32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 348 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2016

Middels deze brief wil ik Uw Kamer informeren over de hoofdlijnen van het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen en tevens een stand van zaken geven van de implementatie van de laatste fase van de Wet pensioencommunicatie.

Allereerst de waardeoverdracht. Ik ben blij dat ik U kan meedelen dat ik de afgelopen tijd over de hoofdlijnen van het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen overeenstemming heb bereikt met de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars. In mijn brief van 14 april 2016 (Kamerstuk 32 043, nr. 315) gaf ik daarvoor de kaders aan. Ik concludeerde onder meer dat ik het belangrijk vind dat kleine pensioen- aanspraken hun pensioenbestemming behouden. Dit geldt vooral voor werknemers die vanwege kortlopende dienstverbanden steeds weer geconfronteerd worden met afkoop van hun klein pensioen. Hun pensioen-voorziening zal fors verbeteren als deze kleine pensioenen zoveel mogelijk binnen het systeem van waardeoverdracht worden gebracht. Dit zal tevens de administratieve lasten van kleine pensioenen bij de uitvoerders verminderen. Hieronder zal ik die hoofdlijnen verkort aangeven waarbij ik ook de stand van zaken zal aangeven bij de toezeggingen over de andere onderwerpen die in dit verband zijn gedaan.

Het gaat om veel onderwerpen met complexe afwegingen tussen het belang van de individuele deelnemer en de belangen van de overige deelnemers en de gevolgen voor uitvoerders, waarbij centraal staat dat de nieuwe regeling over kleine pensioenen kostenefficiënt en effectief kan worden uitgevoerd. Ik zal daarom het wetsvoorstel en de daarbij behorende lagere regelgeving opstellen na verdere afstemming met het pensioenveld. Het is het streven dat het wetsvoorstel op 1 januari 2018 in werking treedt.

Regeling klein pensioen

Het is de bedoeling datvoor nieuwe kleine pensioenen het recht van pensioenuitvoerders vervalt om kleine pensioenen af te kopen1. Hiervoor in de plaats komt het recht voor alle uitvoerders om – zonder tussenkomst van de gewezen deelnemer – kleine pensioenen over te dragen naar de nieuwe uitvoerder waar de deelnemer actief opbouwt. Voor een plicht voor uitvoerders om kleine pensioenen over te dragen naar een nieuwe uitvoerder, is thans geen noodzaak omdat er uitvoerders zijn die nu bewust geen afkoopbeleid voeren. In dat geval behouden die kleine pensioenen in hun administratie ook de pensioenbestemming. Een plicht tot waardeoverdracht zou voor deze uitvoerders tot onnodige extra kosten leiden.

Wel moeten alle uitvoerders inkomende waardeoverdrachten via dit systeem accepteren, om de kans op het vinden van een nieuwe uitvoerder zo groot mogelijk te maken. Uitvoerders die kiezen om mee te doen aan het systeem, mogen op vrijwillige basis ook reeds bestaande kleine pensioenen overdragen. Ik bezie thans of hier nog nadere voorwaarden aan verbonden moeten worden2.

Om het systeem van waardeoverdracht van kleine pensioenen goed te kunnen laten functioneren is het belangrijk dat het zo eenvoudig en automatisch mogelijk wordt ingericht. Beperkende factoren moeten zoveel als mogelijk worden weggenomen. Daarom is het de bedoeling dat de huidige opschortende werking bij onderdekking niet geldt bij deze automatische waardeoverdracht. Gemeend wordt dat dit mogelijk is, vanwege de relatief lage bedragen die hier per geval aan de orde zijn. Maar er wordt nog bezien of dit niet zal leiden tot ongewenste situaties voor de achterblijvers in het collectief. Daarnaast is het de bedoeling dat gewezen deelnemers met een klein pensioen geen bezwaar kunnen maken tegen de automatische waardeoverdracht. Immers, thans kan tegen afkoop klein pensioen na 2 jaar na einde deelneming ook geen bezwaar worden gemaakt. Bovendien vindt de waardeoverdracht plaats naar de pensioenuitvoerder van de dan actieve werkgever van die deelnemer.

