De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat volgens de huidige regels van het financieel toetsingskader (ftk)
bij gelijkblijvend lage rekenrente voor een aantal pensioenfondsen vanaf 2020 definitieve
kortingen dreigen voor opgebouwde pensioenrechten voor zowel gepensioneerden als actieve
en gewezen deelnemers;
overwegende dat het ongewenst is dergelijke kortingen te eisen, terwijl zelfs bij
een extreem lage rente verreweg de meeste pensioenfondsen nog een dekkingsgraad van
meer dan 100% hebben;
overwegende dat het duidelijk is dat bij een dekkingsgraad van meer dan 100% door
een pensioenfonds aan alle verplichtingen kan worden voldaan;
overwegende dat het tegenover betrokkenen niet is uit te leggen dat er prioriteit
is voor het opbouwen van een minimale buffer ten koste van de hoogte van de pensioenopbouw
of van de uitkering in een situatie waarin aan alle verplichtingen kan worden voldaan;
overwegende dat juist in de situatie die wij nu al jaren kennen, met een lage rekenrente,
het risico op tegenvallende beleggingsresultaten veel lager is dan in tijden waarin
de rekenrente veel hoger zou liggen;
overwegende dat zowel actieve als gewezen deelnemers en gepensioneerden door het jarenlange
ontbreken van toekenning van indexatie al een aanzienlijke bijdrage leveren aan het
gezond houden van de financiële toestand van de pensioenfondsen;
overwegende dat de periode van vijf jaar die is vastgesteld voor het onderschrijden
van het minimaal vereiste eigen vermogen, waarna definitieve kortingen moeten worden
doorgevoerd, willekeurig is gekozen, zeker in het licht van de lange duur van de periode
met lage rente;
verzoekt de regering, een voorstel te ontwikkelen waarbij er niet wordt gekort op
opgebouwde pensioenrechten die door pensioenfondsen moeten worden doorgevoerd op grond
van de onderschrijding van het minimaal vereiste eigen vermogen met een achtereenvolgende
periode van vijf jaar, terwijl de dekkingsgraad hoger is dan 100%,
en gaat over tot de orde van de dag.