32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 265 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juli 2015

Op verzoek van uw Kamer informeer ik u over het besluit van DNB om de ultimate forward rate van pensioenfondsen aan te passen. In de bijlage bij deze brief vindt u het besluit van DNB1.

Pensioenfondsen zijn verplicht om bij de berekening van hun financiële verplichtingen gebruik te maken van de door de Nederlandsche Bank (DNB) vastgestelde rentetermijnstructuur, die is afgeleid van de rentes voor verschillende looptijden in de markt. Omdat voor lange looptijden niet altijd voldoende marktinformatie beschikbaar is, wordt gebruik gemaakt van de zogeheten ultimate forward rate (ufr) methode. Kenmerkend voor toepassing van de ufr-methode op de rekenrente is dat de rente voor de waardering van pensioenverplichtingen op zeer lange termijn tendeert naar het niveau van de ufr. Het bepalen van de rente waarmee pensioenfondsen moeten rekenen voor de vaststelling van de verplichtingen is een bevoegdheid van De Nederlandsche Bank (DNB).

Met DNB vindt het kabinet het van belang dat de rente waar pensioenfondsen mee moeten rekenen zo realistisch mogelijk wordt vormgegeven. Het is van groot belang dat de rente op een objectieve en onafhankelijke manier wordt vastgesteld zodat het vermogen van de pensioenfondsen evenwichtig over de verschillende generaties deelnemers wordt verspreid. Op deze manier kan zowel jong als oud rekenen op een goed pensioen. Daarom ligt deze wettelijke bevoegdheid (artikel 2, lid 2 van het besluit ftk) bij de onafhankelijke toezichthouder. DNB heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de onafhankelijke Commissie UFR die in 2013 is ingesteld. Dit nadat er vanuit ondermeer de Tweede Kamer zorgen waren over de vormgeving van de ufr. Zo kan een te hoge of lage ufr leiden tot een te verkeerd beeld van de financiële positie van pensioenfondsen wat nadelig kan zijn voor jongeren (bij een te hoge ufr) of ouderen (bij een te lage ufr).

Bij de behandeling van het wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader op 15 december 2014 in de Eerste Kamer2 heb ik op verzoek van de Eerste Kamer DNB verzocht om de nieuwe ufr voor pensioenfondsen op een later moment dan 1 januari 2015 in te voeren. Dit omdat de ufr die in Europees verband wordt vastgesteld voor verzekeraars nog niet bekend was. Voorkomen diende te worden dat pensioenfondsen mogelijk twee keer in korte tijd met een nieuwe ufr werden geconfronteerd.

DNB heeft na het verschijnen van de ufr voor verzekeraars op 28 februari 20153 een stroomlijningsonderzoek gedaan. Daarbij heeft DNB nader onderzoek gedaan wat de samenhang is tussen de ufr voor verzekeraars die Europees wordt vastgesteld en de ufr voor pensioenfondsen die door DNB wordt vastgesteld. De bevindingen hiervan zijn opgenomen in het besluit dat DNB op 14 juli 2015 heeft uitgebracht4. In dit besluit kondigt DNB een nieuwe ufr voor pensioenfondsen aan die op 15 juli 2015 is in gegaan. DNB sluit daarbij aan op het eerdere advies van de Commissie UFR. DNB geeft als voornaamste reden om niet af te wijken van het eerdere advies van de Commissie UFR dat «de vormgeving van de definitieve UFR in het kader van Solvency II, zoals door EIOPA bekendgemaakt op 28 februari 2015, niet afwijkt van de specificaties die bekend waren ten tijde van het opstellen van de advies van de Commissie UFR». De inschatting van de ufr voor verzekeraars op basis waarvan de Commissie UFR haar advies heeft uitgebracht blijkt dus niet af te wijken van de ufr die uiteindelijk door EIOPA wordt gebruikt. Daarom volgt DNB het advies van de Commissie UFR.

Het besluit van DNB heeft gevolgen voor de berekening van de financiële verplichtingen van pensioenfondsen. De effecten op de dekkingsgraad zijn mede afhankelijk van de specifieke situatie en samenstelling van het fonds alsook de stand van de marktrentes. DNB geeft aan dat bij de huidige marktrentes de dekkingsgraad van pensioenfondsen zal dalen. DNB verwacht op basis van de nieuwe ufr op dit moment geen aanvullende kortingen. Het kan zijn dat enkele fondsen alsnog een herstelplan moeten indienen. De nieuwe ufr kan mogelijk ook leiden tot hogere pensioenpremies. De kostendekkende premie voor 2016 zal bij de huidige marktrentes hoger zijn door de aanpassing van de ufr. De precieze gevolgen voor de premie verschilt per fonds, bij de premievaststelling in het najaar zal duidelijk worden of pensioenfondsen daadwerkelijk de feitelijke premie dienen te verhogen.

De nadelige effecten van een lage rente op pensioenuitkeringen en premies heeft de volle aandacht van het kabinet. Zo draagt het nieuwe ftk substantieel bij aan het verminderen van de effecten van lage rentestanden. Een van de doelstellingen van de herziening van het nieuwe ftk is dat eventuele schokken beter worden gespreid in de tijd. Zowel de nieuwe herstelsystematiek als de introductie van de beleidsdekkingsgraad op basis van een 12-maands gemiddelde dragen er aan bij dat de gevolgen van rentedalingen en dus ook de invoering van de nieuwe ufr worden gespreid.

Ook werkt het kabinet momenteel aan een wetsvoorstel om op korte termijn risicodragende uitkeringen bij premieovereenkomsten mogelijk te maken. De mogelijkheid om na de pensioendatum deels in zakelijke waarden te blijven beleggen, maakt pensioenuitkeringen op basis van deze pensioenovereenkomsten minder afhankelijk van de lage, actuele marktrente op de pensioendatum. Daarnaast werkt het kabinet aan veranderingen die het stelsel klaarmaken voor de 21e eeuw. Op 29 juni jl. heeft het kabinet daarover een brief5 naar de Kamer gestuurd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Handelingen II 2014/15, nr. 13, item 5

X Noot
3

De definitieve vormgeving van de UFR is onderdeel van de «Relevant risk-free interest rate term structures: https://eiopa.europa.eu/Publications/Press%20Releases/2015-02-27%20Risk%20Free%20Rate%20Project.pdf

X Noot
5

Kamerstuk 32 043, nr. 263

Naar boven