nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 maart 2010
Naar aanleiding van uw verzoek van 21 december 2009 met betrekking
tot een brief van de ANBO bericht ik u het volgende.
De ANBO signaleert dat de belastingplichtige die uitsluitend een AOW-uitkering
voor alleenstaanden geniet in het jaar 2009 in aanmerking komt voor een aanslag
inkomstenbelasting. In die situatie bedraagt het inkomen 2009 € 13 173.
De daarover berekende inkomensheffing bedraagt € 2 054 terwijl
de heffingskortingen in totaal € 2 006 belopen. Daarmee is
de verschuldigde heffing € 48 en dat ligt net boven de aanslaggrens
van € 43.
De SVB heeft over de maanduitkeringen en de vakantie-uitkering in 2009
in de situatie van de alleenstaande AOW-gerechtigde terecht geen loonheffingen
ingehouden. Er kan dan ook geen loonheffing verrekend worden met de verschuldigde
inkomstenbelasting.
De opmerking dat de belastingplichtige in deze situatie in aanmerking
komt voor bijzondere bijstand ter bekostiging van de verschuldigde heffing
van € 48, omdat achteraf bezien hij door deze aanslag onder het
bijstandsniveau zou blijven, is niet juist. Het inkomensniveau van de AOW-uitkering
voor een alleenstaande in 2009 is ten opzichte van het jaar 2008 verhoogd
in verband met de invoering van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en
gehandicapten. De toeslag op de AOW-uitkering is daarmee gekomen op € 437.
Daardoor is deze AOW-uitkering op een hoger niveau dan het bijstandsniveau
(minimum bestaansinkomen voor een alleenstaande AOW-gerechtigde is per 1 januari
2010 € 949,21) vastgesteld.
Voor het jaar 2010 verloopt de belastingheffing van deze belastingplichtige
anders. Voor de maandelijkse AOW-uitkering blijft gelden dat de SVB geen loonheffing
inhoudt. Maar in tegenstelling tot het jaar 2009 zal de SVB over de vakantie-uitkering
in de maand mei 2010 wel loonheffing inhouden. Die loonheffing bedraagt naar
verwachting € 105,95. Vervolgens zal de verschuldigde inkomensheffing
over het kalenderjaar 2010 ongeveer gelijk zijn aan die van het jaar 2009,
te weten circa € 48. Daarmee ontstaat er voor de belastingplichtige
een recht op teruggaaf van circa € 58.
Het verschil tussen 2009 en 2010 wordt veroorzaakt door de tabel bijzondere
beloningen die de inhoudingsplichtige moet toepassen op de vakantie-uitkering.
Het loon van de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar is bepalend
voor het niveau waarop loonheffing moet worden ingehouden. Voor de vakantie-uitkering
in mei 2009 is dat dus het loon 2008 en voor de vakantie-uitkering in mei
2010 het loon 2009. Omdat de uitkering 2009 extra verhoogd is ten gevolge
van de invoering van de Wtcg, kon bij de loonheffing in 2009 nog niet met
die aanpassing rekening worden gehouden en geschiedt dat pas met ingang van
dit kalenderjaar. Voor de belastingheffing via de inkomstenbelasting hebben
die aanpassingen uiteraard al wel direct effect.
De geschetste gevolgen voor het jaar 2009 en het jaar 2010 vind ik ongewenst.
Ik heb dan ook besloten voor beide jaren een maatregel te treffen die deze
gevolgen wegneemt. Zo zal ik voor het jaar 2009 in een in te dienen wetsvoorstel
de aanslaggrens van artikel 9.4, eerste lid onderdeel a, van de Wet IB 2001
eenmalig en met terugwerkende kracht verhogen van € 43 naar € 50.
Daarmee blijft de groep belastingplichtigen waar de ANBO de aandacht voor
heeft gevraagd voor het jaar 2009 buiten het bereik van een aanslag inkomstenbelasting.
Voor het jaar 2010 zal ik de inhoudingstabel loonbelasting en premie volksverzekeringen
voor bijzondere beloningen zodanig aanpassen en opnieuw vaststellen dat de
SVB de inhouding van loonheffingen over het vakantiegeld in de maand mei kan
beperken tot maximaal € 48. Daarmee wordt de inhouding voor deze
groep belastingplichtigen zo goed mogelijk afgestemd op de uiteindelijk verschuldigde
inkomstenbelasting. Belastingplichtigen hoeven daarmee dan niet volgend jaar
de teveel ingehouden loonheffing terug te vragen.
Met deze maatregelen heb ik de fiscale knelpunten voor deze groep belastingplichtigen
opgelost.
Voor de goede orde vermeld ik nog dat ik hiermee ook een reactie heb gegeven
op uw brief van 21 januari 2010, kenmerk 2009Z24646/2010D03073, inzake
een brief van de heer J.G. te O.
De minister van Financiën,
J.C. de Jager