Van de gewezen deelnemer wordt geen actieve bijdrage gevraagd bij de waardeoverdracht van zijn of haar klein pensioen. Daarom moet de informatie-uitwisseling tussen betrokken uitvoerders op een andere manier worden gerealiseerd. Hier zie ik een belangrijke rol weggelegd voor het Pensioenregister. Het register heeft momenteel alleen een raadpleegfunctie voor individuele burgers. Zij kunnen met hun DigiD inloggen op www.Mijnpensioenoverzicht.nl en krijgen hier een overzicht te zien van alle opgebouwde AOW- en pensioenaanspraken. Het voornemen is om het pensioenregister een extra taak te geven als centrale gegevensuitwisselaar tussen pensioenuitvoerders. De overdragende uitvoerder krijgt de bevoegdheid om het Pensioenregister te laten checken of de gewezen deelnemer bij een nieuwe uitvoerder pensioen opbouwt, en zo ja, welke uitvoerder dit is. De overdragende uitvoerder moet dit voor de eerste keer binnen één jaar na uitdiensttreding toetsen. De check bij het pensioenregister wordt zo eenvoudig mogelijk ingericht, waarbij de inbreuk op de privacy bovendien minimaal is. Het kan natuurlijk voorkomen dat een gewezen deelnemer niet direct met een nieuwe baan start, of gaat werken zonder pensioen op te bouwen. De overdragende uitvoerder vindt in dit geval geen nieuwe uitvoerder om het klein pensioen naar over te dragen. Daarom zal worden geregeld dat de overdragende uitvoerder elk jaar toetst of de situatie veranderd is en het klein pensioen wel kan worden overgedragen. In het wetsvoorstel zullen alle stappen van het proces van gegevensuitwisseling uitgewerkt worden.

Deze wijziging van het waardeoverdrachtsysteem betekent dat uitvoerders hun deelnemers, bijvoorbeeld in de stopbrief, erop moeten wijzen dat automatische waardeoverdracht van een klein pensioen kan plaatsvinden. Het bestaande recht op vrijwillige waardeoverdracht van pensioenaanspraken uit eerdere dienstverbanden blijft daarnaast bestaan.

Evaluatie van de regeling klein pensioen

Het is de bedoeling om drie jaar na inwerkingtreding van de voorziene regeling te bezien of het systeem goed werkt: in welke gevallen is de waardeoverdracht nog niet gelukt, moet dan – aan de hand van arbeidspatronen – alsnog afkoop van klein pensioen kunnen plaatsvinden en zo ja voor welke categorie, kan de automatische waardeoverdracht een verplichting voor alle uitvoerders worden, kan ook overdracht naar vorige uitvoerders plaatsvinden, is verdere automatisering van waardeoverdracht mogelijk? Deze vragen zullen bij de evaluatie worden betrokken.

Hele kleine pensioenen

In mijn brief van 14 april heb ik ook aangekondigd te zullen bezien of hele kleine bedragen aan pensioenrechten simpel kunnen worden afgewikkeld. Pensioenuitvoerders in met name sectoren met veel kortlopende contracten moeten buitenproportioneel veel kosten maken voor het administreren van deze hele kleine pensioenen. Afkooppogingen van deze kleine pensioenen zijn vaak niet succesvol. De kosten van de administratie en afkooppogingen worden betaald door het hele collectief en staan naar mijn mening niet in verhouding tot het belang van de kleine pensioenaanspraak voor de individuele deelnemer. Het is daarom de bedoeling dat deze hele kleine rechten komen te vervallen. Het is de vraag waar het omslagpunt ligt. De gedachten gaan ernaar uit die grens voor premieovereenkomsten te stellen op een afkoopwaarde € 14,–, vergelijkbaar met de grens die de Belastingdienst hanteert om te veel betaalde loonbelasting niet terug te storten3. Dit komt bij een uitkeringsovereenkomst neer op ongeveer een levenslange uitkering van € 2,– bruto per jaar. Het is de bedoeling dat deze regeling gaat gelden voor bestaande en nieuwe aanspraken waarbij nog moet worden bezien of dit voor alle pensioenuitvoerders kan gelden, of alleen voor die uitvoerders die deelnemen aan het systeem van automatische waardeoverdracht. Daarbij wordt thans ook nog gekeken naar de juridische vraagstukken van eigendom en gelijke behandeling.

Collectieve waardeoverdracht en bezwaarrecht bij aanpassing aan fiscale pensioenrichtleeftijd

Ik heb toegezegd in het wetsvoorstel in te gaan op de overwegingen die relevant zijn bij de beoordeling van de vraag of het collectieve belang kan prevaleren boven de functie van het individuele bezwaarrecht. Zo nodig zou worden voorgesteld de regeling van het bezwaarrecht aan te passen. Over dit onderwerp ben ik thans in overleg met het Actuarieel Genootschap of vooraf is te bepalen of de gevolgen daarvan voor een deelnemer positief of negatief zijn.

Pensioeningangsdatum

Het Tweede Kamerlid Omtzigt (CDA) heeft tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Algemeen pensioenfonds gewezen op een amendement dat hij omtrent afkoop van kleine pensioenen heeft ingediend (Kamerstuk 33 988, nr. 26). Dat amendement betrof onder andere een «omgekeerd» keuzerecht: de afkoop van het klein pensioen vindt alleen plaats na AOW-ingangsdatum, tenzij de betreffende deelnemer dat niet wil. Ik heb uw Kamer toegezegd om dit voorstel nader te bestuderen. Ik kom hierop terug bij het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen. Mijn verwachting is dat het systeem van zo automatisch mogelijke overdracht van kleine pensioenen zal leiden tot een flinke afname van het aantal kleine pensioenen in de administratie op pensioeningangsdatum.

Verevening pensioenrechten bij scheiding en waardeoverdracht

In de kabinetsreactie op de eerste evaluatie van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding4 zijn twee wijzigingen voorgesteld in relatie tot waardeoverdracht. Deze worden in het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen meegenomen.

Ten slotte is in de brief aan de Eerste Kamer van 13 september 20165 toegezegd dat met betrokken partijen zal worden besproken of er een tussenvorm mogelijk is tussen de artikelen 83 en 84 van de Pensioenwet bij een collectieve waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder, waaronder een algemeen pensioenfonds. Dat overleg is gestart.

Implementatie wet pensioencommunicatie

In navolging van mijn brief over de implementatie van de Wet pensioencommunicatie van medio vorig jaar6 informeer ik Uw Kamer wederom over de stand van zaken. De Wet pensioencommunicatie heeft een gefaseerde inwerkingtreding, inmiddels zijn we aangekomen bij Fase 3, de laatste fase. Deze fase houdt in dat in de loop van 2017:

  • 1. in het pensioenregister wordt het te bereiken pensioen weergegeven in drie bedragen: een optimistisch, een pessimistisch en een verwacht pensioenbedrag; en

  • 2. pensioengerechtigden toegang krijgen tot het pensioenregister.

Communiceren in drie bedragen

De Wet Pensioencommunicatie schrijft voor dat pensioenuitvoerders het te bereiken pensioen in drie pensioenbedragen inzichtelijk maken, gebaseerd op een optimistisch, verwacht en pessimistisch scenario. De bedragen moeten ook rekening houden met de verwachte inflatie en prijsindexatie verleend door de pensioenuitvoerder. De bedoeling van de wet is dat op deze manier meer inzicht ontstaat in de koopkrachteffecten en risico’s van pensioen. In lagere regelgeving wordt opgenomen welke rekenmethode uitvoerders moeten gebruiken om genoemde bedragen te kunnen berekenen.

Een technische werkgroep van SZW, waarin ook De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de AWVN, het CPB, FNV, de Pensioenfederatie en Verbond van Verzekeraars participeerden, heeft een rekenmethode ontwikkeld voor pensioenuitvoerders om koopkracht en risico in de persoonlijke pensioeninformatie (zoals www.mijnpensioenoverzicht.nl) te verwerken: rekenmethode1. Deze rekenmethode sluit aan bij berekeningen die pensioenfondsen nu al doen in het kader van de haalbaarheidstoets. Voor verzekeraars geldt echter geen haalbaarheidstoets. Hierdoor brengt rekenmethode1 extra investeringen en dus uitvoeringskosten voor hen met zich mee. Om daaraan tegemoet te komen hebben het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie een alternatieve rekenmethode ontwikkeld: rekenmethode2. Deze methode is door een extern bureau getoetst op nauwkeurigheid en vergelijkbaarheid met de eerste rekenmethode.

De deelnemer ziet alleen de drie bedragen en wordt niet geconfronteerd met de onderliggende rekenmethoden – voor de deelnemer liggen die immers «onder de motorkap».

Ik heb er voor gekozen om pensioenuitvoerders van uitkeringsovereenkomsten de keus te laten tussen beide beschikbare rekenmethodes, die allebei voldoen. Zo kan een uitvoerder namelijk de methode kiezen die het best aansluit bij zijn processen en de beschikbaarheid van gegevens in zijn administratie. Dit komt de uitvoerbaarheid ten goede. Voor premieregelingen, en dus ook voor overeenkomsten in het kader van de wet verbeterde premieregeling, zullen uitvoerders de exacte bedragen moeten tonen die in hun administratie beschikbaar zijn. Dit geldt in principe ook voor kapitaalovereenkomsten en hybride producten, tenzij uitlegbaar is dat een dergelijk product neerkomt op een uitkeringsovereenkomst. In dat geval is ook hier een keuze mogelijk tussen rekenmethoden 1 en 2. Zo kunnen alle uitvoerders zich geheel committeren aan de hierboven beschreven aanpak om deelnemers te informeren over koopkrachteffecten en risico’s van hun pensioen. Toezichthouder AFM benadrukt dat de deelnemer op basis van de pensioeninformatie adequate keuzes moet kunnen maken, en hecht daarom aan de optelbaarheid, vergelijkbaarheid en consistentie van de pensioenuitkomsten voor die deelnemer. Vanuit dat oogpunt heeft de AFM een voorkeur voor het gebruik van rekenmethode 1. Toezichthouder DNB onderschrijft dit. Om reden van administratieve lasten, uitvoerbaarheid en draagvlak is gekozen voor bovenstaande benadering waarbij de uitvoerders de methode kiezen die het beste aansluit bij de beschikbare gegevens in hun administratie. Bij de verdere uitwerking zal nauwgezet worden bewaakt dat het resultaat begrijpelijk is voor deelnemers en dat de bedragen optelbaar zijn, ook als ze met verschillende methoden berekend zijn.

De uitwerking van de genoemde rekenmethoden heeft meer tijd gekost dan voorzien was. Verder is gebleken dat er meer tijd nodig is om te bezien op welke wijze de drie berekende scenariobedragen – een optimistisch, een pessimistisch en een verwacht pensioenbedrag -het best kunnen worden gecommuniceerd naar de pensioendeelnemers. Het oorspronkelijke streven om in de loop van 2017 voor alle pensioendeelnemers het te bereiken pensioen weer te geven in drie scenario’s loopt daardoor enige vertraging op en schuift op naar 2018.

Toegang pensioengerechtigden tot het pensioenregister

Met de Wet pensioencommunicatie is geregeld dat pensioengerechtigden stapsgewijs toegang krijgen tot het pensioenregister. Alle personen die op een – bij koninklijk besluit te bepalen – tijdstip hun pensioenaanspraken kunnen inzien via het pensioenregister, kunnen ook na pensionering hun pensioenrechten bekijken. Personen die voor dit tijdstip al zijn gepensioneerd, zouden geen toegang krijgen tot het pensioenregister. Vanwege kostenoverwegingen is hier bij het opstellen van de wet voor gekozen. In de uitvoeringspraktijk blijkt nu dat het eerder duurder is om de huidige pensioengerechtigden buiten de aan te leveren gegevens aan het pensioenregister te houden, dan dat het kostenbesparend is. Daarom heeft het bestuur van de Stichting Pensioenregister de wens uitgesproken om ook de huidige pensioengerechtigden toegang te geven tot het register. Pensioenuitvoerders kunnen deze extra gegevens op vrijwillige basis en binnen een voor hen passende fasering in de tijd aanleveren.

Ik ben blij met deze extra uitbreiding van de toegang tot het pensioenregister. Voor pensioengerechtigden maakt toegang tot het register het bijvoorbeeld makkelijker om inzicht te krijgen in het nabestaandenpensioen. De implementatie van de toegangverlening van pensioengerechtigden tot het pensioenregister ligt op schema. De verwachting is dat alle huidige gepensioneerden in de loop van 2017 toegang hebben tot het register. Het precieze tijdstip zal in overleg met de pensioensector en het pensioenregister worden bepaald.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Afkoop op pensioendatum blijft mogelijk. Op dat moment heeft het pensioen de pensioendatum immers bereikt. In de evaluatie zal worden gekeken of op pensioendatum kleine pensioenen alsnog kunnen worden samengevoegd.

X Noot
2

Dit houdt ondermeer verband met het feit dat dan een groot aantal oude aanspraken op het zelfde moment kan worden overgedragen. Dit kan leiden tot druk op de achterblijvende deelnemers in het fonds of een bijbetalingsverplichting bij de (vorige) werkgever.

X Noot
3

Wet IB 2001 art 9, lid 5.

X Noot
4

Kamerstuk 29 481, nr. 19 tweede herdruk.

X Noot
5

Kamerstuk 34 117, K.

X Noot
6

Kamerstuk 34 008, nr. 33.

Naar boven