32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 387 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 oktober 2017

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 5 september 2017 over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege wijziging van het inkooptarief voor nettopensioen (Kamerstuk 32 043, nr. 378).

De vragen en opmerkingen zijn op 22 september 2017 aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 12 oktober 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Bosman

De griffier van de commissie, Esmeijer

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Zij zijn verheugd dat de oplossing voor de problematiek rondom nettopensioen bij pensioenfondsen, waar zij in februari 2017 via schriftelijke vragen aandacht voor hebben gevraagd, wordt gevonden in de combinatie van enerzijds het aanpassen van de inkooptarieven en anderzijds de introductie van een wettelijke keuzemogelijkheid.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de eerste maatregel met terugwerkende kracht per 1 september 2016 wordt ingevoerd. Wel zouden zij graag van de Staatssecretaris vernemen waarom er voor is gekozen om naast een ondergrens voor de inkooptarieven niet ook een bovengrens te hanteren. In het voorstel van de Stichting van de Arbeid was dit wel het geval. Kan het gebrek aan een bovengrens er bij (zeer) hoge dekkingsgraden boven het vereist eigen vermogen er alsnog toe leiden dat netto geld naar bruto geld wordt overgeheveld?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijzigingen vanwege het inkooptarief voor het nettopensioen. Deze leden willen allereerst nogmaals benadrukken dat zij geen voorstander zijn van welke vorm van nettopensioen dan ook. Iedereen is over zijn inkomen belasting verschuldigd en pensioen is een vorm van inkomen. Als een deel van het inkomen niet is opgenomen in het verzamelinkomen, kan de pensioengerechtigde recht hebben op inkomensafhankelijke regelingen zoals toeslagen, terwijl zijn werkelijke inkomen daar veel te hoog voor is.

Daarom zijn en blijven de leden van de CDA-fractie tegenstander van het nettopensioen.

Het kabinet is voornemens twee maatregelen te treffen rondom het nettopensioen. Het onderhavige overleg gaat over de eerste maatregel, het aanpassen van de inkooptarieven voor het nettopensioen bij pensioenfondsen. Het shoprecht voor het nettopensioen vormt de tweede maatregel. De regering benoemt deze twee maatregelen tezamen als een adequate oplossing voor de problematiek van het nettopensioen bij pensioenfondsen. De leden van de CDA- fractie zien dit echt anders. Zij kunnen deze maatregel steunen mits de vragen goed beantwoord worden, maar zien deze echt los van de tweede voorgestelde maatregel.

Een introductie van een shoprecht raakt de taakafbakeningsdiscussie vol. De regering lijkt niet te beseffen welke verdere gevolgen dit kan en zal hebben voor de discussie rond het nieuwe pensioenstelsel. De SER werkt op dit moment aan een zorgvuldig plan om binnen pensioenfondsen individuele vermogensopbouw te laten plaatsvinden die voor pensionering in stapjes omgezet wordt in een levenslange uitkering. Maar die omzetting vindt wel plaats binnen het collectief.

Nu stelt de regering voor om voor het nettopensioen (dat erg lijkt om het nieuwe pensioenstelsel, behalve dan dat het netto en niet bruto is) een shoprecht in te voeren. Dat betekent dat je na de opbouwfase een shoprecht krijgt voor de uitkeringsfase. In de toelichting wordt dit als een onderdeel van de oplossing voor de problematiek rond nettopensioenen gezien. Dat is het natuurlijk niet.

Indien je het shoprecht zou invoeren in het nieuwe pensioenstelsel, volgt onmiddellijk een discussie over selectie-effecten en over de verplichtstelling. Die zou dan wel eens kunnen vervallen onder EU-wetgeving. En dan is er echt een groot probleem in het pensioenstelsel.

Daarom verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering met klem af te zien van het voornemen om nu het shoprecht te introduceren bij het nettopensioen. Is de regering bereid om daar vanaf te zien?

De onderhavige maatregel treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 september 2016. De leden van de CDA-fractie zijn over het algemeen zeer terughoudend als het gaat om terugwerkende kracht. Zij verzoeken de Staatssecretaris dan ook uitgebreider te motiveren waarom de terugwerkende kracht in dit geval rechtvaardig is? Hoe verhoudt dit zich tot mensen die niet hebben ingekocht vanwege de geldende inkooptarieven? Deze wijziging leidt tot het goedkoper in kunnen kopen van een nettopensioen bij het eigen pensioenfonds. Kan de Staatssecretaris aangeven wie hiervoor de rekening betaalt?

De leden van de CDA-fractie achten het juist dat voor het dekkingsgraadneutrale inkooptarief drie aanvullende voorwaarden gelden.

II Reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Inleiding

Hierbij bied ik u de reactie aan op de vragen uit het verslag van een schriftelijk overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de brief van 5 september 2017, waarbij aan uw Kamer is aangeboden het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege wijziging van het inkooptarief voor nettopensioen (Kamerstuk 32 043, nr. 378).

Dit ontwerpbesluit vormt samen met de introductie van het recht voor de deelnemer om een bij een pensioenfonds opgebouwd nettopensioen over te dragen naar een andere pensioenuitvoerder (shoprecht nettopensioen bij pensioenfondsen), een pakket aan maatregelen om deelnemers aan nettopensioenregelingen bij pensioenfondsen tegemoet te komen. De introductie van dit shoprecht vergt wetswijziging. Daartoe heeft uw Kamer een nota van wijziging bij het wetsvoorstel fusies van bedrijfstakpensioenfondsen ontvangen (Kamerstuk 34 801, nr. 6).

De leden van de fractie van de VVD vragen waarom ervoor is gekozen om bij de aanpassing van het inkooptarief geen bovengrens te hanteren en of het ontbreken van een bovengrens er bij hoge dekkingsgraden boven het vereist eigen vermogen toe kan leiden dat netto geld naar bruto geld wordt overgeheveld.

Uitgangspunt bij de wijziging van het inkooptarief voor nettopensioen bij pensioenfondsen is dat fondsen een dekkingsgraadneutraal inkooptarief moeten hanteren. Hierdoor is het inkooptarief op het moment van inkoop van een nettopensioenaanspraak of -uitkering gelijk aan de actuele dekkingsgraad van het fonds en treedt er geen subsidiëring vanuit de basispensioenregeling naar de nettopensioenregeling op of omgekeerd.

Dat uitgangspunt geldt ook in geval van dekkingsgraden boven het vereist eigen vermogen. Zou het inkooptarief voor nettopensioen worden begrensd op een dekkingsgraad op het niveau van het vereist eigen vermogen, afhankelijk van het fonds bijvoorbeeld op 125%, terwijl de actuele dekkingsgraad van een fonds op dat moment bijvoorbeeld 150% is, dan zou de onbelaste netto-pensioenuitkering gesubsidieerd worden met pensioenvermogen dat is gevormd ter financiering van de basispensioenregeling.

Die subsidie kan optreden in verschillende vormen. Bij een dekkingsgraad van 150% kan normaalgesproken volledig worden geïndexeerd. Hiervan profiteren ook de deelnemers aan de nettopensioenregeling, nadat nettopensioen in de basisregeling is ingekocht. Bij dergelijke hoge dekkingsgraden zal daarnaast vaak inhaalindexatie kunnen worden verstrekt. Ook die vorm van indexatie komt niet alleen ten goede aan de deelnemers in de basispensioenregeling, maar ook aan degenen die gebruik maken van een nettopensioenregeling na het moment van inkoop. Een hoge dekkingsgraad kan tevens een mogelijke negatieve financiële schok opvangen, zonder vervelende consequenties voor de uitkeringen van de deelnemers, waaronder ook de nettopensioen-uitkeringen. In deze situaties zou een begrensd inkooptarief ertoe leiden dat er bij hoge dekkingsgraden geld stroomt van de bruto naar de nettopensioenregeling. Zonder een begrenzing op een dekkingsgraadneutraal inkooptarief wordt dit voorkomen en treedt er op het inkoopmoment tevens geen stroom op van de netto- naar de brutopensioenregeling.

De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering bereid is om af te zien van het voornemen om nu een shoprecht te introduceren bij het nettopensioen. Hiervoor voeren zij aan dat de introductie van een shoprecht de taakafbakeningsdiscussie raakt, wat gevolgen kan hebben voor de discussie rond het nieuwe pensioenstelsel. In dat kader wijzen zij op een discussie over selectie-effecten en over de verplichtstelling, mede in relatie tot EU-regelgeving.

De leden van de fractie van het CDA staan op het standpunt dat de introductie van een shoprecht voor nettopensioenregelingen raakvlakken heeft met de taakafbakening en marktordening.

Een belangrijke doelstelling van de taakafbakeningeisen is een eerlijk speelveld tussen pensioenfondsen en verzekeraars bij het aanbieden van vrijwillige, individuele pensioenproducten, zoals nettopensioen. Pensioenfondsen mogen deze producten alleen aanbieden in aanvulling op de collectieve basispensioenregeling en mits deze producten voldoende kenmerken van solidariteit en collectiviteit bevatten op grond van de taakafbakeningeisen die zijn neergelegd in de Pensioenwet. Op deze wijze wordt een zo eerlijk mogelijk speelveld tussen pensioenfondsen en verzekeraars tot stand gebracht, als het gaat om de markt voor vrijwillige pensioenvoorzieningen. De doelstelling van de taakafbakeningeisen om een eerlijk speelveld tussen pensioenfondsen en verzekeraars te creëren, wordt verder versterkt door de introductie van een shoprecht bij nettopensioenregelingen die worden uitgevoerd door een pensioenfonds. Hierdoor krijgen deelnemers aan een dergelijke regeling immers een keuzemogelijkheid om de uitkeringsfase te laten uitvoeren door het pensioenfonds waar het nettopensioen is opgebouwd of door een andere pensioenuitvoerder, zoals een verzekeraar.

Op de vraag of er selectie-effecten kunnen ontstaan die mogelijk relevant zijn in een discussie over de houdbaarheid van de verplichtstelling in het licht van de toekomstdiscussie (een mogelijke afschaffing van de doorsneesystematiek en migratie naar een nieuw type pensioencontract) kan het volgende worden gezegd.

Een belangrijke rechtvaardiging voor de verplichtstelling is dat werkgevers en deelnemers met «goede» risico’s zich niet kunnen onttrekken aan deelneming aan (de basispensioenregeling in) een pensioenfonds, waarmee wordt voorkomen dat de kosten van de pensioenregeling onaanvaardbaar hoog worden voor degenen met «slechte» risico’s. Het voorkomen van deze selectie-effecten speelt bij een nettopensioenregeling echter geen rol, omdat deelname aan deze aanvullende regeling altijd vrijwillig is.

Anders dan bij de huidige basispensioenregelingen, heeft «shoppen» in de context van nettopensioenregelingen, dus het overdragen van waarde die is opgebouwd bij het ene pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, géén gevolgen voor de organisatie van solidariteit en collectiviteit binnen een pensioenfonds. Het nettopensioen is immers een vrijwillig onderdeel, waar bovendien aanvullende eisen gelden rond fiscale hygiëne. Daarnaast had de deelnemer ook in de opbouwfase al de keuze voor een verzekeraar.

Daarmee maakt het shoprecht het speelveld meer gelijk, in het belang van de pensioengerechtigde, en zonder consequenties voor de solidariteit. Introductie van shoprecht bij pensioenfondsen voor nettopensioen past dus bij de huidige doelstellingen van de taakafbakening en loopt inhoudelijk niet vooruit op een bredere discussie over dit onderwerp in het kader van de vernieuwing van het pensioenstelsel. Voor een bij een verzekeraar opgebouwd pensioen bestaat dit shoprecht nu al. Door dit shoprecht ook bij pensioenfondsen te introduceren, wordt aan deelnemers die zich met de inkoop van een nettopensioen bij een pensioenfonds onvoldoende bediend voelen, een oplossing geboden.

De leden van de fractie van het CDA verzoeken tevens te motiveren waarom terugwerkende kracht tot 1 september 2016 bij aanpassing van het inkooptarief voor nettopensioen bij pensioenfondsen gerechtvaardigd is. Daarnaast vragen zij in dit verband welke gevolgen dit heeft voor mensen die niet hebben ingekocht vanwege de nu nog geldende inkooptarieven en wie binnen een pensioenfonds de rekening betaalt voor de mogelijkheid om alsnog tegen een gunstiger tarief nettopensioen in te kunnen kopen.

Het besluit om bij de aanpassing van het inkooptarief voor nettopensioen bij pensioenfondsen terugwerkende kracht tot 1 september 2016 toe te passen, is in nauwe afstemming met het pensioenveld genomen. Een belangrijke vraag hierbij was of een herrekening van reeds ingekocht nettopensioen door pensioenfondsen uitvoerbaar en wenselijk werd geacht, hetgeen positief door de sector is beantwoord. Dankzij terugwerkende kracht tot 1 september 2016 worden deelnemers die reeds een nettopensioen bij een pensioenfonds hebben ingekocht of tot de inwerkingtredingsdatum van dit besluit gaan inkopen, terwijl zij in die periode geen alternatief hadden1, tegemoet gekomen. Het aantal deelnemers dat reeds nettopensioenaanspraken en -uitkeringen heeft ingekocht, is overigens klein, omdat nettopensioenregelingen pas sinds 1 januari 2015 bestaan.

De vooronderstelling van de leden van de fractie van het CDA dat sommige mensen geen nettopensioen hebben ingekocht vanwege de nu nog geldende inkooptarieven berust op een misverstand. De wettelijke taakafbakeningseisen verplichten deelnemers met een nettopensioen tot inkoop in de basispensioenregeling bij tussentijds vertrek uit de pensioenregeling of op de pensioendatum, tenzij de werkgever ten minste 10% van de nettopremie heeft betaald.

Bij de verplichte inkoop betalen deelnemers met een nettopensioen nu in voorkomende gevallen voor een mate van zekerheid die de basispensioenregeling bij de huidige dekkingsgraden niet kan bieden. In zekere zin subsidiëren deze deelnemers dus de andere deelnemers in de basispensioenregeling. Deze onevenwichtigheid wordt weggenomen met het voorliggende ontwerpbesluit, ook voor deelnemers die reeds in het verleden nettopensioen hebben moeten inkopen. Het gaat op dit moment overigens om dergelijke kleine aantallen deelnemers dat dit een verwaarloosbaar effect zal hebben op de financiële positie van het totale fonds.


X Noot
1

Per 1 september 2016 is inkoop van een netto-uitkering bij een verzekeraar met een bij een pensioenfonds opgebouwd kapitaal op basis van een nettopensioenregeling niet meer toegestaan.

Naar boven