32 123 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2010

nr. 70
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 december 2009

1. Inleiding

Hierbij informeren wij uw Kamer over de terugkerende zedendelinquent in Eindhoven ten behoeve van het spoeddebat van aanstaande donderdag. Daarmee voldoet de minister van Justitie aan het verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Justitie van 20 november 2009, met kenmerk 32 123-VI-9/2009D58249 en het verzoek d.d. 8 december 2009 van het lid Van Velzen (SP) om informatie van de staatssecretaris van Justitie over de stagnatie van het beroep in cassatie.

In de bijlage bij deze brief treft u daarnaast de antwoorden aan op de vragen van het lid Van Velzen (SP) aan de staatssecretaris van Justitie over het weren van een zedendelinquent uit een stad (ingezonden 8 oktober 2009, Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 912), de vragen van het lid Arib (PvdA) over het bericht dat de gemeente Eindhoven een pedofiel weert (ingezonden 21 oktober, Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 913) alsmede de vragen van het lid Arib (PvdA) over de pedoseksuele man uit Eindhoven (ingezonden 4 december, Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 914).

2. Terugkeer zedendelinquenten

Allereerst merken wij op dat deze zaak vanzelfsprekend onze bijzondere aandacht heeft. De zorgen die uw Kamer aangeeft, delen wij ten zeerste. De terugkeer van zedendelinquenten dient zonder meer verantwoord plaats te vinden. In de brief van 8 oktober 2009 hebben de minister van Justitie en de staatssecretaris van Justitie uw Kamer een brief toegezonden, waarin een overzicht wordt gegeven van de concrete maatregelen binnen justitieel kader die ertoe moeten leiden dat pedoseksuelen tijdens hun terugkeer niet (opnieuw) recidiveren (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 9).

De reïntegratie van gedetineerden binnen het justitieel kader behoort tot de verantwoordelijkheid van Justitie. Buiten dat kader is het primair een verantwoordelijkheid voor gemeenten en zorginstellingen. Voor een succesvolle reïntegratie van (ex-)zedendelinquenten is een integrale aanpak vereist van diverse actoren in zowel de justitiële fase als in de niet-justitiële fase.

In Eindhoven doet zich echter de situatie voor dat een toezichtloze periode is ontstaan als gevolg van het instellen van cassatieberoep door betrokkene en doordat de tijd die betrokkene in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht nu al overeenkomt met de duur van de opgelegde vrijheidsstraf. Wij hebben in de brief van 5 november 2009 aangegeven dat op grond van artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht een proeftijd met reclasseringstoezicht pas in werking treedt wanneer een uitspraak onherroepelijk is (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 65).

Deze situatie achten wij onwenselijk en daarom bevordert de minister van Justitie op korte termijn, begin 2010, de indiening bij uw Kamer van een wetsvoorstel dat in deze leemte voorziet. Dit wetsvoorstel voorziet erin dat verplicht reclasseringstoezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden mogelijk wordt gemaakt in de periode voorafgaand aan het onherroepelijk worden van de straf. Daarmee worden de aan een voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het (reclasserings)toezicht direct uitvoerbaar. Hiertoe zal worden aangesloten bij een lopend wetgevingstraject. Op deze wijze kan indiening van het voorstel bij uw Kamer het snelste gerealiseerd worden.

3. Cassatieberoep

Van de Raad voor de Rechtspraak heeft de minister van Justitie vernomen dat het schriftelijke arrest deze week zal worden gezonden aan de Hoge Raad. Zodra het schriftelijke arrest van het Gerechtshof Den Bosch bij de Hoge Raad binnenkomt zal betekening aan de verdachte in persoon plaatsvinden. Vervolgens bestaat de behandeling van de zaak uit het indienen van een schriftuur door de verdachte, het uitbrengen van een conclusie van de procureur-generaal en het doen van uitspraak.

4. Eindhovense situatie

Reclassering Nederland heeft meegedeeld dat op 21 september jongtleden een toezichtsovereenkomst met betrokkene was gesloten op basis waarvan hij bereid was zich aan bepaalde voorwaarden te houden. Sinds het ontstaan van de situatie in Eindhoven is er regelmatig contact geweest tussen alle betrokken partijen om alsnog tot een dergelijke constructie te komen. De gemeente Eindhoven heeft daartoe overleg gevoerd met de advocaat van betrokkene. Daarbij is ook gekeken naar mogelijkheden buiten de gemeente Eindhoven. Reclassering Nederland en woningcorporaties hebben zich daarbij bereidwillig getoond om een oplossing te zoeken. Ook de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft overleg gevoerd met de gemeente Eindhoven en Reclassering Nederland over de mogelijkheid van opvang voor betrokkene.

Gelet op de vele publiciteit rondom deze zaak is het aanbieden van huisvesting aan betrokkene moeilijk gebleken. Betrokkene heeft bovendien steeds verklaard niet bereid te zijn zich aan de voorwaarden te houden die de gemeente Eindhoven heeft gesteld. Wel heeft zijn advocaat aangegeven dat betrokkene nog steeds bereid zou zijn in te stemmen met de voorwaarden waarover eerder met Reclassering Nederland overeenstemming was bereikt. Vanuit onze ministeries, Reclassering Nederland en de gemeente Eindhoven vindt overleg plaats met de advocaat van betrokkene om alsnog spoedig tot sluitende afspraken te komen.

5. Tot slot

Ondanks de beperkte wettelijke mogelijkheden doen wij al het mogelijke om bij te dragen aan de oplossing van deze onwenselijke situatie. Het College van Procureurs-Generaal heeft de minister van Justitie verzekerd dat de onderhavige zaak de voortdurende aandacht heeft van de politie en het Openbaar ministerie. Zodra er voldoende aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek, zal het OM hiertoe uiteraard onmiddellijk overgaan. Naar de huidige stand van zaken is hiervoor echter nog onvoldoende aanleiding. Ten slotte worden vanzelfsprekend vanuit de lokale veiligheidsdriehoek (burgemeester, officier van Justitie en korpschef) binnen de gemeente, waar betrokkene zich zal vestigen, afspraken gemaakt met de politie om de preventieve taak aan te scherpen, zoals meer surveillances bij scholen en buurthuizen, en meer contact met de wijkagent.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven