32 042
Goedkeuring van de op 9 februari 2009 te Parijs totstandgekomen Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek houdende wijziging van de Overeenkomst van 29 mei 1979 inzake de verwerking in Frankrijk van bestraalde splijtstofelementen (Trb. 2009, 41)

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 maart 2010

De Vaste commissie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft gevraagd uiteen te zetten wat de consequenties zijn als het wetsvoorstel voor het bovengenoemde verdrag met Frankrijk inzake de verwerking in Frankrijk van bestraalde splijtstoffen (Kamerstukken II, 2008/09, 32 042, nrs. 2–3) controversieel wordt verklaard. Mede namens mijn collega’s van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken antwoord ik als volgt.

Nederland heeft sinds 1979 een verdrag met Frankrijk over het opwerken in Frankrijk van bestraalde splijtstoffen (zie Trb. 1979, 116). In dit verdrag garandeert Nederland de terugname naar Nederland van radioactieve afvalstoffen die ontstaan of overblijven na het opwerken in Frankrijk van de bestraalde splijtstoffen die uit Nederland afkomstig zijn. Sinds juni 2006 vereist nieuwe, Franse milieuwetgeving voor het laten opwerken van bestraalde splijtstoffen in Frankrijk een verdrag waarin niet alleen wordt gegarandeerd dat de resterende radioactieve afvalstoffen worden teruggenomen door het land van herkomst, maar tevens dat de termijnen worden vastgelegd waarbinnen dit zal geschieden. Aangezien het verdrag van 1979 niet aan het tweede vereiste voldoet, is voor verdere opwerking in Frankrijk van bestraalde splijtstoffen uit de bestaande kerncentrale in Borssele een aanvulling van het verdrag van 1979 nodig. De essentie van het nu ter goedkeuring voorliggende verdrag is voorzien in die termijnen. Het gaat hier alleen om het vastleggen van termijnen van de uitvoering van reeds bestaande afspraken, waarvan het nu, door gewijzigde wetgeving in Frankrijk, nodig is dat ze in het verdrag worden vastgelegd.

Daarbij merk ik op dat het nu voor goedkeuring voorliggende verdrag alleen betrekking heeft op de lopende opwerkingsovereenkomst van EPZ (vergunninghouder van de kerncentrale Borssele) met Aréva tot en met 2015. Daarmee ziet het enkel op splijtstoffen die tot en met 2015 in de kerncentrale Borssele worden bestraald. Het verdrag van 2009 loopt daarmee niet vooruit op toekomstige beslissingen over opwerken.

Indien de goedkeuringswet controversieel wordt verklaard, betekent dit een vertraging van de behandeling ervan met ten minste drie maanden. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 042, nr. 6, pag. 1) is aangegeven dat het voor een ongehinderde bedrijfsvoering van de kerncentrale Borssele nodig is dat de parlementaire goedkeuring van het verdrag medio 2010 is afgerond.

In de brief van 16 september 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 30 429, nr. 14, pag. 3) hebben wij hierover opgemerkt:

«Omdat afvoer van gebruikte splijtstofelementen naar Frankrijk thans niet mogelijk is, vreest EPZ dat als de overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk niet tijdig wordt aangepast, de ongestoorde bedrijfsvoering van de KCB in gevaar komt en dat financiële schade zal worden geleden. EPZ zal die naar alle waarschijnlijkheid op de Staat der Nederlanden trachten te verhalen. Inmiddels heeft EPZ deze intentie in brieven aan de Minister van VROM tot uitdrukking gebracht en daarbij juridische stappen aangekondigd als niet tijdig voortgang met de goedkeuring van de aan te passen overeenkomst wordt bereikt».

Voor de goede orde kan ik u mededelen dat Frankrijk inmiddels zijn parlementaire procedures voor de goedkeuring van het verdrag heeft voltooid. De formalisering in Frankrijk krijgt zijn beslag in een decreet dat zal worden uitgevaardigd als de Nederlandse ratificatie is afgerond.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven