32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 408 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juni 2018

Met deze brief wil het kabinet duidelijkheid verschaffen over vragen die recent zijn gerezen rond de affinanciering van voorwaardelijke aanspraken die voortkomen uit een overgangsregeling in het kader van de afschaffing van de fiscale faciliëring van VUT- en prepensioenregelingen (VPL).

In het Sociaal Akkoord 2004 hebben kabinet en sociale partners onder meer afspraken gemaakt over overgangsregelingen na de afschaffing van de fiscale faciliëring van VUT- en prepensioenregelingen per 1 januari 2006. Zo werd het voor werkgevers mogelijk om binnen de fiscale kaders bij wijze van overgangsrecht extra pensioen over verstreken dienstjaren vóór 1 januari 2006 toe te zeggen, op basis van uitstelfinanciering. Deze arbeidsvoorwaardelijke toezegging dient uiterlijk per 1 januari 2023 afgefinancierd en ingekocht te zijn. Deze afspraken zijn geformaliseerd in artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 (verder: het Uitvoeringsbesluit).1

Met een besluit van 16 november 2017 is dit Uitvoeringsbesluit aangepast.2 Aan artikel 4 is toegevoegd dat een pensioenfonds voorwaardelijke VPL-aanspraken uitsluitend mag financieren uit het pensioenfondsvermogen dat ter dekking van de technische voorzieningen wordt aangehouden of uit het eigen vermogen, indien voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 129 van de Pensioenwet. Deze voorwaarden houden onder meer in dat een pensioenfonds pas fondsvermogen mag aanwenden voor andere doelen dan de reguliere pensioenregeling indien alle nominale pensioenaanspraken volledig zijn gedekt, de toegezegde indexatie naar de toekomst kan worden volgehouden en eventueel gemiste indexatie over de afgelopen tien jaar is goedgemaakt. Aanleiding voor deze aanpassing was een uitspraak op 15 februari 2017 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in een zaak waarbij een pensioenfonds een deel van het fondsvermogen had overgeheveld naar een bestemmingsreserve ten behoeve van de uitvoering van een regeling op grond van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (VPL-bestemmingsreserve). DNB heeft het fonds via een aanwijzing opdracht gegeven om die overheveling terug te draaien voor zover het om pensioenvermogen ging dat reeds een pensioenbestemming had en waarover het fonds naar het oordeel van DNB niet vrijelijk kon beschikken. Het College van Beroep heeft de aanwijzing vernietigd, onder meer omdat volgens de op dat moment van kracht zijnde regelgeving geen sprake was van overtreding van artikel 129 van de Pensioenwet. De bovengenoemde aanpassing van het Uitvoeringsbesluit had als doel duidelijkheid te bieden dat financiering van de VPL-aanspraken alleen kan uit het pensioenvermogen indien wordt voldaan aan de voorwaarden die in artikel 129 van de Pensioenwet zijn opgenomen.

Naar aanleiding van de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit heeft DNB op 3 april jongstleden een Q&A gepubliceerd over de te hanteren tariefstelling bij de affinanciering van voorwaardelijke VPL-aanspraken. Hoewel DNB in 2012 haar zienswijze in een sectorbrief heeft vastgelegd3 dat fondsen bij de omzetting van VPL-aanspraken in pensioen geen gedempt tarief zouden moeten toepassen, hielden sommige fondsen vast aan de mogelijkheid om daarin hun eigen beleid te volgen. Na de publicatie van het gewijzigde Uitvoeringsbesluit en de daarop gebaseerde bovengenoemde Q&A is die ruimte echter niet meer aanwezig en mogen fondsen sindsdien geen pensioenvermogen gebruiken voor de financiering van VPL-aanspraken, tenzij wordt voldaan aan artikel 129 van de Pensioenwet. Dat geldt zowel ten aanzien van het vullen van een VPL-bestemmingsreserve als ten aanzien van de inkoop van pensioen op basis van een VPL-toezegging.

Door deze wijziging is een aantal betrokken partijen plotseling gedwongen om de financiële opzet van hun VPL-regeling te wijzigen, terwijl zij op basis van een eigen analyse reeds jarenlang van een andere opzet zijn uitgegaan. De financiële consequenties hiervan voor sociale partners of voor deelnemers aan een dergelijke VPL-regeling kunnen fors zijn. Dit effect wordt nog versterkt door het feit dat de VPL-aanspraken uiterlijk eind 2022 volledig afgefinancierd moeten zijn. Om deze redenen vindt het kabinet het onwenselijk dat nu in een relatief laat stadium de financiële spelregels voor deze eindige, specifieke overgangsregeling worden aangepast. Er is in dit stadium onvoldoende ruimte om de gevolgen voor de betrokken partijen op te kunnen vangen en hierbij invulling te geven aan evenwichtige belangenafweging.

Daarom zal het kabinet het Uitvoeringsbesluit wijzigen en opnemen dat een pensioenfonds bij de inkoop van VPL-aanspraken, in afwijking van de hoofdregel dat geen pensioenvermogen mag worden gebruikt, een lager inkooptarief mag vaststellen. Het inkooptarief dient op basis van evenwichtige belangenafweging, na gebruikelijk overleg van het bestuur van een pensioenfonds met de organen van het betreffende fonds, te worden vastgesteld. Een pensioenfonds mag het procentuele VPL-inkooptarief niet lager vaststellen dan de verhouding tussen de feitelijke premie voor de basispensioenregeling en de premie die daarvoor actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen. Naar verwachting zal deze regelgeving op zijn vroegst in het najaar van 2018 van kracht worden. Vanwege de ontstane discussie vindt het kabinet het van belang om daarop vooruitlopend via deze brief aan uw Kamer reeds duidelijkheid te verschaffen over de voorgenomen aanpassing van het Uitvoeringsbesluit. Dit stelt zowel DNB, pensioenfondsen als sociale partners in de gelegenheid om daar bij de uitoefening van het toezicht, respectievelijk de uitvoering van VPL-overgangsregelingen rekening mee te houden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Besluit van 16 juli 2005, houdende regels op het gebied van pensioen ter uitvoering van een aantal onderwerpen uit de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004)

X Noot
2

Besluit van 16 november 2017, tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere besluiten in verband met de Verzamelwet pensioenen 2017 en enige andere wijzingen

Naar boven