32 123 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2010

nr. 76
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 december 2009

Ruim een jaar geleden heeft de minister van Justitie met uw Kamer tijdens het mondelinge vragenuur op 9 september 2008 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 109, blz. 7955–7957) gesproken over de advocaat die ter zitting op grond van zijn overtuiging weigert op te staan bij het binnenkomen van de rechters in de zittingszaal. De minister heeft bij die gelegenheid gemeld dat de Nederlandse Orde van Advocaten deze kwestie zal oppakken. De Orde heeft de daartoe geëigende weg van de gang naar de tuchtrechter bewandeld. De tuchtrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat het gedrag van de advocaat onbetamelijk was. Betreffende advocaat heeft daartegen beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. Het Hof heeft afgelopen vrijdag uitspraak gedaan en geoordeeld dat dit gedrag niet onbetamelijk is. Het Hof oordeelt dat het gebruik van het opstaan voor rechterlijke colleges bij het binnenkomen en verlaten van de rechtszaal berust op gewoonterecht. Aard en het karakter van het gewoonterecht brengt met zich mee, aldus het Hof, dat dit door maatschappelijke ontwikkelingen in de loop der tijd kan veranderen. Het Hof overweegt dat het betreffende gebruik in de praktijk niet altijd meer wordt toegepast, omdat rechters meestal al zitten wanneer partijen de zaal betreden. In dat licht oordeelt het Hof dat het opstaan voor rechterlijke colleges heden ten dage niet meer zodanige betekenis heeft dat het niet opstaan gekwalificeerd kan worden als onbetamelijk. Het Hof overweegt verder dat betreffende advocaat met zijn weigering niet de intentie had disrespect te uiten voor de instituties van de rechtstaat.

Ik respecteer vanzelfsprekend de uitspraak van het Hof. Respect voor onze rechtsstaat en de daarin fungerende instituties dient zich in de eerste plaats te uiten in het eerbiedigen van formele regels en rechterlijke uitspraken. Een samenleving bedient zich echter ook van rituelen om waarden te benadrukken en te bestendigen. Dit geldt bij uitstek ook voor de omgangsvormen die het gezag van de instituties van de rechtsstaat kracht bijzetten. Ook de Algemene Raad van de Orde hecht hieraan belang. Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Discipline heb ik contact gehad met de Algemeen Deken van de Orde van Advocaten. Nu de hoogste tuchtrechter heeft geoordeeld dat er geen wettelijke norm is die tot het opstaan door advocaten verplicht, heeft de Algemeen Deken aangegeven dat de Orde zich zal beraden op nadere regelgeving. Dit is de meest voor de hand liggende weg om tot regeling te komen. Het ligt op dit punt voor de hand dat de Orde vooreerst zelf regels stelt. Dit past ook bij een publiekrechtelijke beroepsorganisatie, waarvan bij uitstek verwacht mag worden dat zij weet welke algemene (fatsoens)normen binnen de beroepsgroep dienen te gelden. Ik zal een en ander nauwlettend volgen teneinde zonodig passende (wettelijke) maatregelen te overwegen.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Naar boven