet in elkaar en de liberale fractie van deze Kamer evenmin.

Ik kom op de goedkeuring van het Concessiebeleidsplan. Mede gelet op de demissionaire status van dit kabinet, vraag ik mij af hoe de staatssecretaris zich dat ongeveer voorstelt. In dat plan zijn bepaalde termijnen voorgeschreven. Ik kan mij echter niet voorstellen dat dit demissionaire kabinet het beleidsplan 2010–2015 in zijn geheel goedkeurt. Dan zou het volgende kabinet op dit terrein immers niets meer kunnen doen. Ik heb dus behoefte aan enig inzicht in het verdere besluitvormingstraject dat de staatssecretaris voor ogen heeft.

Samengevat: de motie over de Tijdelijke wet mediaconcentraties dient te worden uitgevoerd. Graag wil ik de toezegging dat het definitief beoordelen van het nieuwe Concessiebeleidsplan aan het volgende kabinet wordt overgelaten. Mocht het anders zijn op het terrein van de aanvragen van nieuwe diensten – dat zou een tussenweg kunnen zijn – dan dient een en ander uit het Concessiebeleidsplan te worden gelicht. Ik pleit ervoor dat een onafhankelijke ex ante commissie de markttoets uitvoert, overeenkomstig het model van de Britse public value toets. De staatssecretaris zou dat model direct kunnen kopiëren. Dat alles zou in samenspraak kunnen gebeuren met de NMa, de OPTA en het Commissariaat voor de Media.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. In de Tijdelijke wet mediaconcentraties staat dat een onderneming niet meer dan een derde van de media in handen mag krijgen door fusies. Zodoende zijn er altijd minstens drie spelers. Die regel is niet voor niets gesteld. Een democratie is immers gebaat bij pluriformiteit. De motie-Remkes c.s. wil aan die situatie een eind maken, maar daarmee loop je het risico dat er te veel mediamacht in enkele handen komt. De Tijdelijke wet mediaconcentraties zou een belemmering zijn voor groei en ontwikkeling, maar het is nog niet nodig geweest om daarop een beroep te doen, ondanks dat er bij kranten sprake was van allerlei overnames. Ik vraag mij dan ook af in hoeverre die motie nodig is en of uitvoering daarvan niet een clustering van veel dagbladen tot gevolg zal hebben.

De heer Atsma (CDA): De heer Van Dijk eindigde met de mooie volzin dat het nog niet nodig is geweest om een beroep te doen op de Tijdelijke wet mediaconcentraties. Ja, het moest nog gekker worden! Als er op die wet wel een beroep was gedaan, zou dat impliceren dat er een krant was omgevallen. Het is overigens de vraag of er met deze tijdelijke wet een aantal obstakels in de Nederlandse wetgeving is opgenomen, waardoor uitgevers gedwongen worden om na te gaan of zij in het buitenland een overlevingskans hebben. Heeft de heer Van Dijk niet een voorbarige conclusie getrokken? Heeft hij dan liever dat de Nederlandse krantenbedrijven gedwongen worden, naar het buitenland te vluchten om te kunnen overleven, of zegt hij: laat ze maar ploffen?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik had het onderdeeltje over de mediaconcentraties nog niet afgerond. Als de heer Atsma had afgewacht, had hij gemerkt dat ik vanzelf op het punt was gekomen van de problemen die er wel degelijk zijn.

De commissie-Brinkman heeft ook geadviseerd om de Tijdelijke wet mediaconcentraties te schrappen. Als het gaat om praktische oplossingen voor de zogenaamde printmedia, kan ik daarin meegaan. Mocht het mogelijk zijn om de exploitatie van printmedia te verbeteren zonder dat dit leidt tot te veel macht van één partij, kan dat namelijk een oplossing zijn. Naar mijn idee moeten we daar naartoe. Daarvoor is onderzoek nodig en voormalig minister Plasterk heeft al toegezegd dat dit zal worden gedaan. Dat onderzoeksrapport is echter nog niet beschikbaar. De tijdelijke wet zou per 1 januari jl. niet meer van kracht zijn. Het is dan ook vreemd dat het onderzoeksrapport nog niet beschikbaar is. Graag wil ik daarop een reactie van de staatssecretaris.

Ik kom op de kwestie van de nieuwe Omroepmededeling. Die is de uitkomst van een langdurig gevecht met Europa. Commerciële media zijn het niet eens met de brief van de regering, maar het gaat in dit geval om een principiële zaak. Begint het denken bij de publieke omroep, of bij de commerciële media? Europa kijkt allereerst naar de marktverstoring, terwijl ik liever eerst aandacht besteed aan de omroep en kwalitatief goede programma's. Die omroep moet de ruimte krijgen om te innoveren. Het is niet goed om die al te veel te belemmeren. In mijn optiek is en blijft het vreemd dat Europa dermate veel invloed heeft op een publieke dienst. Voor nieuwe mediadiensten moet vooraf worden nagegaan wat de markteffecten zijn. Indien er sprake is van negatieve markteffecten, moeten de diensten aan de markt worden overgelaten, behalve als het gaat om het vervullen van democratische, sociale en culturele behoefte. Hoe ruim is deze definitie? Is de staatssecretaris van mening dat de dienst «uitzending gemist» deze toets zou kunnen weerstaan? Lopen we niet het risico op ongewenste juridisering? De markttoets kan beperkend werken en bureaucratisering tot gevolg hebben. Mijn doelstelling is dat er een brede publieke omroep komt met kwalitatief goede programma's. Als een nieuwe mediadienst daaraan iets toevoegt, is dat winst. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Deelt zij de mening dat de publieke omroep in de eerste plaats zelf dient te bepalen hoe hij zijn programma's uitdraagt? Vergelijk het werk van de publieke omroep met andere publieke taken, zoals onderwijs.

In het Concessiebeleidsplan moet staan welke aanbodkanalen worden gebruikt – dat is prima – maar de vraag is in welke mate het plan gedetailleerder wordt dankzij deze nieuwe Omroepmededeling. De politieke invloed op de inhoud van de omroep moet naar mijn oordeel niet te groot zijn. Deelt de staatssecretaris die opvatting?

Wat zijn de sancties in het geval dat er geen markttoets wordt gedaan? Uit de brief van de staatssecretaris in reactie op de nieuwe Omroepmededeling maak ik op dat regels van de EU buigzaam zijn. Zij schrijft dat inkomsten uit programmabladen aanvankelijk niet gebruikt mochten worden voor verenigingsactiviteiten en dat de Europese Commissie inbond toen bleek dat de Kamer dit toch wilde. Zij stemde daarmee toen toch in. Hoe gaat de staatssecretaris wat dat betreft te werk?

De publieke omroep heeft enkele verzoeken gedaan voor nieuwe aanbodskanalen. De commerciële partijen waren daar niet blij mee, maar ze konden dit niet onderbouwen met cijfers. Dat blijkt uit de brief van de staatssecretaris. Toch werd het verzoek van de NPO slechts in kleinere vorm overgenomen. Er zal sprake zijn van een kortere tijdsduur, waardoor het houden van een evaluatie verplicht is. Voor narrowcasting geldt dat dit maximaal de helft van de capaciteit van de beeldschermen in openbare ruimtes mag innemen. Waarom worden deze beperkingen opgelegd?

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Het was voor ons niet nodig geweest om dit overleg vanavond te voeren.

We kennen de voorgeschiedenis. Ik begin met de Tijdelijke wet mediaconcentraties, maar niet voordat ik gezegd heb dat ik van de heer Van Dijk geen antwoord heb gekregen op mijn vraag. Ik zeg nog maar eens dat de commissie-Brinkman op verzoek van de Kamer in beeld heeft gebracht wat de situatie is in het wereldje van de kranten. Eén van de conclusies in het rapport van die commissie is dat er op grond van de Tijdelijke wet mediaconcentraties onnodig een rem en beperkingen worden opgelegd. Daardoor is de overlevingskans voor kranten kleiner, terwijl we allemaal hechten aan een pluriform aanbod. De Kamer heeft zich dat ter harte genomen en de CDA-fractie heeft dat signaal met de heer Remkes opgepakt. De Kamer kon op andere terreinen in concrete zin weinig betekenen. Daarover moeten we eerlijk zijn. Een meerderheid van de Kamer heeft voor de motie-Remkes gestemd. Wij zijn dan ook niet verheugd over het feit dat de voormalige minister van Cultuur, en dus van de media, die motie niet heeft uitgevoerd. Het kabinet behoort moties uit te voeren, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dat niet te doen. Die argumenten hebben wij echter niet gehoord. Het is best mogelijk dat er haken en ogen zitten aan het uitvoeren van die motie. Wij hebben het kabinet verzocht om na te gaan wat er aan de hand is in het krantenwereldje. In de afgelopen jaren is het aantal kranten tot de helft gereduceerd. Aanvankelijk waren het er veertig. We weten dat er nog meer saneringsoperaties zullen worden uitgevoerd. Kortom, de CDA-fractie vindt dat die motie moet worden uitgevoerd. Gezien het feit dat de verschillende media op vele platforms actief zijn, is de vraag of we met deze tijdelijke wet uit de voeten kunnen.

In de motie staan twee opties, namelijk het terugschroeven van het marktaandeelpercentage voor kranten en het intrekken van de tijdelijke wet. Volgens ons zou het geen ramp zijn om die wet in te trekken, omdat de NMa kan toetsen. Toen in het verleden sprake was van overnames en overnameprocessen, is de NMa in een aantal gevallen ook nagegaan wat ten aanzien van de marktaandelen al dan niet verantwoord was. Misschien zou de NMa dan een iets andere opdracht moeten krijgen, want zij kijkt nu louter naar het marktaandeel. Aan die taak zou het toetsen van de pluriformiteit kunnen worden toegevoegd.

Ik zeg nogmaals dat het CDA van mening is dat de motie moet worden uitgevoerd. Zij neemt al jarenlang het standpunt in dat de Kamer geen motie moet indienen om eerder aangenomen moties als het ware over de streep te trekken. Zo werkt het in de politiek immers niet en de CDA-fractie heeft er ook begrip voor dat deze staatssecretaris wordt geconfronteerd met een besluit van haar voorganger. Dat neemt niet weg dat ik haar nu dringend verzoek om na te gaan wat op heel korte termijn de mogelijkheden zijn en te onderzoeken wat de urgentie is van het intrekken van de tijdelijke wet, of van het verhogen van het percentage. De CDA-fractie is er namelijk van overtuigd dat er links en rechts van de dagbladenwereld nog steeds alarmsignalen klinken die het punt van de urgentie alleen maar onderstrepen.

De heer Van Dam (PvdA): In de brief van het kabinet staat dat het onderzoek wil doen naar de modernisering van de tijdelijke wet en dat het de Kamer daarover al voor de zomer 2010 zal berichten. Dat lijkt mij voortvarend. De heer Atsma spreekt van urgentie. Kan hij aangeven waar zich in de krantenmarkt op dit moment een probleem voordoet? Hij zegt immers dat er een probleem is. Als hij kan aantonen dat dit er is en waar, kan hij dat met cijfers onderbouwen?

De heer Atsma (CDA): Ja, dat kan ik, maar dat doe ik niet in dit overleg. Het lijkt mij namelijk niet gepast om dat in de openbaarheid te doen. Als de heer Van Dam dat wil, kan ik hem echter een eind op weg helpen. Ik ben er overigens van overtuigd dat ook de dagbladwereld hem een handreiking wil doen, al zal die dat met tranen in de ogen doen. Afgelopen week heb ik een aantal activiteiten meegemaakt en ik heb geconstateerd dat niemand er vrolijk van wordt. Er is een groot aantal redenen te geven voor het feit dat het in de krantenwereld niet goed gaat. De commissie-Brinkman heeft daarover veel gezegd. Graag wil ik de heer Van Dam informeren over de problemen, de kranten die het betreft en de oplossingen. Ik heb al gezegd dat één van de oplossingen is, het aanpassen van de tijdelijke wet of het intrekken daarvan. Nogmaals zeg ik dat het naar mijn idee niet gepast is om in dit overleg namen en rugnummers te noemen. Volgens mij begrijpt de heer Van Dam dat wel.

De heer Van Dam (PvdA): Dat begrijp ik. Mij is geen geval bekend waarvoor geldt dat de NMa een overname heeft afgewezen als gevolg van deze wet. Is de heer Atsma daarmee bekend? Mocht daarvan sprake zijn, dan is de conclusie dat de wet een belemmering vormt.

De heer Atsma (CDA): Nee. Duik eens in het verleden. Ik noem Dagblad De Limburger en het Limburgs Dagblad. De NMa heeft destijds heel nadrukkelijk een positie ingenomen over en een beoordeling gegeven van de overnames. Dat deed zij volgens mij ook ten aanzien van de VNU-bladen. Ik zie dat de heer Van Dam knikt, dus hij bevestigt dat. We moeten ons dus de wat meer principiële vraag stellen of de tijdelijke wet überhaupt nog nodig is. Op enig moment hebben we met alle goede bedoelingen gezegd dat het belangrijk is om die beschermende deken van bovenaf nog eens uit te rollen, maar ik vraag mij echt af of dat nog nodig is. Daarom heb ik de staatssecretaris de suggestie gedaan om op korte termijn met de NMa in gesprek te gaan over de vraag of het mogelijk is om iets te doen aan het toetsingskader voor deze specifieke markt. Wij hechten wat de pers betreft namelijk allemaal aan diversiteit en pluriformiteit. Links en rechts in het land staan kranten onder druk en ik wil voorkomen dat er in de regio nog hardere klappen vallen.

Ik kom op de nieuwe Omroepmededeling. Wij zijn blij met de mededeling dat de financieringssystematiek van Nederland voor de organisatie en het in stand houden van het publieke bestel is toegestaan. Dat is een andere dan sommigen in dit huis wensen, maar de liberale voorvrouw Kroes is niet dom. Zij heeft goed gekeken en nu weten we wat dat betreft waaraan we toe zijn.

Ik ga in op het aanbod van digitale diensten. In de mededeling staat dat de publieke omroep voor bepaalde digitale diensten van de gebruiker mag vragen om bij te betalen. Dat vinden wij niet erg, want het zijn vaak heel specifieke producten. Transparantie is daarbij echter wel van belang om vermenging van de private en de publieke geldstroom te voorkomen. Op welke wijze is dat te voorkomen? Dat lijkt ons een lastige zaak.

Wij zijn het ermee eens en onderstrepen van harte dat lidstaten autonoom moeten blijven op het terrein van de media.

Ik vraag mij af wat er wordt bedoeld met significante nieuwe diensten. Ook in andere dossiers komt het woord «significant» voor. Dat is uit juridisch oogpunt een diffuus begrip.

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. Ook mijn fractie had niet zozeer behoefte aan dit overleg, omdat zij zeer tevreden is met de inzet van de regering op beide dossiers. Nu we hier toch zitten, lijkt het me goed om hierover een paar opmerkingen te maken.

Ik ga eerst in op de Tijdelijke wet mediaconcentraties. Populair gezegd dient die wet het doel, te voorkomen dat Nederland in een soortgelijke situatie terechtkomt als bijvoorbeeld Italië. Daar is sprake van een veel te sterke concentratie van mediamacht in één hand. Je zou het de anti-Berlusconiwet kunnen noemen. Daarmee zullen de christendemocraten in het parlement overigens niet blij zijn, maar het gaat erom te voorkomen dat in Nederland een soortgelijke situatie ontstaat. Die wet dient, zoals ik al zei, dat doel. We hebben eerder gediscussieerd over de vraag of de wet in zijn huidige vorm nog wel voldoende ruimte biedt voor innovatie op de mediamarkt. Het zou goed zijn als het kabinet dat naging. Het kondigt dat nu overigens aan in reactie op de motie-Remkes c.s. Het lijkt mij verstandig om oude schoenen niet weg te gooien voordat je nieuwe hebt. Je hebt die schoenen immers wel degelijk nodig om te voorkomen dat ook in Nederland een situatie ontstaat die niemand van ons wenselijk acht.

De heer Atsma (CDA): De heer Van Dam zei dat de evaluatie moet doorgaan. De vorige minister heeft er niet zo veel aan gedaan, maar de heer Van Dam zei in een interruptie op mijn inbreng dat hij er de voorkeur aan geeft dat het evaluatierapport voor de zomer op tafel ligt. Misschien kunnen we dan ook afspreken dat dit rapport binnen enkele weken op tafel ligt en dat de staatssecretaris op basis daarvan aangeeft wat de mening is van het kabinet. Als zij dan zegt wat wij in onze motie hebben verwoord, zijn we het met elkaar eens.

De heer Van Dam (PvdA): De heer Atsma vindt het nodig om met modder te gooien naar de vorige minister. Ik houd daar niet zo van en doe dat dus niet. Ik beoordeel ook deze bewindspersoon gewoon op haar daden. Voor mij blijkt overduidelijk uit de brief dat het kabinet het besluit heeft genomen. Als de heer Atsma daarmee niet blij is, moet hij zijn partijgenoten dus bellen in plaats van dat hij doet alsof het een besluit was van alleen de minister. Het kabinet wil nagaan op welke manier het de Tijdelijke wet mediaconcentraties kan moderniseren, opdat die het beoogde doel dient. Dat doel is, te voorkomen dat ook in Nederland de situatie kan ontstaan dat één man of één bedrijf te veel macht krijgt op het terrein van berichtgeving door en programma's van de radio en de televisie en ten aanzien van informatie op het internet. Daar gaat het om. Als ook de heer Atsma van mening is dat dit op een modernere manier moet gebeuren om te voorkomen dat innovaties op de markt worden belemmerd en om ervoor te zorgen dat het beoogde doel wordt gediend, neem ik aan dat we het met elkaar eens zijn. We moeten het dan wel eens zijn over dat doel. Mocht de heer Atsma dat niet voor ogen hebben, dan moet hij dat zeggen. Als de heer Atsma van mening is dat ook in Nederland dat soort concentraties moet kunnen ontstaan, dient hij dat te zeggen.

De heer Atsma (CDA): Ik heb niet met modder gegooid. Ik stelde slechts vast dat de minister de motie niet heeft uitgevoerd. De heer Van Dam kan dat vervelend vinden. Hij heeft ook een vergelijking gemaakt met Berlusconi. Ik maak geen vergelijking met Fidel of wie dan ook, maar ik zeg dat we een ander bewakingsmechanisme achter de hand hebben, namelijk de NMa. Ik heb de staatssecretaris gevraagd om de NMa eveneens een en ander toe te vertrouwen. Graag zou ik willen dat ook de heer Van Dam daarover een beetje meedacht. Dan komen we er misschien snel uit.

De heer Van Dam (PvdA): Ik denk daarover graag mee, maar we hebben vaker gedebatteerd over het feit dat de rol van de media in onze samenleving en in onze democratie te belangrijk is om te doen alsof het een gewone markt is waarop de NMa op de voor haar gebruikelijke wijze toezicht kan houden. We moeten niet alleen voorkomen dat er een economische machtspositie ontstaat, maar we dienen tevens te voorkomen dat die ontstaat ten aanzien van het media-aanbod. De macht van de media is uiteraard veel groter dan die van supermarkten, bakkerijen, fabrieken enzovoort. Het is echt een ander soort markt.

De heer Atsma (CDA): Ik vind dat de media veel te veel aandacht besteden aan de Partij van de Arbeid. Zelfs deze wet kan daaraan niets veranderen. Heb dus ook een beetje vertrouwen in de markt zelf.

De heer Van Dam (PvdA): Wij steunen het kabinet dat in zijn brief duidelijk heeft aangegeven dat het voor de zomer met een gedegen verhaal komt waaruit blijkt hoe dit doel kan worden bereikt met een modernere wet. Voor de zomer is al snel. Ik ben reuze benieuwd naar dat verhaal en wacht dat graag af.

We willen niet dat Europa zich bemoeit met de taken die wij de publieke omroep geven. Daarover hebben we de afgelopen jaren een fundamentele discussie gevoerd. Mevrouw Kroes had andere gedachten over Europa en de taken van de publieke omroep. Haar partij is normaal gesproken ook geen groot voorstander van bemoeienis vanuit Brussel, maar mevrouw Kroes was dat op dat moment wel. Ik heb me de afgelopen jaren behoorlijk aan de opvatting van mevrouw Kroes gestoord, maar ik vind dat het kabinet dit probleem op een nette manier heeft opgelost. Het is tot een nette overeenkomst gekomen, al is het triest om te vernemen dat daardoor extra bureaucratie wordt opgetuigd. Er moet immers een procedure worden doorlopen en partijen krijgen de mogelijkheid om naar de rechter te stappen, terwijl de uitkomst daardoor niet zal veranderen. Als men daarmee in Brussel echter tevreden is, is dat probleem prima opgelost. Complimenten daarvoor.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Ik dank de commissieleden voor hun inbreng in eerste termijn en voor de grote betrokkenheid. Ik vind het uitstekend dat wij bij elkaar zijn om over dit belangrijke onderwerp te spreken. Ik heb mij voor het eerst in deze materie verdiept, dus ik hoop dat de leden mij niet euvel duiden dat ik nu en dan goed moet kijken wat er voor mij ligt. Ik zal pogen om de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden, want daarop hebben de leden recht.

De voorzitter: Als je als Kamerlid een maidenspeech houdt, heb je er recht op om te spreken zonder dat je wordt geïnterrumpeerd. Ik kan de staatssecretaris echter verzekeren dat dit haar vanavond niet zal overkomen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Jammer.

Ik ga eerst in op de Tijdelijke wet mediaconcentraties. De afgelopen jaren heeft de Kamer daarover gesproken en in december jl. nam zij de motie-Remkes c.s. aan die tot doel heeft, het percentage te verhogen of de Tijdelijke wet mediaconcentraties in te trekken met de intentie om meer ruimte te geven aan de markt. Tevens is het doel om te proberen diverse dagbladen in stand te houden. De motie is in de Ministerraad inderdaad uitvoerig besproken. Dat heeft opgeleverd dat het kabinet het ongewenst vindt om deze rücksichtlos uit te voeren. De zorgen die ten grondslag lagen aan de tijdelijke wet zijn niet verdwenen. Als wij de wet moeten moderniseren – dat is het advies van de commissie-Brinkman – dienen wij ons daarover goed te buigen. Om die reden schreef voormalig minister Plasterk in zijn brief van januari jl. – het kabinet heeft dus snel en alert gereageerd – dat hij de komende maanden wil benutten om dat onderzoek te doen. De minister schreef dat hij ervoor wilde zorgen dat dit onderzoeksrapport vóór de zomer op tafel ligt en dat neem ik over. Gelet op de zorgen van de Kamer, heb ik zelfs met mijn mensen afgesproken dat dit onderzoeksrapport op 15 juni op tafel ligt.

De heer Remkes (VVD): Ik hecht eraan om een misverstand uit de wereld te helpen. De commissie-Brinkman heeft niet aanbevolen, de wet te moderniseren. Zij adviseert om de wet in te trekken. Dat is toch iets anders. Ik kan op zichzelf met de door de staatssecretaris genoemde termijn leven, mits ik ervan uit mag gaan dat dit kabinet aan dat rapport conclusies verbindt. Het lijkt mij goed dat er een rapport komt, maar het gaat mij er in de eerste plaats om dat er maatregelen worden genomen. De motie-Remkes c.s. is door een Kamermeerderheid ondersteund en ik neem aan dat dit kabinet als argument voor het niet uitvoeren daarvan niet mag gebruiken dat het de demissionaire status heeft.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De heer Remkes is wat de demissionaire status betreft zelf buitengewoon zorgvuldig in zijn formuleringen. Ik doel op zijn opmerkingen over het Concessiebeleidsplan. Toen het kabinet de missionaire status had, zei het: wij vinden het op dit moment niet verstandig om die motie rücksichtlos uit te voeren. Ik zou het dan ook niet verstandig vinden om die motie opeens wel uit te voeren, nu het kabinet de demissionaire status heeft.

De commissie-Brinkman is ingegaan op de problematiek van de inhoud van de tijdelijke wet. Daarnaast gaf zij aan dat het eigenaardig is dat die wet geen betrekking heeft op het internet. De minister gaf aan dat het advies van deze commissie ten aanzien van de modernisering wordt opgevat als dat er onderzoek moet worden gedaan naar de mogelijkheid om de tijdelijke wet te moderniseren. Daarbij zal het opnemen van het internet in deze wet worden betrokken. Ik schaar mij daar van harte achter. Wel wil ik ervoor zorgen dat een en ander versneld gebeurt, omdat de Kamer haar zorgen heeft geuit. Terecht merkte de heer Atsma op dat we een beroep kunnen doen op de NMa. We weten echter wel dat zij niet specifiek toetst op de pluriformiteit van media. We werden al geconfronteerd met het feit dat het inzetten van de NMa beperkingen heeft, namelijk in de zorg. De minister van Economische Zaken heeft voor die sector daarom een aparte beleidsregel gemaakt. Daarover heb ik de afgelopen weken overleg met haar gevoerd en ik heb haar gevraagd of zij bereid is om de komende weken na te gaan of een beleidsregel op het punt van de pluriformiteit in de media kan dienen om het instrumentarium van de NMa aan te vullen. Zodoende kan een en ander bij de NMa worden neergelegd, uiteraard nadat advies is gevraagd aan het Commissariaat voor de Media, en is het tevens mogelijk om op het punt van de pluriformiteit te toetsen. Ik zal de komende vier weken ook benutten om de Kamer te rapporteren over de mogelijkheden op dat terrein. Ik hecht er wel aan om open en eerlijk te zeggen dat het de nodige tijd zal vergen om een beleidsregel te maken.

