Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32123-VII nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32123-VII nr. 7 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 november 2009
Eind 2007 heb ik mijn beleidsvisie over de gevolgen van «Europa» voor het binnenlands bestuur (TK 31 200 VII nr. 4) aan uw Kamer gezonden. In deze beleidvisie heb ik een aantal acties aangekondigd om de positie van decentrale overheden in de Europese beleidsdomeinen verder te verstevigen. Met deze brief bericht ik u mede namens de staatssecretaris voor Europese Zaken over de voortgang van de aangekondigde acties. Daarmee kom ik tevens tegemoet aan het verzoek van uw Commissie BZK (brief met kenmerk 2009Z04567/2009D16734).
In het Coalitieakkoord (Samen Werken, Samen Leven) staat zowel een goed functionerende overheid, als een actieve en constructieve rol van Nederland in Europa centraal. In het streven om deze actieve en constructieve rol van Nederland in Europa te bewerkstellingen speelt ook de positie van het binnenlands bestuur een belangrijke rol. Met de aangekondigde acties uit de genoemde beleidsvisie streef ik samen met de staatssecretaris voor Europese Zaken naar betere borging van de positie van het binnenlands bestuur in de Europese beleidscyclus.
Het versterken van de binnenlandse bestuurskracht in Europa
In de verschillende beleidsdomeinen van gemeenten en provincies is Europese wet- en regelgeving in steeds meer gevallen een vast onderdeel. Dit is een ontwikkeling die aansluit bij het Nederlandse streven dat ook publieke taken die voortvloeien uit Europese wet- en regelgeving in beginsel op een zo laag mogelijk territoriaal-bestuurlijk niveau worden behartigd (subsidiariteit). Deze toenemende invloed van Europese regels op het decentraal bestuur vraagt wel om decentrale overheden die kennis hebben van Europese regelgeving en deze regelgeving juist toepassen en uitvoeren. Gemeenten en provincies dienen daarom Europaproof te zijn. Dat is een eigen verantwoordelijkheid voor het decentraal bestuur, maar het Rijk dient hen hier in te faciliteren. In dat licht heb ik eind 2007 besloten tot een structurele subsidie aan de stichting Kenniscentrum Europa Decentraal (KED), teneinde gemeenten, provincies en waterschappen te informeren over Europese regelgeving en Europees beleid dat voor deze instanties van toepassing is. Het KED geeft op verschillende manieren invulling aan deze rol, ondermeer met een helpdesk waar bestuurders en ambtenaren vragen kunnen stellen over specifieke situaties. Daarnaast beschikt het KED over een uitgebreide website en een wekelijkse digitale nieuwsbrief. Ook ontwikkelt het KED in samenspraak met het rijk diverse handreikingen over actuele thema’s en organiseren zij inhoudelijke seminars bij gemeenten, provincies en waterschappen.
Staatssteun door decentrale overheden
In deze context zijn de staatssteunregels een belangrijk voorbeeld van Europese voorschriften die ook decentrale overheden direct raken. Binnen de Nederlandse interbestuurlijke verhoudingen zijn decentrale overheden zelf verantwoordelijk voor de juiste toepassing en naleving van de staatssteunregels, inclusief het ter goedkeuring melden van staatssteun bij de Europese Commissie. Staatssteunmeldingen en kennisgevingen van provincies, gemeenten en waterschappen moeten conform de procedures van de Europese Commissie echter door de lidstaat worden gemeld. Het Coördinatiepunt staatssteun decentrale overheden, dat bij BZK is ondergebracht, geleidt de meldingen van gemeenten en provincies daarom door naar de Europese Commissie. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat doet dit voor de meldingen van de waterschappen.
Het aantal meldingen en kennisgevingen van staatssteun door decentrale overheden is de afgelopen jaren toegenomen. In de periode 2007 tot heden waren dat er bijna 100. Ook het aantal klachten van private partijen bij de Europese Commissie over vermeende staatssteun door decentrale overheden neemt toe (sinds 2007 tot gemiddeld 5 per jaar, daarvoor was dat 1 per jaar). Het Coördinatiepunt begeleidt decentrale overheden bij de afhandeling van dergelijke staatssteunklachten.
Voor een effectief en efficiënt procesverloop is het van belang dat de provinciale en gemeentelijke staatssteunmeldingen en kennisgevingen van goede kwaliteit zijn, omdat dit de goedkeuringsprocedure door de Europese Commissie kan versnellen. Het Coördinatiepunt speelt hierin een coördinerende en adviserende rol. Daarnaast streef ik er naar om door middel van voorlichtingsbijeenkomsten, presentaties, publicaties en rechtstreeks advies de kwaliteit van de meldingen verder te verbeteren. Zo heeft het Coördinatiepunt in november 2008 samen met het KED de vernieuwde Informatiewijzer Staatssteun voor Decentrale Overheden uitgebracht.
Het Coördinatiepunt publiceerde ook, in samenwerking met de andere departementen, VNG, IPO en KED, in oktober 2008 de handreiking «Diensten van Algemeen Economisch Belang en Staatssteun». In vervolg daarop vindt momenteel in samenwerking met de minister van Economische Zaken onderzoek plaats naar de toepassing van de Europese regels bij het doen uitvoeren van diensten van algemeen economisch belang door decentrale overheden. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik samen met de minister voor Economische Zaken bezien of verdere acties voor een goede toepassing van die regels wenselijk zijn.
In 2008 is daarnaast onder begeleiding van het Coördinatiepunt de «Omnibusregeling voor provincies en gemeenten inzake de staatssteunaspecten van subsidiemaatregelen ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en innovatie» door de Europese Commissie goedgekeurd. Deze omnibus is door het IPO bij de Europese Commissie gemeld, en maakt het decentrale overheden binnen de kaders van de omnibus, mogelijk steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie te verlenen zonder een aparte en complexe staatssteunmelding. Op de website van het KED worden de meldingen die onder de «Omnibusregeling» vallen verzameld. In 2010 wordt evenzo gemonitord op welke onderwerpen overkoepelende nationale steunmeldingen wenselijk zijn.
Een aan staatssteun verwant thema is de Europese regelgeving rond aanbesteding. De uitvoerbaarheid van deze regels door decentrale overheden blijft een belangrijk aandachtspunt. In de onderzoeken naar de rechtmatigheidscontrole door accountants bij decentrale overheden, heeft BZK specifiek onderzocht of het aanbesteden tot rechtmatigheidsfouten heeft geleid. Ook in de komende jaren blijft BZK de naleving en uitvoerbaarheid van deze regels door decentrale overheden monitoren. In 2010 zal daarbij extra aandacht worden geschonken aan het aanbesteden bij publiek private samenwerking (PPS) en gebiedsontwikkeling.
Implementatie en uitvoerbaarheid Europese regels
De activiteiten met betrekking tot het versterken van de Europese bestuurskracht van decentrale overheden beperken zich niet alleen tot het faciliteren van decentrale overheden bij het naleven van Europese regelgeving. BZK is vanuit haar verantwoordelijkheid voor het decentraal bestuur ook betrokken bij het omzetten van Europese regelgeving, met gevolgen voor het decentraal bestuur, in Nederlandse wet- en regelgeving.
Actueel in dat verband is de implementatie van de dienstenrichtlijn. Samen met EZ (primair verantwoordelijk) en Justitie werkt BZK in de vorm van een interdepartementale projectgroep aan de implementatie van de Dienstenrichtlijn, welke eind 2009 in Nederland moet zijn geïmplementeerd. Deze interdepartementale projectgroep werkt nauw samen met de VNG, het IPO, de Unie van Waterschappen, het KED en individuele decentrale overheden. De projectgroep ondersteunt decentrale overheden met regionale informatiebijeenkomsten, handleidingen, stappenplannen, factsheets, cursussen en een maandelijkse nieuwsbrief. De verstrekte informatie heeft voornamelijk betrekking op het screenen (doorlichten) van decentrale regelgeving, de reikwijdte van de richtlijn, aansluiting op en het ontsluiten van de betreffende regelgeving via het Dienstenloket, het aanmelden van nieuwe of gewijzigde regelgeving en overige samenhangende verplichtingen van de dienstenrichtlijn. Daarnaast beantwoordt de projectgroep vrijwel dagelijks diverse vragen van decentrale overheden over de betekenis en de gevolgen van de dienstenrichtlijn voor decentrale overheden in de praktijk. Het KED vervult daarnaast een centrale rol in de informatievoorziening over de diverse juridische aspecten van de dienstenrichtlijn en zal ook na de implementatie van de richtlijn deze rol blijven vervullen. Na de implementatie van de richtlijn zal een coördinatiepunt de notificaties van nieuwe of gewijzigde regelgeving van decentrale overheden vallend onder de dienstenrichtlijn doorgeleiden naar de Europese Commissie, in lijn met het proces van doorgeleiden van staatssteunmeldingen door decentrale overheden. Ten slotte wordt medio november 2009 in samenwerking met het KED de handreiking dienstenrichtlijn uitgegeven.
Actieplan Europa en decentrale overheden
Om goede uitvoering en naleving van Europese regelgeving door decentrale overheden te realiseren en te garanderen is het van evident belang om ook tijdens de fase van beleidsontwikkeling aandacht te schenken aan de impact van Europese regelgeving op het decentraal bestuur. In december 2008 hebben de staatssecretaris voor Europese Zaken en ik daarom namens het kabinet met IPO en VNG het actieplan «Europa en decentrale overheden» ondertekend. In het actieplan, dat tevens op uw verzoek is bijgevoegd, hebben Rijk en decentrale overheden afspraken gemaakt over de samenwerking op EU-dossiers met een impact op decentrale overheden.1 De afspraken in dit actieplan hebben het waarborgen van interbestuurlijke samenwerking en informatie-uitwisseling in een zo vroeg mogelijk stadium van het beleidsproces als uitgangspunt. De afspraken in het actieplan leiden niet tot verplichte samenwerkingsvormen, maar departementen en decentrale overheden bepalen zelf op welke wijze zij de samenwerking vormgeven.
Een samenwerkingsvorm waar decentrale overheden en departementen in toenemende mate voor kiezen is het interbestuurlijke dossierteam (IBDT). In navolging van de positieve ervaringen van het ministerie van VROM is BZK het afgelopen jaar samen met IPO en VNG een pilot gestart om de randvoorwaarden en de verdere toepassingsmogelijkheden van deze samenwerkingsvorm te verkennen. De eerste resultaten van deze pilot IBDT zijn positief. Samen met IPO en VNG wordt nu verkend op welke wijze de toepassing van IBDT’s op basis van deze inzichten verder kan worden verbeterd.
Het maandelijkse ambtelijke Europa Overleg Binnenlands Bestuur (EOBB) dat door mijn voorganger is opgericht biedt een praktisch platform voor het waarborgen van de in het actieplan «Europa en decentrale overheden» beoogde vroegtijdige interbestuurlijke samenwerking. Tevens vindt er op basis van de, in deze kabinetsperiode gesloten, bestuursakkoorden regelmatig een bestuurlijk overleg over Europa plaats van de staatssecretaris voor Europese Zaken en mijzelf met IPO, VNG. Tijdens dit overleg kunnen ook knelpunten in de naleving van het actieplan worden besproken.
