32 043 Toekomst pensioenstelsel

31 311 Zelfstandig ondernemerschap

Nr. 616 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 september 2023

Tijdens het commissiedebat van 21 juni jl. (Kamerstuk 36 067, nr. 193) is het onderzoek naar de mogelijkheid van het bieden van restitutie in aanvulling op het risicogedekt nabestaandenpensioen besproken. De SGP-fractie heeft naar aanleiding hiervan gevraagd om aanvullende cijfermatige informatie. Deze heeft betrekking op het gebruik van de vrijwillige voortzetting zoals bedoeld in artikel 54 Pensioenwet (PW). Met deze brief bied ik deze informatie aan.

In 2016 is een onderzoek gedaan naar het gebruik van de vrijwillige voortzetting onder zelfstandigen1. Hierin is gevraagd in welke mate zelfstandigen gebruik maken van de vrijwillige voorzetting op grond van artikel 54 PW, waarbij de gehele pensioenregeling wordt voortgezet (ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen).

De conclusie van het onderzoek was dat er door zelfstandigen maar weinig gebruik gemaakt wordt van de vrijwillige voortzetting. Het ging in totaal om maximaal 650 personen2. De belangrijkste reden van het lage gebruik volgens de onderzoekers was het gebrek aan pensioenbewustzijn bij zelfstandigen. Verder speelt volgens pensioenfondsen en experts mee dat vrijwillige voortzetting als instrument – ook voor degenen die wel actief willen werken aan pensioenopbouw – niet goed aansluit bij de situatie en wensen van zelfstandigen. Daarnaast is hun inschatting dat zelfstandigen zich primair laten leiden door de kosten die aan de regeling zijn verbonden. Deze kosten worden als (erg) hoog ervaren.

Aangezien dit onderzoek een tijd geleden is opgesteld en alleen ziet op het gebruik van de vrijwillige voortzetting door zelfstandigen, heb ik de Pensioenfederatie gevraagd een uitvraag te doen bij een representatief aantal pensioenfondsen, zodat er ook een actueel beeld is van het gebruik van de vrijwillige voortzetting. In onderstaande tabel zijn deze resultaten voor 18 pensioenfondsen weergeven3.

Tabel overzicht gebruik vrijwillige voortzetting (art. 54 PW)
 

Aantal deelnemers van wie het deelnemerschap is geëindigd

Aantal vrijwillige voortzetting pensioenregeling

In %

1

67.500

500

0,7%

2

155.004

600

0,4%

3

17.500

45

0,3%

4

30.000

22

0,1%

5

307.710

8

0,0%

6

3.864

3

0,1%

7

53.163

8

0,0%

8

20.039

27

0,1%

9

18.444

79

0,4%

10

3.581

1

0,0%

11

10.250

5

0,0%

12

1.508

2

0,1%

13

1.586

1

0,1%

14

9.260

1

0,0%

15

6.799

0

0,0%

16

1.195

3

0,3%

17

3.281

0

0,0%

18

1.363

0

0,0%

Totaal

712.047

1.305

0,2%

Cijfers 2022.

Deze tabel bevestigt het beeld van het eerdere onderzoek dat er relatief beperkt gebruik gemaakt wordt van de vrijwillige voortzetting. Hierbij is van belang op te merken dat het gebruik van de vrijwillige voortzetting op grond van artikel 54 PW beperkte voorspellende waarde heeft ten aanzien van het te verwachten gebruik van de vrijwillige voortzetting van het nabestaandenpensioen. De vrijwillige voorzetting op grond van artikel 54 PW kent namelijk wezenlijk andere voorwaarden dan de vrijwillige voortzetting nabestaandenpensioen, zoals die is geregeld met de Wet toekomst pensioenen (artikel 61a PW).

Op grond van het verschil in voorwaarden van beide voortzettingen verwachten we dat het gebruik van de vrijwillige voortzetting nabestaandenpensioen hoger zal liggen. Dit heeft in eerste plaats te maken met het feit dat bij de vrijwillige voorzetting nabestaandenpensioen de premie betaald wordt door een uitruil met het opgebouwde pensioenvermogen of kapitaal. De premie hoeft dus niet door de gewezen deelnemer out-of-pocket gefinancierd te worden, wat drempelverlagend zal werken. Bij de vrijwillige voortzetting op grond van artikel 54 PW moet de premie wel out-of-pocket betaald worden. Uit het onderzoek uit 2016 bleek dat met name de kosten van deze vrijwillige voortzetting zelfstandigen weerhoudt om in te stappen.

Daarbij is relevant dat bij de vrijwillige voortzetting op grond van artikel 61a PW alleen het nabestaandenpensioen bedoeld voor overlijden voor pensioendatum voortgezet wordt. De kosten hiervan zijn lager dan de kosten bij de vrijwillige voortzetting op grond van artikel 54 PW, waarbij de gehele pensioenregeling (ouderdomspensioen én nabestaandenpensioen) voortgezet dient te worden.

Rest mij te benadrukken dat het nabestaandenpensioen, zoals vastgelegd in de Wet toekomst pensioenen, een belangrijke verbetering is. Het is transparanter, eenduidiger, sluit beter aan bij life-events en biedt een betere dekking voor mensen met lage inkomens en personen die nog relatief kort deelnemen in hun pensioenregeling. Om het risico op onverzekerd overlijden te verkleinen kent de Wet toekomst pensioen diverse maatregelen: een standaard uitloopperiode, verplichte dekking tijdens WW- of ZW-uitkering én de mogelijkheid de dekking van het partnerpensioen vrijwillig voort te zetten. Goede communicatie en keuzebegeleiding door de pensioenuitvoerders is daarbij van groot belang. Met deze maatregelen tezamen wordt het maximale gedaan om te voorkomen dat deelnemers ongewild onverzekerd zijn.

Bij de evaluatie van de Wet toekomst pensioenen zal ook de uitwerking van de vrijwillige voortzetting, als onderdeel van het nabestaandenpensioen, geëvalueerd worden.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Kamerstukken 32 043 en 31 311, nr. 339.

X Noot
2

Het totaal van maximaal 650 deelnemers is een extrapolatie op basis van het geconstateerd gebruik bij de aan het onderzoek deelnemende pensioenfondsen. Het werkelijk gebruik zal volgens de onderzoekers (aanzienlijk) lager liggen.

X Noot
3

Het gaat hier om 18 pensioenfondsen, waarvan 3 van de grote 5. De 18 pensioenfondsen tezamen hebben bijna de helft van alle pensioendeelnemers in hun bestand.

Naar boven