De heer Atsma (CDA): Dat het tijd zal kosten om een dergelijke beleidsregel op te stellen, is duidelijk. We moeten echter niet de indruk wekken dat wij het wiel opnieuw uitvinden. We hebben immers ook de Raad voor Cultuur om de pluriformiteit te toetsen. De staatssecretaris noemde het Commissariaat voor de Media al. Die organen hebben zo veel expertise op dit specifieke terrein. Ik kan mij, gezien de tijdsdruk waarmee we te maken hebben, dan ook voorstellen dat de staatssecretaris met die organisaties in gesprek gaat.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De heer Atsma doet een goede suggestie, waarmee ik vanzelfsprekend iets ga doen. Ik ben het er namelijk mee eens dat we, om slagen te kunnen maken, gebruik moeten maken van de expertise die er is.

Het alternatief is een wijziging van de Tijdelijke wet mediaconcentraties, namelijk 50% in plaats van 35%. We weten echter dat het wijzigen van een wet zeker de nodige tijd in beslag zal nemen. In dat geval kunnen we rekening houden met een periode van een jaar. Ik kan mij voorstellen dat de leden daaraan niet de voorkeur geven.

De heer Remkes (VVD): Als de Kamer meewerkt, is dat sneller mogelijk. En ik zeg die medewerking van harte toe.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Overeind blijft dat we deze zaak goed moeten regelen.

Ik kom op de nieuwe Omroepmededeling. Ik ben van mening dat de minister een en ander met Europa goed heeft geregeld. Het komt erop neer dat het mogelijk is om onze procedure te gebruiken. Dat is belangrijk. Het Concessiebeleidsplan maakt onderdeel uit van die procedure. Dat is overigens een plan van de publieke omroep zelf dat aan ons wordt voorgelegd. In dat plan zal staan wat er de komende jaren in de publieke omroep gebeurt. Daarin vallen mij alleen die significant nieuwe aanbodkanalen op. De heer Atsma vraagt zich af wat onder significant moet worden verstaan. Daarmee wordt gedoeld op kanalen die niet eerder bestonden, kanalen die inhoudelijk volledig vernieuwd zijn, bestaande kanalen die voor het eerst worden verspreid via het netwerk met distributieschaarste en kanalen die voor het eerst door eindgebruikers, tegen betaling, worden aangeboden. Dat zijn de punten die wij uit dat beleidsplan halen en die zullen worden vastgesteld. Het huidige Concessiebeleidsplan is toevallig tijdelijk reeds eerder vastgesteld. Dat was echter nog niet in werking getreden. Daarom is het opnieuw aan ons voorgelegd. Ik zal aan de hand daarvan uiteindelijk een voorlopig besluit nemen. Daarop mag eenieder zijn visie geven, waarna ik het definitieve besluit zal nemen.

Er is zeker sprake van een markttoets. Die toets behoeft echter niet te worden gedaan door een onafhankelijke instelling. De overheid is in staat om de commerciële organisaties zelf om commentaar te vragen, wat conform het advies van de commissie is. Ik acht die organisaties – vaak zijn het heel grote partijen – buitengewoon goed in staat om die marktproblemen goed onder onze aandacht te brengen. Vervolgens is het aan de overheid om met het oog op de wet datgene te toetsen wat naar voren wordt gebracht en wat ons inziens voortkomt uit de wet. We benutten daarvoor de Algemene wet bestuursrecht. Als commerciële partijen het er uiteindelijk niet mee eens zijn, kunnen zij naar de rechter gaan. Dat is de procedure die betrekking heeft op het Concessiebeleidsplan. Daarbij komt dat de commissie van mening is dat er concretere prestatieafspraken moeten worden gemaakt, waaraan ook sancties dienen te worden verbonden. Ik zal de komende tijd inderdaad prestatieafspraken maken met de publieke omroep. Met dit alles kom ik volledig de afspraken na die het kabinet met de commissie heeft gemaakt.

Gevraagd is of de markttoets niet tot verschraling leidt. Nee, ik ben daar heel nuchter in en kijk naar de publieke omroep, die een brede publieke taak heeft. Vanuit dat oogpunt is naar mijn idee iets als «uitzending gemist» toegestaan. Ik zeg nogmaals dat een en ander vatbaar is voor juridische procedures, maar dat is de visie van de regering met het oog op de wet die betrekking heeft op de publieke omroepen.

Ik kom op de inkomsten van de programmabladen. Ik ben blij dat de Europese Commissie heeft ingestemd. Voortschrijdend inzicht is altijd goed. Ook de Europese Commissie is blijkbaar een lerende organisatie. Het was een wens van de Kamer, dus daaraan zal ik helemaal niets veranderen. Wensen van de Kamer zijn mij in principe immers heilig.

De heer Remkes vroeg ten aanzien van het Concessiebeleidsplan of uitstel mogelijk is. Nee, in de wet staat namelijk dat ik de concessie per 1 september moet verlenen. Dat zal ik doen aan de hand van het Concessiebeleidsplan. In laatstgenoemd plan staat overigens iets over datgene waarmee de publieke omroepen bezig zijn. Eigenlijk keur ik, zoals ik al zei, alleen de significant nieuwe activiteiten goed.

De heer Atsma stelde vragen over de betaaldiensten. Voor de betaaldiensten moet altijd vooraf goedkeuring worden gegeven door de betreffende bewindspersoon. Daarvoor geldt een zorgvuldige procedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat bij betaaldiensten om directe betaling door de gebruikers, de distributeur aan de publieke omroep. Die is vergelijkbaar met de inkomsten van sponsoring en sms-diensten. Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de publieke en de private geldstromen. De publieke omroep mag dat geld alleen inzetten voor de taken ten behoeve van zijn programma's.

De heer Remkes (VVD): Voorzitter. Ik kom kort terug op de Tijdelijke wet mediaconcentraties. Per interruptie heb ik gezegd dat ik mij kan vinden in de gedachte van de staatssecretaris dat het rapport half juni op tafel moet liggen. Tevens heb ik gezegd dat het mij goed lijkt om over een rapport te beschikken, maar dat het mij uiteindelijk gaat om de resultaten. Tegen de woordvoerders van de fracties van de PvdA en de SP zeg ik dat deze wet met deze beperkingen preventief belemmerend kan werken. Dat kan negatieve economische consequenties hebben. Tevens kan dat negatieve consequenties hebben voor de pluriformiteit van de dagbladen. Met de opmerking dat er nog geen situatie is geweest waarin die wet belemmerend kon werken, wordt de zaak volledig op zijn kop gezet. Er is sprake van tijdsdruk. Graag wil ik de toezegging dat het kabinet voor het zomerreces op grond van dat rapport een besluit neemt.

Ik hecht inderdaad aan zorgvuldigheid als het gaat om besluitvorming in relatie tot de missionaire of de demissionaire status van een kabinet. In dit geval gaat het erom dat een motie dient te worden uitgevoerd, wat toch iets anders is. Mij is bekend dat het oude besluit door het kabinet met een missionaire status is genomen en dat er nu sprake is van een andere situatie. Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat het kabinet de vrijheid heeft om deze motie uit te voeren. Ik kan mij niet voorstellen dat de medeondertekenaars van de motie daarover een andere opvatting hebben. Mocht de staatssecretaris dit niet kunnen toezeggen, dan ben ik gaarne bereid om de staatssecretaris volgende week op de valreep te helpen. Dat doe ik liever niet, dus ik verzoek haar om hierover duidelijkheid te geven.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wil een misverstand uit de wereld helpen. De heer Remkes suggereert dat ik het probleem niet onderken, maar dat is niet correct. De keerzijde van zijn opstelling kan zijn dat te veel mediamacht in één hand komt. Om dat te voorkomen, is de tijdelijke wet in het leven geroepen. Er is gezegd dat zal worden onderzocht hoe een en ander is te bewerkstelligen. En het onderzoeksrapport daarover zal uiterlijk op 15 juni beschikbaar zijn. Waar doet de heer Remkes moeilijk over?

De heer Remkes (VVD): Ik heb niet gezegd dat de heer Van Dijk het probleem niet onderkent. Ik vind het interessant dat er een onderzoek wordt gedaan, maar het gaat mij om het nemen van besluiten. Misschien dient de discussie in eerste instantie te gaan over de onafhankelijkheid van redacties. Nu is het punt de economische macht of economisch eigendom. Misschien behoort de discussie daar niet over te gaan. We hebben veertien dagen geleden de discussie bij NRC gevolgd. Ik zeg niet dat we daarmee in alle opzichten een parallel kunnen trekken, maar in bepaalde opzichten is die wel te trekken. Ik wil absoluut niet de indruk wekken dat ik terecht wens te komen in situaties die vergelijkbaar zijn met die in Italië. Het gaat mij in eerste instantie om de pluriformiteitsgedachte die niet automatisch gewaarborgd hoeft te worden met de Tijdelijke wet mediaconcentraties.

Ik kom op de uitleg van Brussel. Met belangstelling luisterde ik naar de opvatting van de staatssecretaris, maar ik voorspel dat zij hiermee niet wegkomt en dat zij hiermee hard geconfronteerd zal worden. Deze uitleg zal in Brussel uiteraard worden aangekaart en ik voorspel haar dat de hazen op die manier gaan lopen.

Tot slot kom ik op het Concessiebeleidsplan. Volgens mij zijn er wel mogelijkheden om er nieuwe zaken uit te lichten, al kan ik dat juridisch niet goed beoordelen. Ik heb de staatssecretaris daarover niet gehoord. Mochten we er niet aan ontkomen dat een en ander op 1 september gebeurt, dan dienen alle partijen ervoor te zorgen dat er op dat moment een volwaardig kabinet is. Het besluit over het Concessiebeleidsplan – het dichttimmeren van de zaak voor een periode van vijf jaar – is immers veel ingrijpender dan vele andere besluiten die voorliggen. Graag wil ik dat een volgend kabinet de mogelijkheid heeft om iets te veranderen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik zeg, in tegenstelling tot de heer Remkes, tegen de staatssecretaris dat zij zich vooral niet te veel moet aantrekken van de negatieve opmerkingen over de nieuwe Omroepmededeling en de markttoets. Zij moet zich niet te veel aantrekken van Brussel en vasthouden van de lijn die is ingezet.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik complimenteer de staatssecretaris met haar adequate beantwoording en de toezegging dat het plan voor 20 juni op tafel zal liggen. De insteek van de CDA-fractie mag helder zijn. Ik adviseer de staatssecretaris om niet alleen aandacht te besteden aan de juridische haken en ogen van de tijdelijke wet. Het lijkt mij goed dat zij overleg voert met de markt om te weten te komen wat er daadwerkelijk aan de hand is.

De CDA-fractie steunt de lijn van de staatssecretaris ten aanzien van het Concessiebeleidsplan. Het is belangrijk om nu knopen door te hakken en dat behoort ook tot de mogelijkheden. Op 1 september gaat het nieuwe circus in Hilversum van start. Het lijkt mij dus onverstandig om nu achterover te leunen totdat het nieuwe kabinet er is. Wij pleiten ervoor dat dit kabinet zijn handtekening plaatst en dat het met het plan aan de slag gaat. De CDA-fractie vreest niet voor de beperkingen of dreigingen waarvoor de heer Remkes waarschuwt.

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. Aan het eind van dit debat zijn de heer Atsma en ik het weer met elkaar eens. Volgens mij heeft de staatssecretaris een goede toezegging gedaan, waarmee zij duidelijk tegemoetkomt aan de wens van de Kamermeerderheid. Wij wachten af hoe op een verstandige manier kan worden verdergegaan met de Tijdelijke wet mediaconcentraties.

De komende weken zullen wij in ieder geval nog één debat over de media voeren. Ik zie ernaar uit om de heer Remkes weer te treffen in het debat over de wenselijkheid van Berlusconi in Nederland of over de toekomst van de publieke omroep. Dit overleg was een aanzet daartoe. Laten we vooral dan dat debat voeren.

De heer Remkes (VVD): Ik had het graag gedaan, maar het zal de heer Van Dam niet ontgaan zijn dat ik me niet meer kandidaat stel als lid van de Tweede Kamer. Helaas moeten wij daarvoor dus een andere gelegenheid zoeken.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. De heer Remkes merkte terecht op dat ik nog geen antwoord heb gegeven op zijn vraag of ik aan dat rapport ook een heldere conclusie kan verbinden. Als dat enigszins mogelijk is, zal ik dat doen. Ik heb overigens de agenda geraadpleegd en zag dat ik niet kan vasthouden aan 15 juni. Dit soort zaken moet altijd in de Ministerraad aan de orde komen, dus ik ga uit van 21 juni. Ik zal proberen om op die vrijdag de stukken aan de Kamer te sturen. Het zou overigens mooi zijn als het eerder lukte.

De heer Remkes pleit voor sterk toezicht vanuit de Europese Unie. Ik ben blij dat het op deze wijze is afgekaart. Ik ga ervan uit dat Europa wat dat betreft consistent is, dat die goedkeuring gehandhaafd blijft en dat wij dat buitengewoon zorgvuldig zullen doen met de mogelijkheden die de Algemene wet bestuursrecht biedt.

Gevraagd is om de nieuwe zaken uit het Concessiebeleidsplan te lichten. Ik haak wat dat betreft aan bij de woorden van de heer Atsma over het niet achteroverleunen totdat het nieuwe kabinet er is. Het kan nog even duren voordat er een nieuw kabinet is. Uiteraard hopen we dat het formeren daarvan net zo snel gaat als in Engeland, maar dat is ons waarschijnlijk niet gegeven. Wachten doen we dus niet. We moeten immers helderheid geven voor eenieder die zich op dat veld beweegt.

De heer Atsma deed de nuttige suggestie om met de grote partijen in overleg te treden. Ik heb zeker één grote partij gesproken en zal mij ook verstaan met een aantal kleinere marktpartijen op dit terrein om na te gaan hoe de situatie in bredere zin is. Dat kan ik laten meewegen en vervolgens zal ik bij de Kamer komen met twee rapportages en een conclusie.

De voorzitter: Ik heb een paar toezeggingen genoteerd. Het onderzoek dat naar aanleiding van het advies van de commissie-Brinkman is toegezegd, zal de Kamer op 21 juni aanstaande bereiken, evenals de mogelijke besluitvorming die daaruit voortvloeit.

De staatssecretaris zal de Kamer rapporteren over de mogelijkheden om een beleidsregel over pluriformiteit in de media op te stellen om de pluriformiteit te waarborgen bij de toetsing door de NMa.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Anker (ChristenUnie) en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill'ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Uitslag (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en Gerkens (SP).

Naar boven