32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 97 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 1 februari 2012

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de maatregelen van de Nederlandsche Bank (DNB) met betrekking tot de rekenrente voor pensioenfondsen en de pensioenkortingen.

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 januari 2012. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Gent

De griffier van de commissie, Post

Inleiding

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft enkele aanvullende vragen voorgelegd over de maatregelen die De Nederlandsche Bank (DNB) begin deze maand heeft genomen met betrekking tot de rekenrente voor pensioenfondsen en de mogelijke pensioenkortingen in 2013. De commissie heeft mij verzocht deze vragen uiterlijk dinsdag 31 januari om 12:00 uur te beantwoorden. Hierbij voldoe ik aan dit verzoek, voor zover dat binnen de gestelde termijn mogelijk is. Voor de vragen naar kwantitatieve effecten heb ik mij gebaseerd op informatie van DNB. De pensioenfondsen brengen medio februari informatie naar buiten over de evaluatie van hun herstelplannen.

1

Op basis van welke regelgeving is DNB bevoegd tot de genomen maatregelen om de korting te maximeren en de rente te middelen?

DNB heeft, in overleg met mij, aan pensioenfondsen de mogelijkheid geboden om de voorgenomen kortingen per 1 april 2013 te maximeren op 7%. Pensioenfondsen kunnen echter ook kiezen voor een hoger kortingspercentage. De mogelijkheid om de korting te maximeren past binnen de wettelijke regels voor herstelplannen. Uit de herstelregeling in de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling volgt dat fondsen gedurende het hersteltraject steeds op een haalbaar herstelpad moeten zitten. DNB evalueert daartoe jaarlijks de herstelplannen.

Indien een pensioenfonds kiest voor maximering wordt het uitgangspunt van een haalbaar herstelpad niet losgelaten. Indien bij de evaluatie van het herstelplan over 2012 blijkt dat sprake is van onvoldoende herstel, moet het fonds uiterlijk 1 april 2013 aanvullende maatregelen treffen. Zo nodig gaat het hierbij om een aanvullende korting aan het einde van de hersteltermijn. Aan het einde van de wettelijke hersteltermijn (voor de meeste fondsen 31 december 2013) moet het minimaal vereist eigen vermogen (een dekkingsgraad van 105%) volledig aanwezig zijn. Ook bij maximering blijft de herstelregeling dus onverkort van toepassing.

Het middelen van de rente past binnen de bevoegdheid van DNB op grond van de Pensioenwet. In artikel 126 Pensioenwet en artikel 2 van het Besluit FTK wordt gesteld dat de technische voorzieningen moeten worden berekend op basis van marktwaardering en een door DNB gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur (RTS). In Open Boek, een DNB-publicatie om fondsen te informeren over de toepassing van toezichtwet- en regelgeving in de praktijk, heeft DNB onder «Vaststelling methode rentetermijnstructuur» de methode vastgelegd waarmee DNB de actuele RTS vaststelt. Daarin behoudt DNB zich het recht voor om in door DNB vast te stellen uitzonderingsgevallen af te wijken van de daar beschreven methodiek. Als geconstateerd is dat prijzen in de swapmarkt niet op een adequate manier tot stand zijn gekomen, kan DNB afwijken van de gangbare methode om de RTS vast te stellen.

2

Hoeveel pensioenfondsen en met welke aantallen deelnemers hadden mogelijk moeten korten indien de rentetermijnstructuur (RTS) gemiddeld was over de twaalf voorafgaande maanden in plaats van drie maanden? Hoeveel pensioenfondsen zouden dan moeten korten en hoeveel deelnemers zouden dan zijn gekort?

Als DNB de rente zou hebben gemiddeld over de 12 maanden van het jaar 2011, dan zou het aantal fondsen dat aanvullende maatregelen had moeten nemen naar schatting ongeveer 30 bedragen. Bij deze fondsen zijn ongeveer 200 000 deelnemers aangesloten. Echter, indien de actuele RTS het komende jaar gelijk blijft of verder daalt, dan daalt het twaalfmaandsgemiddelde ook. Uiteindelijk zouden dan veel meer fondsen op het einde van hun hersteltermijn (alsnog) aanvullende maatregelen moeten nemen, waaronder mogelijk korten. Immers, voor de meeste fondsen loopt de herstelperiode af per ultimo 2013. Op dat moment moet een fonds een dekkingsgraad hebben van 105%. Overigens dient opgemerkt te worden dat het baseren van de RTS-curve per ultimo december op een twaalfmaands gemiddelde, de actualiteit van de RTS sterk inperkt.

3

Waarom kiest DNB voor een middeling over drie maanden? Was de markt in de eerste negen maanden van 2011 niet verstoord?

DNB publiceert elke maand een actuele rentetermijnstructuur die gebaseerd is op de interbancaire swapmarkt. Voorafgaand aan deze publicatie van de rentetermijnstructuur wordt steeds beoordeeld of er sprake is van een verstoring aan de hand van onder meer de volgende indicatoren: (i) marktliquiditeit, (ii) de vorm van de curve, (iii) de spreiding (het verschil in het rendement) van de swapcurve ten opzichte van het rendement op staatsobligaties van kernlanden in de Eurozone en (iv) een vergelijking van Europese swaprentes met Amerikaanse swaprentes. In de eerste elf maanden van 2011 was er per saldo geen sprake van een verstoring. De tot december 2011 gepubliceerde RTS is daarom berekend op basis van de noteringen van de laatste handelsdag van de maand.

Gelet op de uitzonderlijke marktomstandigheden en de gebrekkige liquiditeit in het lange eind van de interbancaire swapmarkt bestond te veel onzekerheid over de vraag of op de interbancaire swapmarkt op 30 december 2011 een juiste prijsvorming heeft plaatsgevonden. DNB heeft daarom besloten een correctie toe te passen door de RTS voor ultimo december te baseren op een driemaandsgemiddelde over de periode 1 oktober tot en met 31 december 2011. Er is gekozen voor een driemaandsmiddeling om daarmee het effect van de verstoring te beperken. Middeling over een langere periode (zoals bijvoorbeeld 12 maanden), gaat ten koste van de actualiteit.

4

Hoeveel pensioenfondsen en met welke aantallen deelnemers moeten mogelijk korten indien over 2011 wordt uitgegaan van het gemiddelde van de maandelijkse dekkingsgraad in de voorafgaande twaalf maanden?

Indien de dekkingsgraad over twaalf maanden zou zijn gemiddeld, leidt dit er toe dat naar schatting ongeveer 60 fondsen in 2013 mogelijk zouden moeten korten. Bij deze fondsen zijn ongeveer 2,2 miljoen deelnemers aangesloten. Evenals bij een middeling van de rente over twaalf maanden, verdwijnen bij een twaalfmaands middeling van de dekkingsgraad de effecten op de langere termijn als de rente gelijk blijft of niet stijgt.

5

Wat zou het effect zijn op de dekkingsgraad van middeling over heel 2011?

Als de dekkingsgraad van pensioenfondsen zou zijn gemiddeld over heel 2011, zou sprake zijn van een gewogen gemiddelde dekkingsgraad van 104,4%. Middeling over heel 2011 zou een te rooskleurig beeld geven van de actuele financiële situatie van de pensioenfondsen. Dat kan ertoe leiden dat mogelijk noodzakelijke maatregelen worden uitgesteld. In dat geval zijn, als de situatie niet verbetert, later nog ingrijpender maatregelen nodig. Die maatregelen zouden onevenredig voor rekening komen van jongere generaties.

6

Wat zou het effect zijn op de dekkingsgraad van een middeling over de laatste drie jaar?

Als de dekkingsgraad van pensioenfondsen zou zijn gemiddeld over 36 maanden, zou sprake zijn van een gewogen gemiddelde dekkingsgraad van 103,1%. Ook hiervoor geldt dat dit ten koste kan gaan van jongere generaties.

7

Wat is de totale vermogensgroei van alle pensioenfondsen uitgedrukt in een nominaal bedrag en in een percentage van het totale vermogen per 31 december 2010?

Gelet op het korte tijdbestek voor de verzending van deze brief, zal ik u deze informatie tijdens het debat van hedenavond mondeling verstrekken.

8

Hoe hoog zou de gemiddelde pensioenkorting zijn geweest zonder de maximering van 7%?

De gemiddelde pensioenkorting zal met toepassing van de maximering naar schatting 2,3% bedragen. Zonder de maximering zou dit circa 2,5% zijn. Hierbij is geen rekening gehouden met het effect van mogelijk aanvullende maatregelen die een fonds nog kan nemen. Ervan uitgaande dat dit ten dele wel het geval zal zijn – dit zal blijken bij de evaluatie van de herstelplannen – zal de gemiddelde korting lager uitvallen dan de hierboven genoemde percentages.

9

Is het waar dat het gemiddelde rendement van de pensioenfondsen in 2011 9% is geweest? Zijn er grote verschillen in beleggingsresultaat tussen de fondsen?

Gelet op het korte tijdbestek voor de verzending van deze brief, zal ik u deze informatie tijdens het debat van hedenavond mondeling verstrekken.

In het algemeen geldt dat een behoorlijke spreiding bestaat in de rendementen tussen fondsen. Deze verschillen hangen samen met het gevoerde beleggingsbeleid (inclusief het afdekken van het renterisico door het fonds). Over het algemeen kan worden gezegd dat met name beleggingen in vastrentende waarden in 2011 goed hebben gerendeerd. Die waarden hebben juist geprofiteerd van een lagere rente, omdat hierdoor de koersen van bijvoorbeeld obligaties zijn gestegen. Ook fondsen die hun renterisico in 2011 substantieel hebben afgedekt, hebben hier profijt van gehad.

10

Is het technisch mogelijk, ervan uitgaande dat er financiële middelen zijn en de politieke wil aanwezig is, om de pensioenkortingen voor kleine pensioenen fiscaal te compenseren? Zo nee, waarom is dat technisch niet mogelijk?

Financiële compensatie van pensioenkortingen is in theorie wel technisch vorm te geven, maar stuit op een aantal belangrijke bezwaren. In de eerste plaats verschilt de kortingsproblematiek van pensioenfonds tot pensioenfonds. De aanpak hiervan is een zaak van pensioenfondsen en sociale partners.

Voor een fiscale compensatie zijn geen middelen beschikbaar. Bovendien zou een fiscale compensatie – via bijvoorbeeld een heffingskorting – op aanzienlijke uitvoeringsproblemen stuiten. Dit wringt temeer daar er juist bezuinigd moet worden op de uitvoeringskosten van de Belastingdienst. Er zouden allerlei aanvullende toetsen in het leven moeten worden geroepen, zoals een toets op de hoogte van het pensioen en een toets op het kortingspercentage. Dit leidt tot een enorme uitbreiding van de informatiestromen tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen. Tot slot zou bij een fiscale compensatie van kleine aanvullende pensioenen in veel gevallen een verzilveringsproblematiek optreden.

11

Wat is de prognose dat voor een 70-, 60-, 50-, 40-, 30-, en 20-jarige tijdens het ontvangen van pensioen of bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd de korting ongedaan kan worden gemaakt? Met andere woorden hoe groot is de kans dat voor een 70-jarige en een 30-jarige de korting op pensioen(opbouw) ongedaan wordt gemaakt?

Deze vraag wekt de indruk dat een dergelijke prognose met grote precisie kan worden vastgesteld. Dat is niet het geval. Toekomstscenario’s zijn met grote onzekerheden omgeven. Naarmate sprake is van een langere tijdshorizon zal de spreiding van mogelijke uitkomsten in die scenario’s bovendien steeds verder toenemen.

Daar komt nog bij dat een algemeen antwoord moeilijk te geven is, omdat dit afhankelijk is van het fondsbeleid en de afspraken binnen de pensioenregeling over het ongedaan maken van kortingen.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), voorzitter, Hamer, M.I. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Hijum, Y.J. van (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dijck, A.P.C. van (PVV), ondervoorzitter, Vermeij, R.A. (PvdA), Karabulut, S. (SP), Lodders, W.J.H. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Azmani, M. (VVD), Koolmees, W. (D66), Jong, L.W.E. de (PVV), Klaver, J.F. (GL), Huizing, M.E. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD) en Hazekamp, A.A.H. (PvdD).

Plv. leden: Voortman, L.G.J. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Kooiman, C.J.E. (SP), Schouten, C.J. (CU), Fritsma, S.R. (PVV), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Neppérus, H. (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Ham, B. van der (D66), Klaveren, J.J. van (PVV), Tongeren, L. van (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Mos, R. de (PVV), Harbers, M.G.J. (VVD) en Ouwehand, E. (PvdD).

Naar boven