High Level Network on Governance
Het actieplan «Europa en decentrale overheden» richt zich op de nationale samenwerking rond Europese dossiers met een impact op het decentraal bestuur. Ik ben echter van mening dat ook in de Europese beleidsdomeinen meer aandacht moet worden geschonken aan de gevolgen van Europese regelgeving voor het decentraal bestuur. Nederland vraagt in EU verband al langer aandacht voor dit thema en heeft mede daarom tijdens het Nederlandse voorzitterschap in 2004 het hoogambtelijke «High Level Network for Governance» (HLNG) opgericht. Dit intergouvernementele ambtelijke netwerk, waaraan ook de Europese Commissie deelneemt, fungeert als platform om Europese beleidsontwikkelingen met gevolgen voor het decentraal bestuur te bespreken en om aandacht voor mogelijke knelpunten te vragen. Op 8 en 9 oktober van dit jaar is de zesde HLNG bijeenkomst onder het Zweedse voorzitterschap georganiseerd.
Om meer inzicht te krijgen op de feitelijke impact van Europese regelgeving op decentrale overheden is in de context van het HNLG in 2008 op initiatief van BZK een onderzoek gestart naar de feitelijke gevolgen voor decentrale overheden bij de implementatie van Europese regelgeving. Met het onderzoek, dat is uitgevoerd door het European Institute of Public Administration (EIPA), is de impact van Europese regelgeving in zes landen onderzocht (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Zweden, Nederland en de leden van de Europese Economische Ruimte Noorwegen en IJsland). De uitkomsten van het onderzoek zijn tijdens de HLNG bijeenkomst onder het Zweedse voorzitterschap gepresenteerd. Deze onderzoeksresultaten moeten een feitelijke basis bieden voor een discussie binnen het HLNG, onder het Spaanse en Belgische voorzitterschap, over het beter verankeren van de positie van decentrale overheden in de Europese beleidscyclus.
Met de genoemde beleidsactiviteiten van de afgelopen periode streef ik naar effectievere en efficiëntere implementatie en naleving van de Europese regelgeving door decentrale overheden. Echter, voor de uiterste gevallen waarin de inzet van de instrumenten informatieverstrekking, voorlichting en (ambtelijk en bestuurlijk) overleg niet tot de correcte naleving van Europese regels door een gemeente of provincie leidt heb ik een wettelijk instrumentarium in voorbereiding waarmee de juiste naleving van Europese regelgeving door decentrale overheden kan worden verzekerd. Met dit wetsvoorstel dat zich overigens op alle publieke entiteiten richt wordt een bestuurlijk instrumentarium geïntroduceerd, waarmee wordt beoogd het evenwicht te verbeteren tussen enerzijds de gevolgen van de verplichtingen van het rijk tegenover de Europese Unie en anderzijds de uitgangspunten van de Nederlandse interbestuurlijke verhoudingen, waarbij de decentrale overheden maar ook andere publieke entiteiten, een eigen verantwoordelijkheid hebben. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het Kabinetstandpunt «De Europese dimensie van toezicht»1. Het wetsvoorstel is recent aan uw Kamer aangeboden2.
Grensoverschrijdende samenwerking
Het verstevigen van de binnenlandse bestuurskracht in Europa beperkt zich niet tot goede implementatie en naleving van Europese regelgeving. Een actieve opstelling van decentrale overheden in Europa biedt hen veel kansen en mogelijkheden om hun positie en dus ook hun bestuurskracht verder te versterken. Dit kan onder meer door deelname van Nederlandse gemeenten, regio’s en provincies aan Europese (structuur) programma’s, door samen te werken in de grensregio’s en door kennis en ervaringen uit te wisselen met andere lidstaten.
De staatsecretaris voor Europese Zaken en ik zijn van mening dat zeker voor de Nederlandse grensregio’s, grensoverschrijdende samenwerking (GROS) veel mogelijkheden en kansen biedt om regionale vraagstukken op te lossen en het voorzieningenniveau voor burgers in deze regio’s te vergroten. Het realiseren van daadwerkelijke grensoverschrijdende samenwerking stuit echter regelmatig op knelpunten als gevolg van verschillen in beleid, bevoegdheden en regelgeving aan weerszijden van de grens. Om dit proces van Rijkszijde te kunnen faciliteren is in 2008 de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) door het kabinet om een advies gevraagd. In haar advies (Besturen over grenzen, opgave voor alle bestuurslagen) stelt de Rob ondermeer voor om een taskforce in te stellen met als taak het oplossen van knelpunten in de samenwerking tussen de grensregio’s. Het Kabinet heeft dit advies overgenomen en in haar reactie op het ROB advies3 kondigt het kabinet de instelling van een taskforce grensoverschrijdende samenwerking aan.
Op basis van dit kabinetstandpunt is ter voorbereiding op de start van de taskforce grensoverschrijdende samenwerking samen met de grensregio’s gewerkt aan het opstellen van een agenda met de meest urgente knelpunten in de grensregio’s ter verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking. Op 17 december 2008 is samen met de grensregio’s deze GROS-agenda vastgesteld. Hierin staan knelpunten in de grensoverschrijdende samenwerking geformuleerd die binnen afzienbare tijd, door Rijk en grensregio’s gezamenlijk zullen worden opgelost. Deze bestuurlijk vastgestelde agenda is het uitgangspunt van de taskforce GROS.
De taskforce heeft op 25 juni 2009 haar eerste bijeenkomst gehouden. De voorzitter van de taskforce (grensmakelaar) is de heer drs. W.T. van Gelder, oud Commissaris van de Koningin van Zeeland. Een van de hoofdtaken van de taskforce GROS is het realiseren van een gezamenlijke agenda GROS met Duitsland en België. De motie van de Tweede Kamer om een experimenteerregio rondom Limburg te realiseren is overigens onderdeel van deze voorbereidingen. Over de voortgang van de werkzaamheden van de taskforce en de grensmakelaar wordt u op korte termijn separaat geïnformeerd.
Europese groepering voor territoriale samenwerking
Het GROS traject is een Nederlands initiatief dat zich richt tot de samenwerking met Duitsland en België. De Europese Commissie is inhoudelijk niet betrokken bij het GROS traject. De Europese Commissie beschouwt de samenwerking tussen grensregio’s tot het domein van lidstaten zelf, maar de Europese Commissie wil dergelijke processen wel faciliteren1. Op basis van een Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking (EGTS) kunnen diverse lidstaten, in samenwerking met lokale en regionale overheden en ook samen met andere publiekrechtelijke instellingen grensoverschrijdend binnen de EU concrete samenwerkingsprogramma’s of -projecten uitvoeren. Het wetsvoorstel ter implementatie van de EGTS verordening ligt ter behandeling bij de Eerste Kamer en zou eind 2009 in werking kunnen treden.
Naast de concrete grensoverschrijdende samenwerking door decentrale overheden op specifieke dossiers, kunnen óók decentrale overheden baat hebben bij het delen van kennis en ervaringen met andere Europese overheden. Ik vind het daarom ook van belang om dergelijke kennisnetwerken te faciliteren. BZK fungeert vanuit die gedachte sinds 2004 als management autoriteit voor het intergouvernementele «European Urban Knowlegde Network» (EUKN). Dit netwerk, waaraan 17 Europese landen deelnemen, biedt lokale overheden de mogelijkheid om informatie en kennis uit te wisselen over stedelijke vraagstukken. BZK is tevens lid van de stuurgroep van het programma van de Europese Commissie voor duurzame stedelijke ontwikkeling (URBACT). Dit Europese programma stelt fondsen (op basis van cofinanciering) ter beschikking om stedelijke vraagstukken op te lossen.
Dergelijke programma’s vragen een actieve betrokkenheid van decentrale overheden zelf. Met deze betrokkenheid wordt geborgd dat problemen vanuit een lokale filosofie worden benaderd en dat kennis over deze aanpak ook op het lokale niveau wordt gedeeld. Ik vind dat van belang en BZK zal daarom ook in de komende jaren betrokken blijven bij dergelijke initiatieven om daarmee decentrale overheden te faciliteren in het oplossen van stedelijke vraagstukken en het ontwikkelen en delen van kennis rond deze vraagstukken. Nederland staat hierin overigens niet alleen. Het Franse voorzitterschap heeft vorig jaar vanuit die gedachte een Europese werkgroep opgericht om een referentiekader te ontwikkelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling. BZK neemt samen met WWI deel aan deze werkgroep die uiteindelijk een instrument moet opleveren om decentrale overheden te faciliteren bij het realiseren van de doelstellingen van de «Lissabon strategie» en de «Leipzig agenda».
BZK verkent tevens met het ministerie van WWI op welke wijze het eerder genoemde EUKN, waarvan de huidige programmaperiode per 2010 afloopt, in de periode 2010–2015 kan worden gecontinueerd. Het secretariaat van het EUKN wordt gevoerd door het NICIS (voorheen Kenniscentrum Grote Steden). Tevens verkennen de gemeente Den Haag, WWI, BZ en BZK of onder de hoede van het NICIS een European Metropolitan Institute (EMI) kan worden opgericht. Een dergelijk instituut zou het wetenschappelijke sluitstuk zijn van een door Nederland geïnitieerde samenwerkingsketen tussen Europese lidstaten rond stedelijke vraagstukken.
Op 16 en 17 november 2009 vindt in Utrecht de zestiende zitting van de ministeriële conferentie van de Raad van Europa plaats over lokale en regionale democratie in Europa. Ministers verantwoordelijk voor lokaal en regionaal bestuur uit alle lidstaten van de Raad van Europa zijn door de Staatssecretaris voor Europese Zaken en mij uitgenodigd in Utrecht voor een gedachtewisseling over de uitdagingen waar nationale en decentrale overheden momenteel voor staan.
Tijdens deze ministersconferentie staan twee actuele thema’s centraal die voor Nederland en andere Europese landen van belang zijn. Allereerst de gevolgen van de wereldwijde economische crisis voor het lokaal en regionaal bestuur en de daarmee samenhangende uitdagingen waarmee nationale regeringen worden geconfronteerd. In de tweede plaats de rol van centrale overheden bij het opheffen van belemmeringen voor grensoverschrijdende samenwerking op lokaal en regionaal niveau. Op dat laatste terrein heeft de Raad van Europa in 2005 een aantal concrete aanbevelingen geformuleerd op basis van ervaringen van verschillende lidstaten.
Nederland hecht belang aan deze vorm van Europese samenwerking. Twee jaar geleden heeft de staatssecretaris voor Europese Zaken op de ministersconferentie in Valencia benadrukt dat in Europees verband moet worden bezien op welke wijze de Raad van Europa een meerwaarde kan vervullen en hoe tegelijkertijd synergie kan worden gecreëerd tussen de EU en de Raad van Europa. Daarbij refereerde de staatssecretaris aan het rapport van de Luxemburgse premier Jean-Claude Juncker1. In Valencia heeft Nederland voorgesteld dat in het kader van Raad van Europa dit thema specifiek zou worden uitgediept voor het lokaal en regionaal bestuur. Dit voorstel werd met algemene instemming aanvaard.
Bij die gelegenheid is in Valencia de Finse minister voor lokaal bestuur, Mari Kiviniemi, aangewezen als rapporteur over dit onderwerp. In haar rapport2 heeft zij een aantal voorstellen geformuleerd die tijdens de bijeenkomst in Utrecht uitgebreid aan de orde zullen komen. Daarbij gaat het enerzijds om het versterken van de rol van vakministeries zoals BZK in het functioneren van de Raad van Europa (m.n. de ontwikkeling van een strategische samenwerking tussen het Comité van Ministers en de vakministersconferenties) en anderzijds om efficiënte samenwerking met andere internationale organisaties, waaronder de EU.
Het is mijn overtuiging en die van de staatsecretaris voor Europese Zaken dat de Raad van Europa, 60 jaar geleden opgericht, de lokale en regionale democratie in Europa kan versterken, ook bij de uitdagingen waar we nu voor staan. Op dit moment kampen alle landen, weliswaar in uiteenlopende mate, met de gevolgen van de wereldwijde financiële en economische crisis. Maar ook eerder al zette de globalisering een externe druk op staten om zorgvuldig te kijken naar de kwaliteit en kosten van hun lokaal en regionaal bestuur in relatie met de dienstverlening aan de burger. Vragen dringen zich op als welke invloed deze ontwikkelingen zullen hebben op de bestuurlijke en financiële verhoudingen enerzijds, en op lokale belastingen of – meer algemeen – op de financiële positie van lokale en regionale overheden anderzijds. Daarnaast ervaren democratische landen ook een sterke interne druk om de kwaliteit van hun bestuurssysteem aan te passen aan de complexiteit van de hedendaagse samenleving. Door in Europees verband met elkaar samen te werken kunnen regeringen van elkaar leren bij het maken van beleidskeuzes.
De vraag is actueel in hoeverre het Europees Handvest voor lokale autonomie – een verdrag dat inmiddels door bijna alle lidstaten van de Raad van Europa is geratificeerd – een bron van inspiratie kan vormen bij het zoeken van oplossingen. In 2007 waren de ministers op de conferentie in Valencia van oordeel dat het Handvest aanvulling behoeft. Oorspronkelijk, bij de totstandkoming van het handvest in 1985, lag de nadruk op de bestuurlijke en financiële verhouding tussen lokale overheden en de centrale overheid. Wat destijds amper aan de orde kwam, is de relatie tussen lokaal bestuur en burgers. Inmiddels is die relatie in bijna alle Europese landen steeds meer een punt van aandacht en zorg. Tegen die achtergrond hebben de ministers in 2007 in Valencia besloten dat het wenselijk is om op dit punt het Europees Handvest inzake lokale autonomie aan te vullen met een nieuw verdrag van de Raad van Europa over burgerparticipatie op lokaal niveau. In de afgelopen twee jaar hebben de lidstaten binnen de Raad van Europa op ambtelijk niveau gewerkt aan de totstandkoming van een tekst voor een nieuw verdrag. Ook op het terrein van grensoverschrijdende samenwerking heeft de Raad van Europa een nieuw aanvullend verdrag voorbereid dat inhoudelijk voortbouwt op de hierboven genoemde EGTS-verordening. Mogelijk worden tijdens de ministersconferentie in Utrecht beide verdragen opengesteld voor ondertekening.
Los van de ministersconferentie zijn de afgelopen jaren onder mijn verantwoordelijkheid nog een aantal zaken in het kader van de Raad van Europa tot stand gekomen die graag met u wil delen. Een geactualiseerd rapport over de inrichting van het openbaar bestuur van Nederland is in 2008 gepubliceerd.1 Verder is bij de totstandkoming van de Nederlandse Code voor goed openbaar bestuur – bedoeld voor besturen van gemeenten, provincies, waterschappen en Rijk– rekening gehouden met relevante rapporten, richtsnoeren en aanbevelingen voor het openbaar bestuur van de Raad van Europa. In 2008 hadden alle lidstaten van de Raad van Europa, waaronder Nederland, zich politiek gecommitteerd aan de zogeheten Strategie voor goed lokaal bestuur, waar de 12 «Principles of Good Democratic Governance on local level» van de Raad van Europa deel van uitmaken. Ten slotte is de Nederlandse vertaling van het Europees Handvest inzake lokale autonomie– inclusief de toelichting – geplaatst op de website van het ministerie van BZK2. In mijn beleidsvisie van 2007 heb ik er al op gewezen dat ik het Europees Handvest beschouw«als een belangrijk ijkpunt voor het rijksbeleid aangaande de inrichting en werking van provincies en gemeenten». Dat het Handvest, zoals eerder opgemerkt, nu zal worden gecompleteerd met een nieuw verdrag over burgerparticipatie op lokaal niveau, zie ik als een welkome aanvulling.
How to enhance the work of the Council of Europe in the field of local and regional democracy?
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-VII-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.