32 123 C Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2010

Nr. 5 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2010

I. Inleiding

De Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) heeft in opdracht van de fondsbeheerders en het IPO onderzoek gedaan naar de financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies. De aanleiding van het advies was de constatering dat er grote verschillen tussen de provincies in financiële ruimte, dus in voorzieningencapaciteit zijn. Deze verschillen zijn niet te verklaren uit een verschil in takenpakket of risico van provincies.

Het advies is in het najaar 2008 aangevraagd door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Financiën. De afspraak om aan de Rfv een advies te vragen is tevens vastgelegd in het bestuursakkoord Rijk-provincies 2008–2011.

In maart 2009 heeft de Rfv haar advies (is bijgevoegd als bijlage 1)1 aangeboden aan de fondsbeheerders. Op basis hiervan heeft er diverse malen bestuurlijk overleg met de provincies plaatsgevonden. De resultaten van deze overleggen zijn verwerkt in voorliggend kabinetsstandpunt.

II. Uitkomsten volume

De Rfv komt in zijn advies tot de conclusie dat het verschil tussen het feitelijke uitgavenniveau en het normatieve, dat wil zeggen beleidsmatige gecorrigeerde uitgavenniveau € 597 miljoen is. Het Inter Provinciaal Overleg (IPO) was het oneens met de inhoud van het Rfv advies en heeft een contra-expertise uit laten voeren door drie hoogleraren (commissie Boorsma). De commissie Boorsma meent dat de Rfv bij de bepaling van de noodzakelijke uitgaven (die lager zijn dan feitelijke uitgaven) onvoldoende rekening heeft gehouden met maatschappelijke dynamiek en de positie van het middenbestuur. De commissie komt uit op een kleiner verschil tussen feitelijk uitgavenniveau en beleidsmatig gecorrigeerd uitgavenniveau van € 155 miljoen.

Op basis van het Rfv advies heeft het kabinet in de Voorjaarsnota 2009 het voornemen geuit om met ingang van 2011 het provinciefonds structureel met € 300 miljoen te verlagen. Het IPO heeft op basis van de contra-expertise grote bezwaren tegen de onderbouwing en de berekeningsmethode van de Rfv en heeft in bestuurlijk overleg laten weten niet in te stemmen met het kabinetsvoornemen. Daarop hebben Kabinet en IPO gezamenlijk afgesproken dat op basis van het advies van de Rfv en het rapport van de commissie Boorsma een verdiepingsslag nodig was om tot gezamenlijk gedeelde opvattingen te komen. Over de resultaten van de verdiepingsslag heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden.

In de verdiepingsslag (zie bijlage 2)1 zijn de verschillen tussen beide benaderingen, die van Rfv en van de commissie Boorsma, in beeld gebracht. Het bleek echter onmogelijk -vanwege een verschil in waardering- om eenduidige conclusies te trekken die zowel door de fondsbeheerders als het IPO onderschreven werden. Er ontstond met name een discussie over de taken van de provincies en over doelmatigheid. Er is daarom gezocht naar twee alternatieve benaderingen. De twee alternatieve benaderingen zijn de globale takenanalyse en de laagste uitgavenmethode.

In bestuurlijk overleg op 3 december 2009 zijn conclusies getrokken over de analyse in de verdiepingsslag. De conclusie van het Kabinet is dat op basis van het Rfv-advies, de alternatieve benaderingen en het beeld van de vermogens en de vrije belastingcapaciteit, de conclusie gerechtvaardigd is dat een structurele korting van € 300 mln haalbaar en verdedigbaar is en dat het kabinetsvoornemen om structureel € 300 mln in mindering te brengen op het provinciefonds in stand kan blijven. Het IPO heeft kennisgenomen van dit standpunt. De fondsbeheerders hebben met het IPO afgesproken dat hiermee de besluitvorming over het Rfv-advies is afgerond. Eventuele volgende ingrepen zullen in het brede kader van de heroverwegingen worden geplaatst waarbij ook een relatie met de provinciale taken zal worden gelegd.

III. Tijdelijke oplossing verdeling 2011

In bestuurlijk overleg is de afspraak gemaakt dat de provincies zelf een voorstel zouden doen over de verdeling van de korting over de provincies. Hiertoe heeft het IPO een commissie onder leiding van mevrouw drs. S.J. Stuiveling gevraagd een advies op te stellen over een andere verdeling van het Provinciefonds met ingang van 2012. De randvoorwaarde was dat deze verdeling recht zou doen aan de uitgangspunten van de Financiële verhoudingswet, met name het zogenaamde derde aspiratieniveau als neergelegd in art. 7 FVW. De commissie heeft begin april 2010 haar advies opgeleverd aan het IPO.

Op basis van het rapport van de commissie Stuiveling hebben de provincies onderling gediscussieerd over de verdeling van de verlaging van het provinciefonds over de provincies. De inzet was om te komen tot een voorstel voor een duurzame financiële verhouding met een bijpassend verdeelsysteem op basis van het uitgangspunt dat er verevend zou gaan worden tussen de provincies. De provincies hebben geen eensgezindheid bereikt over de noodzaak c.q. wenselijkheid om tot een herzien verdeelmodel te komen gebaseerd op het uitgangspunt van vermogensverevening. De gezamenlijke provincies hebben in aansluiting daarop intensief overleg gevoerd over een voorstel voor de verdeling van de korting voor alleen het jaar 2011. Zij hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van een korting van € 290 miljoen in 2011. In 2012 wordt de taakstelling incidenteel met € 10 miljoen verhoogd.–

Provincie

Bijstelling provinciefonds 2011

(bedragen x € 1 000)

Groningen

– 18.351

Fryslân

– 22.200

Drenthe

– 5.000

Overijssel

– 32.000

Gelderland

– 58.350

Utrecht

– 19.881

Noord-Holland

– 42.249

Zuid-Holland

– 12.000

Zeeland

– 17.402

Noord-Brabant

– 49.400

Limburg

– 22.000

Flevoland

– 8.833

Totaal

– 290.000

Op 25 maart is er overeenstemming bereikt tussen de fondsbeheerders en het IPO over de verdeling van de uitname (zie bovenstaande tabel) in 2011 onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de provincies zich binden aan de afspraak dat de uitname in 2012 incidenteel wordt verhoogd tot € 310 miljoen. Daarnaast is er afgesproken dat de verdeling van de uitname van € 300 miljoen vanaf 2012 wordt gebaseerd op het nieuwe verdeelmodel. Bovenstaande set van afspraken is de invulling van het besluit in de voorjaarsnota dat het provinciefonds met ingang van 2011 structureel met € 300 miljoen wordt verlaagd.

IV. Nieuw verdeelstelsel

Het Kabinet i.c. de fondsbeheerders nemen nu de verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk te komen tot een nieuw verdeelmodel dat recht doet aan de uitgangspunten van de Financiële verhoudingswet (artikel 7) dat overheden (in dit geval provincies) in gelijke omstandigheden een gelijke financiële uitgangspositie hebben, dat wil zeggen dat in het nieuwe verdeelmodel een maatstaf voor vermogen zal worden opgenomen. De fondsbeheerders streven ernaar om per 1 januari 2012 het nieuwe verdeelsysteem in te laten gaan. De Tweede Kamer zal uiterlijk in het voorjaar 2011 over deze verdeling worden geïnformeerd.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven