nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2009
Overeenkomstig artikel 28, lid 2, heeft de Raad voor het Openbaar Bestuur
een evaluatieverslag van zijn eigen functioneren opgesteld. Ik ben daar de
Raad zeer erkentelijk voor. In deze brief zal ik eerst de aanbevelingen van
de «oude» Raad aan de «nieuwe» Raad behandelen. Vervolgens
heb ik een drietal aanvullende overwegingen dat ik de nieuwe Raad wil meegeven.
Ten eerste adviseert de Raad in een volgende zittingsperiode adviezen
met een educatieve functie niet te schuwen. Daar ben ik het mee eens. Door
inzichtelijk te maken hoe bepaalde bestuurlijke arrangementen in Nederland
ontstaan zijn, zijn de ROB-adviezen waardevolle onderdelen van het institutioneel
geheugen binnen de rijksoverheid. Ik beschouw de aanbeveling van de Raad dat
hij zijn eigen adviezen ook moet koesteren, in het verlengde daarvan. Wel
wil ik benadrukken, dat de eerder uitgebrachte adviezen van de Raad geen dogma
moeten zijn. Ik verwacht dat de adviesraden in staat zijn out-of-the-box te
denken en met oorspronkelijke adviezen te komen.
Ten tweede stelt de Raad, dat het belangrijk is een goede mix te hebben
van verschillende soorten advisering. Is een ROB-advies agenderend bedoeld,
of voor het aanwakkeren van de maatschappelijke discussie of voor het concreet
op weg helpen van een minister? Ik wil benadrukken, dat de Raad vooraf nadenkt
over het type van advisering. Daarbij is misschien het uitbrengen van een
advies ook niet altijd nodig – mede in het licht van het tegengaan van
de adviesdrukte – om één van de bovengenoemde doelen te
bereiken. Zo kan de organisatie van een congres ook een bijdrage leveren aan
het aanjagen van een maatschappelijke discussie. De Raad constateert dat zelf
ook door de organisatie van conferenties en symposia te beschouwen als kernactiviteit.
Ten derde adviseert de Raad in de volgende raadsperiode het internationale
en het burgerperspectief vaker mee te nemen in de advisering. Ik wil de nieuwe Raad meegeven aan deze twee perspectieven structureel aandacht
te schenken. In dit tijdsgewricht is het van groot belang, dat er naast het
politiek-bestuurlijke en het institutionele perspectief ook oog bestaat voor
andere perspectieven. Dit verbetert niet alleen de kwaliteit van de advisering,
maar ook de doorwerking van de adviezen.
Naast de aanbevelingen van de «oude» Raad heb ik een aantal
aanvullende overwegingen dat ik de nieuwe Raad wil meegeven. Ten eerste wil
ik kort stilstaan bij de implicaties van de wijziging binnen het adviesstelsel
voor de ROB. In de kabinetsnota «De kwaliteit van de verbinding»
wordt een aantal aanpassingen in het adviesstelsel voorgesteld, zowel in de
structuur, in de cultuur als in de werkwijze. Hoewel er geen structuuraanpassing
voor de Raad voor het openbaar bestuur is voorzien, zijn er wel voorstellen
voor een andere cultuur en werkwijze. Zo wordt er voorgesteld in de toekomst
flexibeler te werken. Daarom wordt de Raad die uit twaalf vaste leden bestond,
vanaf volgend jaar teruggebracht naar acht vaste leden (per 1 juni 2009
bestaat de Raad al uit negen vaste leden). Per adviestraject kan de vaste
kern worden aangevuld met een of meer tijdelijke leden. Dit biedt de mogelijkheid
om specifieke kennis en verrassende inzichten bij de adviestrajecten in te
brengen. Daarnaast wil ik benadrukken dat de Raad in de komende Raadsperiode
vaker de samenwerking met andere adviesraden moet zoeken. In het (nabije)
verleden heeft het kabinet al geconstateerd, dat de integrale benadering van
adviesaanvragen een grote meerwaarde kan opleveren.
Ten slotte het volgende over de kabinetsreacties op de ROB-adviezen. In
de evaluatie wordt gesteld, dat in de periode 2005–2008 «op lang
niet alle adviezen» een (officiële) kabinetsreactie is gekomen.
Dit beeld wil ik graag rechtzetten. Buiten het advies «De gedifferentieerde
eenheidsstaat» zijn de adviezen waarop een kabinetsreactie moet verschijnen
afkomstig uit 2009. In de eerste helft van 2010 zal op deze adviezen een reactie
verschijnen.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst