32 123 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2010

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 oktober 2009

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de motie van de leden Van der Staaij en Teeven (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 VI, nr. 65) over de redelijke termijn van een beslissing op een beklag over het niet vervolgen van een strafbaar feit.

De beklagregeling vormt de keerzijde van de ruime discretionaire bevoegdheid van het OM in Nederland bij de vervolging van strafbare feiten. Het is een belangrijke mogelijkheid voor de burger bezwaar te maken tegen een beslissing tot niet-vervolging of het achterwege blijven van een beslissing. Hij kan zo bereiken dat alsnog vervolging wordt ingesteld.

Aanleiding voor de motie vormt de doorgaans lange tijd die heengaat met de afdoening van beklagzaken. De lange duur brengt met zich dat de aangevers en/of slachtoffers in een geseponeerde zaak van oordeel kunnen zijn dat met hun klacht weinig slagvaardig wordt omgegaan. Daarnaast is bezwaarlijk dat de verdachte daardoor lang in onzekerheid kan verkeren dat tegen hem alsnog vervolging wordt ingesteld. Daarbij speelt overigens ook een rol dat er soms een aanzienlijke tijdspanne kan bestaan tussen de sepotbeslissing van de officier van justitie en het moment waarop door de betrokkene hiertegen beklag wordt gedaan bij het gerechtshof. Voorts kan het lange tijdsverloop in zaken waarin het hof uitspreekt dat alsnog (verdere) vervolging in een zaak dient plaats te vinden, lastige onderzoektechnische problemen veroorzaken die een goede waarheidsvinding in de weg staan.

Ik meen dan ook dat er een gerechtvaardigd belang is de doorlooptijd van beklagzaken te reduceren. Daarbij merk ik op dat er prealabel een belang mee is gediend een beklagzaak te kunnen voorkomen. Jaarlijks komen er per gerechtshof tussen de 400 en 600 nieuwe beklagzaken binnen. Volgens landelijke cijfers is het aantal klachten wegens het niet vervolgen van verdachten recentelijk sterk toegenomen. Tussen 2004 en 2008 gaat het om een groei van 40%, waarvan 13% in 2008 is gerealiseerd. Van de klachten wordt het overgrote deel niet gegrond verklaard. Bij minder dan één op de tien uitspraken van het gerechtshof wordt het OM verplicht om alsnog vervolging in te stellen.

Teneinde de instroom van klachten te beperken is met het College van procureurs-generaal overeengekomen dat in de nieuwe aanwijzing slachtofferzorg instructies worden opgenomen die moeten leiden tot een betere informatieverstrekking aan aangevers en/of slachtoffers van strafbare feiten, waarvan de zaak met een sepotbeslissing eindigt. De strekking van de instructie zal onder meer zijn dat het OM een heldere motivering geeft van de sepotbeslissing en in bepaalde gevoelige zaken een aanbod doet tot het geven van een mondelinge toelichting.

Wat betreft de reductie van de doorlooptijden is met het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak overeengekomen dat een maximale termijn van zes maanden zal worden gesteld aan de afdoening van een klacht en dat enkel behoudens bijzondere omstandigheden hiervan kan worden afgeweken. Een belangrijke maatregel om deze termijn te halen is dat bij de ontvangst en registratie van een klacht bij het gerechtshof onmiddellijk of spoedig daarna zodra dat mogelijk is, een zittingsdatum wordt bepaald. Daarmee kan worden voorkomen dat pas een zittingsdatum wordt bepaald nadat de advocaat-generaal verslag heeft uitgebracht en daardoor enkele weken verloren gaan. Na registratie van binnenkomst van de klacht wordt bij het gerechtshof als regel aangehouden dat de advocaat-generaal bij het ressortsparket per omgaande wordt verzocht om verslag uit te brengen.

Het OM hanteert als stelregel dat een beklagzaak binnen acht weken gereed moet zijn voor behandeling. Het betreft hier een termijn inclusief die voor het aanvragen en aanleveren van een ambtsbericht door de officier van justitie of de daartoe gemandateerde parketmedewerker die de zaak heeft geseponeerd. De termijn voor het uitbrengen van een ambtsbericht is twintig dagen. Eventueel kan tien dagen uitstel worden verleend.

Het OM en de Raad voor de Rechtspraak nemen verschillende maatregelen om de snelheid in de procedure te waarborgen. Daarbij zal uiteraard sprake kunnen zijn van enige lokale variatie. Enkele hoven zijn onder meer voornemens in dringende gevallen waarin niettemin het ambtsbericht niet tijdig is aangeleverd en de advocaat-generaal daardoor nog geen verslag heeft kunnen uitbrengen, de officier van justitie op zitting te roepen voor het geven van een mondelinge zienswijze naar aanleiding van de klacht. Door de ressortsparketten zal nauwlettend worden bijgehouden dat de ambtsberichten tijdig worden aangeleverd. De informatie hierover zal worden doorgegeven aan de arrondissementsparketten.

In 2008 bedroeg de gemiddelde doorlooptijd van een beklagzaak 244 dagen (ruim acht maanden). Dat is een kortere doorlooptijd dan in 2007. Over dat jaar waren 266 dagen (bijna negen maanden) nodig voor de afdoening. Het streven is deze daling van de doorlooptijd door te zetten naar de komende jaren. Een factor die evenwel de gemiddelde doorlooptijd negatief beïnvloedt, is de complexiteit van de beklagzaken die spelen op het werkterrein van het functioneel parket van het Openbaar Ministerie (economie/milieu).

De Raad voor de Rechtspraak heeft mij toegezegd de doorlooptijden blijvend te zullen monitoren en hiervan verslag te doen. Op deze wijze kan worden vastgesteld of de voorgenomen en door enkele hoven en parketten al in gang gezette maatregelen, het beoogde effect sorteren.

Met de hiervoor genoemde maatregelen is naar mijn oordeel thans voldoende in gang gezet om de lange duur van beklagzaken terug te dringen

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven