32 052 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en enkele andere wetten in verband met de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de vreemdelingenrechtelijke procedure (Wet modern migratiebeleid)

C HERDRUK 1 VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE2

Vastgesteld 27 april 2010

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven de volgende vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De doelstelling ervan onderschrijven zij ten volle, maar op een aantal onderdelen hebben zij enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zijn voorstander van een modern migratiebeleid waarbij de toegang in Nederland voor hoogopgeleide, kansrijke migranten, die in staat zijn zelf een goed bestaan in Nederland op te bouwen, wordt vergemakkelijkt. Het wetsvoorstel heeft tot doel het migratiebeleid te moderniseren. De Blauwdruk Modern Migratiebeleid van 27 juni 2008, die aan het wetsvoorstel ten grondslag ligt, geeft aan dat Nederland een selectief migratiebeleid wenst. Daartoe moeten de toelatingsprocedures voor alle migranten snel, doeltreffend en beheersbaar zijn. Om dit te bereiken wordt in het wetsvoorstel onder andere de positie van een erkend referent geïntroduceerd. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000, waarin met name de positie van de referenten wordt geregeld en waarbij regelingen zijn getroffen om een selectief migratiebeleid, waarmee migranten die Nederland nodig heeft, snel en eenvoudig kunnen worden toegelaten. Hoewel dit niet expliciet in de wet en in de memorie van toelichting staat vermeld, gaan deze leden er vanuit dat het bij deze wijzigingen niet alleen gaat om migranten die Nederland nodig heeft, maar ook om de verbetering van de competenties en mogelijkheden van deze migranten om in eigen land (internationale studenten) hun verworven kapitaal in te zetten. Voor de kennismigranten geldt dat deze regeling in het belang is van Nederland en van de kennismigranten zelf. Er vindt internationalisering van kennisuitwisseling plaats en daar hebben ook de landen van herkomst baat bij. Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt. Twee vragen hebben te maken met de inrichting van de wet en twee andere vragen hebben te maken met voorgestelde maatregelen.

De leden van de SP-fractie staan positief tegenover dit wetsvoorstel, dat het een stuk makkelijker maakt voor bedrijven en onderwijsinstellingen om kennismigranten op een snelle manier, zonder al te veel rompslomp, binnen te halen. Er komt een nieuwe en zwaardere verantwoordelijkheid te rusten op hen, die mensen uit derde landen binnen willen halen. Nu de betrokkenen daar zelf niet teveel problemen mee lijken te hebben, hebben deze leden dat ook niet. Wel hebben deze leden enige twijfels en vragen over het referentensysteem bij gezinshereniging.

Ook de leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele vragen.

2. Algemeen

Doel wetsvoorstel

De leden van de fractie van GroenLinks onderschrijven de motivatie van de regering voor de wetswijziging; het stelsel van toelatingsregels behoeft vereenvoudiging en transparantie en er zou meer vertrouwen in burgers en instellingen moeten uitgaan. Met deze doelstelling kondigde de regering enige jaren geleden al een ingrijpende wijziging aan in de vorm van een kolommensysteem. Nu dit voornemen in een wetsvoorstel is neergelegd, moeten deze leden constateren dat de vereenvoudiging zeer beperkt is, omdat de nadere regelingen voor de verschillende groepen binnen één kolom toch anders zijn. Ook de overzichtelijkheid en transparantie is niet bereikt, omdat de regering ervoor gekozen heeft om de regels en voorwaarden voor één doelgroep niet bij elkaar te plaatsen, maar verspreid over verschillende vormen van regelgeving. Bovendien zijn in de ontwerpwet en het besluit nog niet alle voorwaarden en verplichtingen opgenomen, zoals de invulling van de zorgplicht. Dit komt de rechtszekerheid en transparantie evenmin ten goede. Ten slotte is het zeer de vraag of dit wetsvoorstel een duurzame vertrouwensrelatie weergeeft tussen de overheid en haar burgers en instellingen. Dat de overheveling van de verantwoordelijkheid gepaard gaat met de introductie van de bestuurlijke boete en de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging, getuigt niet per se van vertrouwen. Graag een reactie.

Toegevoegde waarde wetswijziging

Een deel van de taak van de IND is naar de referenten verschoven. Deze hebben belang bij de overkomst van de migrant. Ze mogen er dus ook wel iets voor doen. Bij de leden van de SP-fractie rijst echter de vraag waarom Nederland behoefte heeft aan een speciale regeling naast de Europese «blauwe kaart» regeling. Deze regeling zal immers blijven bestaan naast de in dit wetsvoorstel omschreven procedure. Kan de regering aangeven waarom er behoefte bestaat aan een extra regeling? In welke gevallen zal van de blauwe kaart gebruik worden gemaakt en in welke gevallen van de thans te introduceren procedure?

Zelfregulering

De leden van de SP-fractie vinden dat het wetsvoorstel hinkt op twee gedachten omdat enerzijds het geloof en vertrouwen in zelfregulering wordt uitgesproken, terwijl anderzijds op niet naleving van de zorgplicht wel een sanctie wordt gesteld. De regering stelt, in antwoord op de opmerkingen dienaangaande van de Raad van State, dat het ontbreken van een uniform stelsel…»de regeldruk en administratieve lasten voor de burger vermindert». Kan de regering dit toelichten?

Verhouding migratiebeleid en arbeidsmarkt

Het wetsvoorstel is doorspekt van regelingen, ten dele gedelegeerd aan de lagere overheid- daarover later- die lijken uit te gaan van de angst dat de vreemdeling op een of andere manier onze welvaart zal verstoren door zich niet te houden aan een van de vele bedachte regels. Hoe verhoudt zich deze attitude tot de even grote angst dat er straks te weinig arbeidskrachten beschikbaar zullen zijn? De leden van de SP-fractie horen in de maatschappij en in het kabinet immers steeds de roep om meer vrouwen aan het werk te krijgen en langer door te werken. Als voorbeeld kan genoemd worden dat het verblijf van een au pair in Nederland ook daadwerkelijk in het teken moet staan van culturele uitwisseling. Waarom is dat nodig? Er is een groot gebrek aan kinderopvang in ons land en er is eveneens een groot gebrek aan huishoudelijke hulp voor particulieren. Waarom al die krampachtige regels? Natuurlijk mag de au pair niet uitgebuit worden maar dat zou naar het oordeel van deze leden los moeten staan van de verblijfsvergunning. Over de verhouding tussen migratiebeleid en de arbeidsmarkt graag een visie van de regering.

Ook het vraagstuk van de in Nederland hoogopgeleide mensen die niet terug gaan naar hun land van herkomst verdient de aandacht van een beschaafde samenleving. Lang niet voor alle beroepen zal werk te vinden zijn in eigen land, maar bijvoorbeeld artsen zijn in veel herkomstlanden wel nodig. De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe Nederland eraan zou kunnen bijdragen dat het aantrekkelijker wordt voor mensen die in Nederland zijn opgeleid om terug te gaan naar hun land? Heeft de regering daar een visie op? Kan Nederland iets leren van Spanje dat bootvluchtelingen tegen houdt, maar tegelijkertijd een uitgebreid samenwerkingsprogramma heeft met Senegal om migratie aan te pakken door lokaal werkgelegenheid te scheppen?

Samenhang wetsvoorstel

Een andere vraag van de leden van de PvdA-fractie betreft de positie van de natuurlijke persoon als referent in het geval van gezinsmigratie. Deze leden stellen vast dat gezinsmigratie van een andere orde is dan kennismigratie, arbeidsmigratie of studentuitwisseling. Het is deze leden niet duidelijk waarom de gezinsmigratie onderdeel is van deze wet: de erkende referent geldt niet en dus ook niet de versnelde procedure. Het gaat dan blijkbaar vooral om de informatie, administratie en zorgplicht. Deze zijn echter van een andere orde dan bij de andere vormen van selectieve migratie. Kan de regering uiteenzetten wat nu precies met deze wet voor de gezinsmigranten wordt geregeld en waarom er voor gekozen is, deze vorm van migratie onder dit regime te brengen? Immers veel van de regelingen die hier worden voorgesteld gelden niet voor de gezinsmigranten.

3. Referenten voor verschillende categorieën vreemdelingen

Referenten

In de nota naar aanleiding van het verslag zijn op vragen van de VVD-fractie van de Tweede Kamer cijfers genoemd met betrekking tot aanvragen van verblijfsvergunningen regulier. Thans wordt reeds gewerkt met convenanten die zijn gesloten met partijen die straks als referent zullen optreden. Dat doet vermoeden, dat de regering ook wel enig zicht heeft op «grote» referenten, ondernemingen of instellingen die het grootste deel van aanvragen ten behoeve van studie, arbeid of kennismigratie voor hun rekening zullen nemen. Indien dit juist is, zouden de leden van de CDA-fractie daar graag enig inzicht in krijgen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de stellige indruk dat de voordelen van het nieuwe systeem vooral de erkende referenten gelden, maar dat de extra verantwoordelijkheden en verplichtingen voor alle referenten worden ingevoerd. Kan de regering uitleggen hoe de verhouding tussen de extra verplichtingen en extra verlichtingen is bij elke soort referent (erkende referent, particulier referent en een instelling als niet erkende referent)?

Het grote voordeel van de wetswijziging schuilt «m in de vereenvoudigde visumprocedure voor studenten en wetenschappelijk personeel voor universiteiten en hogescholen. Dat hier een nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling bij hoort, achten deze leden zeker te billijken. De regering wil terecht «flexibel, liberaal en uitnodigend» zijn ten opzichte van hen die een wezenlijke bijdrage aan de samenleving leveren. Welke houding neemt zij aan ten aanzien van degenen die zich voegen bij hun gezinsleden in Nederland, omdat deze recht hebben op gezinshereniging? Wat is de aanleiding en onderbouwing voor de verzwaring van de verplichtingen voor particuliere referenten? Welke visie ligt daaraan ten grondslag op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en particuliere referent, en tussen de particuliere referent en degene die naar Nederland migreert, vaak een gezinslid? Waarom heeft de regering er overigens niet voor gekozen om bij de ex ante uitvoeringstoets te onderzoeken wat de effecten zijn op de positie van vrouwen? Zou de extra verantwoordelijkheid van de referent voor de gezinsleden niet tot extra afhankelijkheid van de partner kunnen gaan leiden?

Erkenning referenten

Naar de leden van de VVD-fractie begrepen hebben, is het wetsvoorstel erop gericht om de mogelijkheden voor kennismigranten te vergemakkelijken. Zien zij het juist dan maakt het wetsvoorstel het ook mogelijk dat organisaties die arbeidsmigranten, al dan niet laag opgeleid, naar Nederland willen laten komen eveneens erkend worden als referent. Zo lijkt het bijvoorbeeld mogelijk dat een schoonmaakbedrijf of een organisatie die au-pairs naar Nederland wil laten komen, erkend wordt als referent. Op hun beurt kunnen deze arbeidsmigranten, niet zijnde kennis migranten, op basis van het wetsvoorstel optreden als referent ten behoeve van gezinshereniging. Is dit inderdaad de consequentie van het wetsvoorstel? Is het ook inderdaad de bedoeling dat meer of minder laag opgeleide arbeidsmigranten en hun gezinsleden kunnen toestromen? Naar het oordeel van deze leden zou de toestroom van kansarme, laagopgeleide migranten juist gestopt moeten worden. Hoe denkt de regering dit te bewerkstelligen? Of is de regering van oordeel dat die mogelijke toestroom de onvermijdelijke consequentie is van het vergemakkelijken van de mogelijkheden voor kennismigranten en dat dat dan maar op de koop toe moet worden genomen?

Voor de gezinsreferent wordt geen afzonderlijke erkenningsprocedure gevolgd. Wanneer een gezinsreferent een ernstig misdrijf heeft gepleegd, zou het niet mogelijk moeten zijn dat de betrokkene desalniettemin familie- of gezinsleden naar Nederland zou kunnen laten komen. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is een amendement De Krom/VanRoon van die strekking ingediend. Dit amendement is verworpen. De staatssecretaris merkte namelijk op dat een dergelijke bepaling in strijd zou zijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het kan toch niet zo zijn dat degenen die zich schuldig maken c.q. hebben gemaakt aan ernstige misdrijven, met een beroep op de Richtlijn, wederom potentiële slachtoffers naar Nederland kunnen laten komen? Is dat werkelijk de strekking van de Gezinsherenigingsrichtlijn? Is het werkelijk zo dat in de gehele Europese Unie niemand kan worden uitgesloten om op te treden als gezinsreferent ongeacht wat hij op zijn kerfstok heeft, ook al zijn dit de meest ernstige misdrijven? De staatssecretaris heeft tijdens het debat in de Tweede Kamer gezegd dat zij zich zal inspannen de Richtlijn op dit punt zo snel mogelijk gewijzigd te krijgen. Hoe is de stand van zaken? In dit verband zouden deze leden ook graag vernemen of de familie- en gezinsleden die door middel van gezinshereniging naar Nederland komen, goed geregistreerd worden bij de burgerlijke stand en of door de IND voldoende controle wordt uitgeoefend in de zin dat polygamie wordt voorkomen?

In dit voorstel is de erkenning van referenten van groot belang. Het is de leden van de fractie van de PvdA niet duidelijk wat de criteria voor erkenning zijn. Hoe en door wie wordt de erkenning getoetst? Uiteraard dient sprake te zijn van registratie in het handelsregister en wordt onderzocht of er geen sprake is van strafbare feiten. Dit zijn twee uitersten, maar daartussen spelen verschillende factoren die van belang zijn voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van de organisatie. Te denken valt aan het gevoerde personeelsbeleid, het naleven van de ARBO-regelingen e.d. Maken deze criteria ook deel uit van de beoordeling van potentiële referenten? In de memorie van toelichting wordt verwezen naar branches waar gewerkt wordt met een gedragscode. Ziet de regering mogelijkheden om de branches die met regelmaat gebruik maken van migranten, aan te sporen om gedragscodes op te stellen en binnen hun branche verbindend te verklaren? Hiermee zou een norm van goed werkgeverschap kunnen ontstaan waar door de overheid op kan worden toegezien. In het verlengde van deze vraag, zouden deze leden graag meer inzicht willen in de verhouding tussen de rechten en plichten van referenten. De nadruk ligt nu op de plichten, maar kan een erkende referent ook bepaalde rechten doen gelden, bijvoorbeeld in de zin dat het makkelijker is voor deze referent – een bedrijf bijvoorbeeld – om kennismigranten over te laten komen?

Status vreemdeling bij beëindiging referentschap

Het valt de leden van de CDA-fractie op, dat niet helemaal duidelijk wordt uit de memorie van toelichting (p. 32) wat nu exact de status van de vreemdeling is na het einde van de periode van drie maanden waarin deze een andere referent kan zoeken, als de voorgaande referent erkenning is kwijtgeraakt. Als deze leden de stukken goed gelezen hebben, is deze vraag ook nog niet aan de orde gekomen bij de behandeling in de Tweede Kamer.

Hierbij aansluitend stellen deze leden de vraag of zij het goed zien, dat schorsing van een referentschap voor de vreemdeling, die op basis van dat referentschap in Nederland verblijft, geen enkele consequentie heeft.

In het voorstel is naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk wat er gebeurt als de referent afziet van zijn verantwoordelijkheid en de migrant er niet in slaagt een andere referent te vinden, bijvoorbeeld in het geval van ontslag of als een onderzoek voortijdig wordt afgebroken. Wie is dan verantwoordelijk voor de continuïteit? In dit voorstel is de migrant volledig afhankelijk van de referent. Kan hij zich tot een instantie wenden, de IND bijvoorbeeld, en kan deze zorg dragen voor de aanwijzing van een andere referent? En zo ja onder welke voorwaarden? Deze leden stellen deze vraag om meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden van de migrant om werk of studie voort te zetten als door omstandigheden de referent niet aan zijn verplichtingen kan voldoen.

Student-vreemdeling

Wat student-vreemdelingen betreft begrijpen de leden van de VVD-fractie dat de student-vreemdeling gedurende de gehele voorgenomen studieperiode in Nederland kan verblijven en dat wordt afgezien van jaarlijkse controle op de studieresultaten. Indien de student onvoldoende voortgang met de studie boekt, is de instelling op basis van art. 54 lid 2 verplicht de Minister van Justitie te informeren (p. 16 memorie van toelichting). Hoe beoordeelt de regering de realiteitszin hiervan? Denkt hij werkelijk dat de instelling onvoldoende studievoortgang aan hem zal berichten? En wanneer zal de instelling tot onvoldoende studievoortgang oordelen? Ligt het niet voor de hand dat zij dit pas doet als na ommekomst van de studieduur betrokkene weinig of geen studieresultaten heeft behaald? Dan heeft het echter weinig zin de minister alsnog te informeren, omdat het studieverblijf toch al ten einde is.

Tenslotte is het de leden van de fractie van de PvdA niet duidelijk wat er gebeurt met studenten die, om welke reden dan ook, studievertraging oplopen, een veel voorkomend gegeven.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of de regering het risico ziet dat onderwijsinstellingen niet meer aan de gedragscodes gaan voldoen, omdat dit toch niet leidt tot erkenning als referent? Deelt de regering de mening van deze leden dat de IND onderwijskundige eisen stelt, door regels te stellen over de toelatingsvoorwaarden voor studenten? Acht de regering dit gepast, nu dit een zaak is van de onderwijsinstellingen zelf? Als de regering er bemoeienis mee heeft, zou dat dan niet alleen mogelijk zijn vanuit onderwijskundige betrokkenheid, dus vanuit het Ministerie van OCW?

Gezinshereniging

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het klopt dat ook pleegkinderen op grond van gezinshereniging naar Nederland kunnen komen? Zo ja, hoe wordt de juridische positie als pleegkind door de Nederlandse autoriteiten beoordeeld? Worden de Nederlandse vereisten voor het zijn van pleegouder op gelijke wijze van toepassing verklaard op pleegkinderen die van elders komen op grond van gezinshereniging? Geldt voor deze categorie controle achteraf of wordt de juridische status van pleegkind vooraf door de IND gecontroleerd of vindt er geen controle plaats?

In het geval van gezinshereniging klemt het dat de afhankelijkheid van de referent ook hier groot is. Pas na drie jaar heeft de persoon recht op een zelfstandige verblijfsvergunning. Wat als er conflicten zijn, als het huwelijk strandt? Is de partner dan verplicht om weer te vertrekken? Kunnen hier de omstandigheden waarin de gezinshereniging heeft plaatsgevonden een rol spelen, bijvoorbeeld bij een gedwongen huwelijk? In dit verband is nog een andere vraag aan de orde. Migranten die via gezinshereniging in Nederland een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd krijgen, moeten een inburgeringscursus volgen en pas als het examen is gehaald, komen zij voor een vergunning voor onbepaalde tijd in aanmerking. Met de bestuurlijke boete kan de gezinsreferent worden gestraft als hij of zij niet heeft bijgedragen aan de inburgering. Maar welke middelen heeft de wetgever om ervoor te zorgen dat de gezinshereniger wel naar de cursus gaat en het examen haalt? Anders gezegd, de bestuurlijke boete zal naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie weinig effect hebben op de migrant zelf en op zijn of haar mogelijkheden om een zelfstandige positie te verwerven los van de gezinsreferent (veelal de echtgenoot/echtgenote).

Kloosterlingen

De leden van de CDA-fractie zouden nog een nadere toelichting willen krijgen op de positie van enkele categorieën kloosterlingen. Het is hen bekend, dat in met name de lagere regelgeving al in belangrijke mate tegemoet gekomen is aan specifieke omstandigheden die zich voordoen met betrekking tot kloosterlingen, doch zij hebben de indruk dat op enkele punten nog onnodige en ongewenste hindernissen kunnen ontstaan. Een deel van de problemen lijkt zich daarbij toe te spitsen op de Wet arbeid vreemdelingen.

In de kring van kloosterlingen onderscheidt men verschillende categorieën. Actieven die vanuit de leefregels van het instituut charitatieve activiteiten verrichten in de samenleving, zoals verzorging en opvang van hulpbehoevenden, op vrijwilligersbasis en zonder winstoogmerk, waarbij het uitdragen van de religieuze boodschap bestaat uit deze charitatieve activiteiten en dus niet gepaard gaat met enige prediking. Contemplatieve religieuzen kunnen worden onderscheiden in zij die door middel van meditatie en gebed zich geheel wijden aan God in een afgesloten leven en zij die daarbij ook gasten uitnodigen voor retraites, cursussen en dergelijke; bij deze laatste categorie kan ook nog weer onderscheiden worden in zij die dit doen zonder enige overeengekomen vergoeding en zij die dit weer wel in een meer professioneel verband en tegen een tarief doen. Dan zijn er kloosterlingen die interne bestuursfuncties vervullen binnen een religieus instituut en tenslotte religieuzen die in opdracht van een bisschop een pastoraatsfunctie vervullen, bijvoorbeeld buitenlandse priester-religieuzen die in het allochtone pastoraat in een migrantenparochie werkzaam zijn. Deze leden zouden mede ten behoeve van helderheid voor de praktijk, graag een overzicht ontvangen van de regels die na inwerkingtreding van deze wet en de lagere regelgeving daarbij, alsmede de herziening van de Wet arbeid vreemdelingen als ook de inburgeringswetgeving, per categorie van toepassing zouden zijn.

AMV’s

Economie en materiële welvaart zijn belangrijk, maar beschaving is in onze ogen zeker zo belangrijk. In dit verband een vraag over het ontwerpbesluit modern migratierechten met betrekking tot alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De zogenaamde «technische» aanpassing van artikel 23 onder artikel II van het uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg bewerkstelligt dat het eerst zijn van een alleenstaande minderjarige asielzoeker (AMA), vervolgens een alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV) thans onder de generale beperking tijdelijke humanitaire gronden valt. Deze wijziging suggereert echter meer dan een technische aanpassing. Kan de regering aan de leden van de SP-fractie uitleggen wat er nu concreet voor deze AMV’s verandert?

Opvang kinderen

Schrijnend vinden de leden van de fractie van de SP de welwillendheid waarmee studenten en hoogopgeleiden worden binnen gehaald, terwijl kinderen die alleen in Nederland aankomen, geronseld onder valse voorwendsels en vaak slachtoffer van oorlog en geweld, nog steeds een permanent verblijf in Nederland wordt onthouden, ondanks het feit dat ze niet teruggestuurd kunnen worden naar het land van herkomst. Het lijkt wel of niemand in de politiek het tot zich door laat dringen wat het betekent om als kind, alleen, in een vreemd land gedropt te worden. Om daar met vallen en opstaan groot te worden, niet in een gezin te mogen wonen, steeds wetend dat je hier weg moet als je 18 jaar bent. Ook wetend dat het land waar je naar toe zou moeten je waarschijnlijk niet zal willen ontvangen, waarna je in Nederland op straat komt te staan. Hoe stevig moet je in je schoenen staan om onder die omstandigheden op te groeien tot een evenwichtige volwassene? Want, ook als je land van herkomst je wel zou willen hebben, hoe angstig is dat vooruitzicht dan: je spreekt de taal niet, je kent er niemand, en je hebt geen opleiding. In Nederland mag je wel naar school maar geen stage lopen en niet werken. Nederland maakt zich terecht druk over vergrijzing en tekorten op de arbeidsmarkt. Deze jongeren zijn volledig geïntegreerd, vernederlandst en kunnen werken in plaats van te moeten onderduiken in de illegaliteit.

Geachte regering, wanneer maken we een einde aan deze onrechtvaardigheid? Denkt een demissionair minister daar over na?

Slachtoffers mensenhandel

Op grond van artikel 3.48 nieuw van het Vreemdelingenbesluit kan op humanitaire gronden een verblijfsvergunning worden verleend aan een slachtoffer van mensenhandel, indien deze aangifte heeft gedaan of indien deze op andere wijze medewerking verleent aan het strafrechtelijk onderzoek. Deze leden zijn verheugd dat het aangifte-vereiste is vervallen en zouden graag vernemen waaraan gedacht moet worden als het gaat om «op andere wijze medewerking verlenen».

Verblijfsstatus op grond van medische nood

Kan de regering uitleggen waarom zij de migranten of asielzoekers die op grond van medische nood een verblijfsstatus hebben, niet in de kolom «niet-tijdelijk humanitair» zijn ondergebracht? Veruit de meeste van deze vergunninghouders zullen voor langere tijd in Nederland verblijven. De leden van de GroenLinks-fractie komt het voor dat directe toegang tot de arbeidsmarkt voor hen én voor de Nederlandse samenleving toch alleen maar voordelen biedt.

Financiële garantstelling

De financiële garantstelling is afgeschaft omdat, zoals de staatssecretaris tijdens de behandeling in de Tweede Kamer zei, er weinig gebruik van werd gemaakt en naar haar oordeel het kostenverhaal, de bestuurlijke boete en het mogelijk intrekken van het referentschap effectiever is. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of als blijkt dat de verwachting van de staatssecretaris niet uitkomt, de regering dan bereid is om alsnog over te gaan tot financiële garantstelling?

4. Gegevensuitwisseling

Gegevensselectie en privacy

De verplichting om gegevens door te geven hebben niet allemaal met het vreemdelingenrecht te maken, maar ook met andere zaken. Wat is hiervoor de rechtvaardiging? Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van GroenLinks dat de verwerking van gegevens die betrekking hebben op de Vreemdelingenwet, alleen te dienste mogen staan aan de uitvoering van deze wet? Zo nee, welke uitzonderingen op het doelbindingscriterium acht de regering gerechtvaardigd? Op welke wijze worden de referenten en de vreemdelingen op de hoogte gebracht over hun gegevensverwerking voor andere doeleinden?

Deze leden hebben de indruk dat de formulering van het besluit niet precies afbakent welke informatie de IND mag vorderen. Het moet nodig zijn voor de uitvoering van de Vreemdelingenwet en van andere, bij regeling van Onze Minister aan te wijzen wettelijke voorschriften. Waar denkt de regering aan? Volgens de regering is met deze verwijzing het doel van de gegevensverwerking voldoende welbepaald, omschreven en gerechtvaardigd. De regering neemt deze wettelijke voorschriften op in het Voorschrift Vreemdelingen, dat ze (zonder parlementaire controle) simpel en vaak kan aanpassen. Wordt bij de invulling en de aanpassing een toelichting gegeven van de noodzaak? Welke criteria gelden er voor het al dan niet onevenredig schaden van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene (artikel 107 lid 6), en geldt de gelijkstelling met bestuursorganen ook voor instellingsbesturen die slechts gedeeltelijk gesubsidieerd worden (artikel 107 lid 8)?

Handhaving

In het kader van de handhaving zal gebruik worden gemaakt van het nieuwe informatiesysteem van de IND, INDIGO. In verband daarmee wordt in de memorie van toelichting (p. 42) gesproken over handhavings- en behandelprofielen. Moeten de leden van de CDA-fractie uit hetgeen daaromtrent wordt beschreven afleiden dat de handhaving van deze wet niet alleen «van achter het bureau» zal plaatsvinden, maar ook in hoofdzaak met behulp van middelen die neerkomen op «datamining» en/of «profiling»? In hoeverre worden registers van politie en Justitie daarbij betrokken? Is het denkbaar, dat bijvoorbeeld ook door de burgemeester uit te oefenen bevoegdheden, zoals het huisverbod, een rol zullen spelen in de handhaving van in het bijzonder deze vreemdelingenrechtelijke regeling?

Uitvoering

In de toekomst zal er sprake zijn van twee registers met erkende referenten, namelijk het openbare register van de onderwijsinstellingen en dat van de IND. Op den duur zullen deze registers verschillende gegevens bevatten. De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af welk register dan telt? Hoe zal de IND omgaan met discrepanties tussen de registers?

5. Juridisch

Rechtssystematiek

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over de aanwijzing van een referent. Aan de status van referent is een aantal rechtsgevolgen verbonden, al was het maar omdat het niet voldoen aan in de wet voorziene verplichtingen kan worden gesanctioneerd met een bestuurlijke boete. Dat roept de vraag op naar de rechtsgrondslag van een dergelijke aanwijzing. In het recht komt op zichzelf veelvuldig de figuur voor van statusverkrijging van rechtswege waaraan allerlei rechtsgevolgen verbonden zijn. Het familierecht en het nationaliteitenrecht bieden daarvan sprekende voorbeelden. Ook brengt burgerschap verplichtingen met zich mee (bijvoorbeeld geen onrechtmatige daad plegen) en ook deelneming aan het verkeer brengt met zich mee dat men aan allerlei verplichtingen moet voldoen. De sfeer waarin de aanwijzing van het referentschap zich zal voordoen, met name onderwijs en arbeid, kenmerken zich echter in belangrijke mate door contractsvrijheid. Voor zover het om benoemde contracten gaat, vloeien de verplichtingen voort uit hetgeen in de wet is geregeld.

Als deze leden het goed zien, kan zich de situatie voordoen dat een Turkse werknemer die toegelaten is tot Nederland op grond van de associatie van Turkije met de Europese Unie en die in dienst treedt bij een Nederlandse werkgever, indien deze werknemer bijvoorbeeld nog maar kort in het gebied van de Europese Unie is, door zijn indiensttreding in feite een rechtsgrond schept om de werkgever als referent aan te merken. Het lijkt er dan op, dat het aangaan van een overeenkomst indirect de rechtsgrond oplevert voor het referentschap. Deze leden vragen zich af of zij dit juist zien en zo ja, of de regering dit rechtssytematisch nader kan beargumenteren. Zij zouden het op prijs stellen als de regering daarbij ook aandacht besteedt aan de vraag in hoeverre een werkgever bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst zich kan vergewissen van dit mogelijke gevolg van een aangewezen referentschap, respectievelijk of het redelijk is om van een werkgever te verlangen dat deze informeert naar de exacte vreemdelingenrechtelijke status van de in dienst te nemen werknemer.

Een daarbij opkomende civielrechtelijke vraag is of het denkbaar is dat in een concreet geval de werkgever een goede grond heeft om te komen tot een beëindiging van het dienstverband als hij de consequenties van het referentschap niet wil aanvaarden. Indien de beëindiging zich inderdaad voordoet – al dan niet gesanctioneerd door de rechter – rijst de vraagt wat de consequenties daarvan dan zijn voor de vreemdeling. Deze leden zouden het op prijs stellen als de regering daar nader op ingaat.

Wettelijke grondslag privaatrechtelijk toezicht

Een volgend onderwerp dat nadere aandacht verdient betreft de status van de gedragscode en met name van het privaatrechtelijk geregeld toezicht. Kan de regering nader toelichten hoe dat toezicht moet worden gekwalificeerd? De leden van de CDA-fractie zouden het op prijs stellen als de minister daarbij ook aandacht besteedt aan de volgende aspecten. De wet draagt toezicht op aan de IND en de politie. Er lijkt geen afzonderlijke grondslag te zijn aangewezen voor de uitoefening van publiekrechtelijk toezicht door een civielrechtelijke instantie. Niettemin heeft het er alle schijn van, dat de privaatrechtelijke toezichthouder moet worden gezien als «verlengde arm» van de IND en/of de politie. Het toezichthoudend orgaan zal ook informatie verkrijgen, bijvoorbeeld verklaringen van een betrokken onderwijsinstelling of student. De verklaringen zullen mogelijk vervolgens een rol gaan spelen in het kader van de publiekrechtelijke handhaving van de wet, mogelijk zelfs bij het opleggen van een bestuurlijke boete. De wet biedt in ieder geval geen specifieke grondslag voor het verstrekken van dergelijke informatie door een civielrechtelijk toezichtorgaan aan de IND en/of de politie. Een en ander roept dus vragen op omtrent rechtsgrond, toepasselijkheid van de Wet bescherming persoonsgegevens en strafvorderlijke waarborgen als de cautieplicht.

6. Toezicht en handhaving

Keuze bestuurlijke boete

De keuze voor de bestuurlijke boete wordt gemotiveerd met verwijzing naar het concept van besloten en open context, zoals neergelegd in de ook in de Eerste Kamer reeds meermalen besproken kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel. Op het oog lijkt het concept goed te passen en lijkt de redenering minder «gezocht» dan elders wel het geval is. Niettemin roept de keuze in dit wetsvoorstel toch ook nog enkele vragen op bij de leden van de CDA-fractie. In het bijzonder de zorgplichten van de referent zijn in de memorie van toelichting gemotiveerd met verwijzing naar de vergaande consequenties voor het Nederlandse vreemdelingenbeleid, maar ook voor de vreemdeling, indien de referent deze verplichtingen veronachtzaamt of zelfs welbewust niet nakomt. Misbruik van referentschap met behulp van schijnconstructies waarin ook rechtspersonen worden ingezet, alsmede «katvangers», is niet geheel uit te sluiten. Weliswaar zullen die schijnconstructies dan ook met handelingen gepaard kunnen gaan die kwalificeren als strafbare feiten in de zin van het Wetboek van strafrecht, maar zeker in de sfeer van mensenhandel zullen bestuurlijke boetes niet veel indruk maken. Dat klemt temeer, omdat op zichzelf eerder opgelegde bestuurlijke boetes geen recidive in strafrechtelijke zin opleveren. Zij hebben in strafrechtelijke zin immers geen andere status dan die van transacties, waarbij betaling van de boete geen schulderkenning inhoudt. Dat ligt nu juist anders bij de strafbeschikking in het kader van de OM-afdoening. Voldoening aan een strafbeschikking brengt immers wel een strafvorderlijk relevant feit tot stand en kan meetellen bij het beoordelen van recidive. In het onderhavige wetsvoorstel geldt bovendien, dat er weliswaar sprake is van een taakverdeling tussen de IND enerzijds en de politie plus marechaussee anderzijds, doch het handhavend optreden van deze diensten ligt zeer nadrukkelijk in elkaars verlengde. De handhaving door de IND is bovendien een handhaving op rijksniveau en valt geheel binnen de overheid, ook nog eens binnen het ministerie van Justitie. Organisatorisch is er ook helemaal niets op tegen om IND-medewerkers, die met de handhaving van het onderhavige wetsvoorstel zouden worden belast, ook de status van bijzonder opsporingsambtenaar te geven teneinde een strafbeschikkingen te kunnen uitvaardigen of voorbereiden. De kwantiteit van strafbeschikkingen zou – bij een goede werking van deze wet – ook beperkt kunnen blijven, zodat geen capaciteitsproblemen zijn te verwachten. Deze leden zouden een reactie van de minister op het voorgaande op prijs stellen.

Bij overtreding van de verplichtingen kan op basis van art. 55a van het wetsvoorstel een bestuurlijke boete worden opgelegd. Naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie dient de bestuurlijke boete voldoende afschrikwekkend te zijn teneinde misbruik van de regeling te voorkomen. Welke aanwijzingen heeft de regering dat de hoogte van de in het wetsvoorstel opgenomen boetes inderdaad voldoende afschrikwekkend is? Naar het oordeel van deze leden lijken de boetes voor ondernemingen, rechtspersonen en andere organisaties nogal aan de magere kant. Wat natuurlijke personen betreft vragen deze leden zich af of het boetestelsel wél in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn? Indien een boete in verband met strijd met de zorgplicht van de referent wel geoorloofd is, lijkt deze leden een verbod op gezinshereniging wanneer de referent zich schuldig maakt c.q. heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf, zeker wanneer dit heeft plaats gevonden tegen een in Nederland verblijvend familie- of gezinslid van de referent, mogelijk.

7. Uitwerking in lagere regelgeving

Het huidige wetsvoorstel regelt de versterking van de positie van de referent, regelt toezicht en handhaving en regelt een vereenvoudiging van de procedures. Op verschillende plaatsen in de memorie van toelichting wordt verwezen naar uitwerking in lagere regelgeving. Het argument dat daarvoor wordt gebruikt is dat maatwerk noodzakelijk is om zo goed mogelijk te kunnen aansluiten bij het verblijfsdoel van de vreemdeling. Dit geldt in het bijzonder voor de zorgplicht van de referent. Wat de verplichtingen van de referent zijn zal worden uitgewerkt in lagere regelgeving. De leden van de fractie van de PvdA kunnen deze keuze begrijpen voor verschillende uitwerkingsaspecten van de wet, maar nu net de kwestie van de verplichtingen raakt de kern van het voorstel. Immers met dit voorstel vindt een verschuiving van verantwoordelijkheden van de overheid naar de referent plaats. Kan de regering uiteenzetten waarom voor dit cruciale onderdeel van de wet voor een algemene omschrijving is gekozen en niet voor meer specifieke bepalingen die vervolgens in lagere regelgeving kunnen worden geoperationaliseerd. En kan de regering aangeven – opdat hiermee meer duidelijkheid ontstaat over met name de zorgplicht – wat nu concreet de verplichtingen van de referenten zijn? Deze leden zouden graag een meer toegesneden antwoord wensen dan in de beantwoording in de Tweede Kamer is gegeven.

In art 2a lid 2 onder b van het wetsvoorstel wordt aan referenten een zorgplicht opgelegd. Deze worden bepaald «bij of krachtens» AMvB. Diverse insprekers hebben met de Raad van State, gewezen op de slechte kenbaarheid voor de burger van de op deze wijze geformuleerde zorgplichten. Het opleggen van een bestuurlijke boete voor overtreding van een bepaling die moeilijk te vinden is, is buitengewoon onzorgvuldig en naar de mening van de leden van de SP-fractie ook onnodig. Waarom kunnen niet de hoofdlijnen van de zorgplicht in de wet of desnoods in een AMvB worden opgenomen? Het ontwerpbesluit modern migratierecht van 7 december 2009 bevat een regeling van de zorgplichten van de referent voor een aantal categorieën migranten. Waarom is het nodig de regeling van zorgplichten ook naar een lager niveau van regelgeving te delegeren? Kan de regering nog eens toelichten waarom deze delegatie van plichten waarop boete is gesteld niet in strijd is met het kenbaarheidvereiste in het strafrecht?

Kan de regering aangeven welke invulling zij wil geven aan de zorgplicht voor de referent die gezinsleden heeft laten overkomen? De leden van de GroenLinks-fractie achten deze invulling zo wezenlijk voor de rechtspositie van de referent en de gezinsleden, dat zij het niet gepast vinden dat dit buiten de formele wetgever om kan worden bepaald. Zij onderschrijven het standpunt van de Raad van State dat gedragsnormen die door een wettelijke normering van een strafoplegging kunnen worden afgedwongen, transparant moeten zijn en duidelijk en nauwkeurig geformuleerd. Omwille van het legaliteitsbeginsel en de rechtszekerheid vindt de Raad de hoofdelementen van de zorgplicht in de wet thuishoren. De regering meent daarentegen dat een omschrijving in de memorie van toelichting volstaat. Tegelijkertijd echter geeft de regering als reden om de invulling niet in de wet op te nemen, dat ze snel en flexibel de zorgplicht wil kunnen aanpassen «aan eventuele ontwikkelingen en misstanden in de verhouding tussen (bepaalde categorieën) vreemdelingen en hun referenten». Aan wat voor misstanden denkt de regering, en maakt dit niet juist duidelijk dat de rechtszekerheid in het geding is omdat de verplichtingen plotseling kunnen wijzigen? Hoe verhoudt het zich met het legaliteitsbeginsel dat burgers van het ene op het andere moment met bestuurs- en of strafrechtelijke handhaving bedreigd kunnen worden, omdat hun verplichtingen zijn aangepast? Dat de regering het ontbreken van een nadere invulling van de regels als een blijk van vertrouwen in haar burgers beschouwt, vinden deze leden nogal wrang. Vaagheid over de verplichtingen kan juist leiden tot onnodige vervolging. Op welke wijze worden de regels (en de aanpassingen) rondom de zorgplicht kenbaar gemaakt? Is de regering bereid om deze aan het parlement voor te leggen?

8. Verhouding tot internationaal recht

Gezinsherenigingsrichtlijn

Kan de regering aan de leden van de PvdA-fractie aangeven wat de gevolgen zijn van het Chakroun arrest van Hof van Justitie van 4 maart jl.? Kern van het arrest is dat het recht op gezinsherenigiging (richtlijn 2003/86) strikt moet worden uitgelegd. Gevolg hiervan is geweest dat de inkomenseis in het Nederlands herenigingsrecht is gewijzigd. Maar in de huidige wet worden aan de referent extra verplichtingen en voorwaarden opgelegd. Deze zijn echter niet te vinden in de richtlijn 2003/86. De vraag is dan ook of deze plichten en voorwaarden nog wel in overeenstemming zijn met deze richtlijn.

De situatie bij gezinshereniging ligt naar de mening van de leden van de SP-fractie principieel anders. De minister heeft in de memorie van toelichting gesteld dat er geen sprake is van strijd met Richtlijn 2003/86/EG omdat het gezinslid, ingeval de in Nederland verblijvende gezinshereniger weigert een verklaring als referent af te leggen, wel toegelaten zal worden mits aan de overige voorwaarden is voldaan. Wel wordt de hoofdpersoon dan «aangewezen» als referent, met alle verplichtingen van dien en met de mogelijkheid om beboet te worden als hij niet aan zijn administratieve plichten voldoet. Het is mooi dat de vreemdeling dan toch toegelaten wordt, maar de vraag rijst of hier toch geen sprake is van een truc waarmee in elk geval de geest van richtlijn wordt omzeild. Ook rijst de vraag of de plicht om informatie aan de overheid te verschaffen over gezinsleden, voor zover er geen sprake is van informatie die iedere Nederlandse burger de overheid dient te verschaffen, niet in strijd is met art. 8 EVRM en met het gelijkheidsbeginsel uit onze grondwet. Hierop graag een reactie van de regering.

Evenals de vraag of de bepalingen m.b.t. verblijf als familie- of gezinslid al dan niet strijdig zijn met de toepasselijke Europese richtlijn beantwoordt de minister de vraag of het vereiste van een referent voor Turkse werknemers al dan niet in strijd is met de zogenaamde stand-stillbepaling in de associatieovereenkomst met Turkije anders dan de Raad van State. Zonder in deze discussie te willen treden zouden deze leden graag antwoord krijgen op de vraag waarom deze regering in dit wetsvoorstel op alle fronten de grenzen van het Europese recht opzoekt. Welke filosofie zit daarachter? De in het verleden geroemde gastvrijheid van Nederland lijkt plaats te maken voor een krampachtig restrictief toelatingsbeleid. Waarom plaatst Nederland zich op deze manier in een uitzonderingspositie ten opzichte van andere Europese landen?

De regering is van mening dat de aanwijzing als referent niet in strijd is met de gezinsherenigingsrichtlijn. De leden van de GroenLinks-fractie menen echter dat het niet gaat om de benaming «referent», maar om de bijbehorende verplichtingen die de richtlijn niet toestaat. Volgens de regering gaat de richtlijn echter alleen om toelating, terwijl de zorgplicht, administratieplicht en de sancties betrekking hebben op het verblijfsrecht na toelating. Hoe is deze redenering te rijmen met het feit dat de hoofdstukken VI en VII van de richtlijn betrekking hebben op het verblijf van de gezinsleden? De verplichtingen die de referent worden opgelegd, kunnen toch evenzeer gevolgen hebben voor de rechtspositie van de toegelaten gezinsleden en voor het recht op gezinshereniging en gezinsleven? Bovendien kan toch niet worden volgehouden dat de extra verplichtingen geen verzwaringen betekenen van de omstandigheden van de gezinshereniging en het gezinsleven? Volgens considerans 6 beoogt de richtlijn de bescherming van het gezin te waarborgen en de mogelijkheid het gezinsleven voort te zetten of op te bouwen, te bieden. Dit bevestigt dat de reikwijdte van de richtlijn zich ook uitstrekt over het gezinsleven na de toelating. De extra voorwaarden die de regering voorstelt, doen afbreuk aan dit doel van de richtlijn, en ontnemen daarom het nuttig effect van de richtlijn. Graag een reactie van de regering.

Het wetsvoorstel biedt ruime mogelijkheden voor het controleren van de referenten. De regering wil hiervoor risicoprofielen opstellen en werken met steekproeven. In hoeverre meent de regering dat deze wijze van controleren verenigbaar is met artikel 16 Gezinshereniging, dat slechts controles bij de verlenging van de vergunning of bij concrete aanwijzingen toestaat? Is het niet zo dat gezinsleden initieel een verblijfsvergunning voor vijf jaar toegewezen krijgen, zodat er geen verlengingsmomenten zijn? Welke risicoprofielen wil de regering vaststellen ten aanzien van gezinnen en waarop zijn deze profielen gebaseerd? Worden de betrokkenen geïnformeerd over hun afwijkende behandeling omdat ze voldoen aan een risicoprofiel? Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat een profiel geenszins voldoet aan het criterium concrete aanwijzingen? Zo ja, op welke wijze meent de regering deze controles dan in overeenstemming te brengen met de richtlijn?

De Commissie heeft aangegeven dat de richtlijn geen boetes uitsluit, mits er geen strijd optreedt met het doel van de richtlijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af hoe de regering dit criterium interpreteert? Wanneer acht de regering een boete in strijd met het doel van de richtlijn?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de toets van de aanvraag om een verblijfsvergunning bij iemand die met een «mvv» naar Nederlands was gereisd, tot het verleden behoort. Nederland handelde met deze «dubbele toets» lange tijd in strijd met artikel 13 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Daarom beschouwen deze leden de ambtshalve verlening van de vergunning tot verblijf niet als een «extraatje» waar extra verplichtingen tegenover zouden moeten staan. Daarom bevreemdt het deze leden dat de regering de ambtshalve verlening niet invoert voor verruimde gezinshereniging. Ook bij deze gezinsleden is toch al een inhoudelijke toets geweest in de «mvv»-procedure? Welke rechtvaardiging heeft de regering voor dit verschil? Deze leden menen dat de regering ten aanzien van deze groepen toch nog in gebreke blijft. Immers, ook al laat de richtlijn het aan lidstaten over om verruimde gezinshereniging toe te staan, zodra lidstaten dit mogelijk maken, gelden ook ten aanzien van deze gezinsleden de algemene voorwaarden van de gezinsherenigingsrichtlijn (zie ook COM (2008) 610 p. 6). Welke stappen kan de vreemdeling of referent nemen als de vergunning tot verblijf niet binnen twee weken wordt afgegeven? Graag een reactie van de regering.

Gezinsleden van vluchtelingen die niet in aanmerking komen voor een afgeleide asielstatus, bijvoorbeeld vanwege een andere nationaliteit, een nareiscriterium, of omdat het ouders van een alleenstaande minderjarige vluchteling betreft, komen in aanmerking voor deze ambtshalve verlening. De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich echter voorstellen dat zich binnen deze groep gezinsleden bevinden die een asielverzoek willen indienen. Welke procedure heeft dan voorrang? Artikel 6 lid 2 van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten om elke meerderjarige in de gelegenheid te stellen een eigen asielverzoek in te dienen. De lidstaat mag dit asielverzoek niet niet-ontvankelijk verklaren als de verblijfsstatus die het gezinslid heeft of kan krijgen niet dezelfde rechten en voordelen biedt als een verblijfsvergunning op grond van de Kwalificatierichtlijn (artikel 25 lid 2 onder d Procedurerichtlijn). Dat is het geval bij een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner, gelet op de rechten ten aanzien van inburgering en huisvesting, maar vooral bij de verbreking van de gezinsband. Krijgt het gezinslid een volledige behandeling van het asielverzoek, en bij afwijzing een vergunning voor verblijf bij partner? Het komt deze leden voor dat dit de juiste weg zou zijn, omdat met een andere procedure het recht op asiel zou worden aangetast. Maar artikel 30 lid 1 onder b van de Vreemdelingenwet duidt op een andere behandeling. Graag een reactie van de regering.

Jurisprudentie

De leden van de SP-fractie vragen zich af of het kabinet ook de uitspraak van het Comité voor Sociale Rechten van de Raad van Europa van 20 oktober 2009 bespreekt? Dit Comité heeft immers uitgesproken dat uitgeprocedeerde kinderen en hun ouders niet op straat mogen worden gezet. De Minister van Justitie heeft volstaan met te zeggen dat de uitspraak van het Comité niet bindend is. De rechter heeft inmiddels duidelijk gemaakt dat deze uitspraak wel gevolgd dient te worden. Wat vindt de Minister voor Jeugd en Gezin van deze uitspraak? Is daarover gesproken in het kabinet? En zullen er consequenties uit deze uitspraak getrokken worden?

In reactie op het advies van de Raad van State stelt de regering dat het Hof van Justitie in de zaak Abatay heeft uitgemaakt dat artikel 13 van Besluit 1/80 alleen van toepassing is op Turkse werknemers en hun gezinsleden die lang genoeg op het grondgebied van de lidstaat aanwezig zijn om daar geleidelijk aan te kunnen inburgeren. Vanaf welk moment van verblijf meent de regering dan dat artikel 13 van toepassing is? De leden van de GroenLinks-fractie wijzen op rechtsoverwegingen 82–84, die duidelijk maken dat legaal verblijf het criterium is. De geleidelijke integratie waar het Hof op doelt, begint al na de eerste toelating van Turkse burgers met een verblijfsperspectief, zo menen zij. Dat impliceert dat de extra verplichtingen en verantwoordelijkheden die het referentschap tot gevolg hebben, nieuwe voorwaarden zijn die in verband met artikel 13 niet mogen worden opgelegd aan Turkse werknemers en hun gezinsleden. Graag een reactie van de regering.

Jurisprudentie van het Hof van Justitie biedt overigens wel argumenten voor de stelling dat de standstill-clausule ook van toepassing is bij de eerste toelating van Turkse staatsburgers die voornemens zijn gebruik te maken van de vrijheid van vestiging in het kader van de associatieovereenkomst. Kan de regering in dit verband ingaan op de rechtsoverwegingen 51 en 64–65 van het arrest Sahin en rechtsoverweging 63 van het arrest Tum en Dari?

9. Tot slot

Invoering

De leden van de CDA-fractie zijn verder geïnteresseerd in het antwoord op de vraag op welke wijze deze wet zal worden ingevoerd in relatie tot de stand van wetgeving met betrekking tot de Wet arbeid vreemdelingen en de visa-regelgeving. Met het oog op de handhaving is in de memorie van toelichting ook sprake van samenwerkingsafspraken tussen onder andere de IND, de Arbeidsinspectie en het UWV Werkbedrijf. Waarop zullen deze afstemmingsafspraken betrekking hebben?

De leden van de vaste commissie voor Justitie zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Kim van Dooren


XNoot
1

Op blz. 12 wordt EHRM gewijzigd in Hof van Justitie

XNoot
2

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA) voorzitter, Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA) vicevoorzitter, Doek (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), De Vries (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven