32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 388 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 oktober 2017

Tijdens het AO met de vaste commissie van Koninkrijksrelaties op 27 september 2017 (Kamerstukken 32 043 en 34 775 IV, nr. 386) heb ik toegezegd u schriftelijk te informeren over de verschillen in de toetsingskaders die gelden voor Europees Nederlandse Pensioenfondsen en Caribisch Nederlandse Pensioenfondsen (momenteel alleen Pensioenfonds Caribisch Nederland, PCN). Met deze brief voldoe ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aan deze toezegging.

Bij alle wetten die in 2010 voor Caribisch Nederland moesten worden veranderd, is geprobeerd om zo dicht mogelijk bij de al bestaande wetten te blijven. Zo was het ook bij de totstandkoming van de Pensioenwet BES. Ook het financieel toetsingskader is niet één op één vanuit de toen geldende Europees Nederlandse wetgeving overgenomen, maar er is aangesloten bij de bestaande Nederlands-Antilliaanse wetgeving. U treft een vergelijking van de twee toetsingskaders zoals deze momenteel gelden binnen Europees Nederland en Caribisch Nederland als bijlage bij deze brief aan1. Deze vergelijking sluit aan bij mijn brief van 11 juli 2017 (Kamerstuk 32 043, nr. 386). De beide toetsingskaders beogen een evenwichtige verdeling van de beschikbare middelen ten behoeve van pensioenopbouw over generaties. Ze zijn op verschillende manieren ingericht. Zo kunnen eventuele pensioenkortingen op basis van het Europees Nederlandse financieel toetsingskader meer in de tijd worden gespreid dan op basis van de Pensioenwet BES. Dat heeft als voordeel voor de deelnemers dat de eventuele jaarlijkse pensioenkortingen lager kunnen zijn, maar de keerzijde is dat kortingen langer moeten worden toegepast en dat de financiële positie van een fonds minder snel herstelt. Bovendien zal bij herstel van de dekkingsgraad op grond van het Europees Nederlandse Toetsingskader pas bij een hogere dekkingsgraad en in mindere mate geïndexeerd kunnen worden dan op basis van de Pensioenwet BES. Een laatste verschil is dat voor een pensioenfonds onder het toetsingskader voor Europees Nederlandse fondsen zwaardere eisen en administratieve verplichtingen gelden om de financiële opzet van het fonds te toetsen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven