32 041 (R1890) Vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG VAN DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

Ontvangen 30 maart 2010

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de Staten van de Nederlandse Antillen inzake het voorstel tot vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba.

Het is voor de Staten nog steeds niet duidelijk of er in het voorstel gedegen rekening wordt gehouden met het bestaan van het eiland «Klein Curaçao».

Bij het uitrekenen van de middellijn zijn de voorschriften uit het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83) aangehouden. Dit betekent dat alle eilanden meetellen voor het bepalen van de lijn, ook Klein Curaçao en Klein Bonaire. De punten in de artikelen 1 en 3 en de bijlage bij het wetsvoorstel geven voldoende duidelijk aan waar de grenzen liggen. De regering ziet hierom geen reden om het wetsvoorstel aan te passen met een extra vermelding van het eiland «Klein Curaçao» of «Klein Bonaire».

De Staten merken verder op dat in het voorstel niets gezegd wordt over de «Exclusieve Zone» noch de «Visserijzone» die aan het eilandgebied Curaçao toekomt. In dat kader wijzen de Staten op de definities die inzake het recht van de zee gangbaar zijn. Zij brengen naar voren dat in de memorie van toelichting weliswaar wordt verwezen naar bedoelde begripsbepalingen, maar dat verdere details ontbreken.

De definities die de Staten van de Nederlandse Antillen in hun verslag weergeven, maken deel uit van de definities zoals neergelegd in verschillende artikelen van het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83). Naar deze artikelen wordt ook verwezen in de toelichting bij het wetsvoorstel. Dit verdrag is van toepassing op alle entiteiten binnen het Koninkrijk.

Met betrekking tot de exclusieve economische zone en de Visserijzone is reeds wet- en regelgeving opgesteld. Door het Koninkrijk, respectievelijk het land de Nederlandse Antillen is uitvoering gegeven aan de artikelen van het bovengenoemde VN-verdrag met de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, de Landsverordening maritiem beheer, de Machtigingswet instelling visserijzone, de Visserijlandsverordening en de Rijkswet instelling aansluitende zone.

De hier genoemde wetten zijn in werking voor de Nederlandse Antillen, met uitzondering van de twee eerstgenoemde wetten; een algemene maatregel van rijksbestuur die strekt tot de inwerkingtreding van de eerstgenoemde rijkswet voor de Nederlandse Antillen wordt op korte termijn aanhangig gemaakt bij de Raad van State van het Koninkrijk.

De Staten willen verder weten aan wie de territoriale wateren rondom Bonaire gaan toebehoren, die dan bijgevolg de rechten zoals beschreven in het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83) verkrijgt. Zij zouden graag vernemen wat dit zal gaan betekenen voor de rijkdommen die thans in deze wateren liggen en die op dit moment nog steeds de Nederlandse Antillen toekomen. Ook vragen de Staten zich af of Nederland hierin een deel toebedeeld zal krijgen op basis van een vrije rit.

Het is voorts bekend, aldus de Staten, dat de Minister-President onlangs een onderzoek heeft laten verrichten in de territoriale wateren rondom Curaçao en Bonaire. Hieruit blijkt dat er sterke aanwijzingen zijn dat het om een interessant gebied gaat. Hoe zal hiermee in de toekomst worden omgegaan? Aangezien de twee eilanden Curaçao en Bonaire zo dicht bij elkaar liggen, zullen boringen verricht bij het ene eiland, gevolgen hebben voor het andere.

De territoriale wateren rondom Bonaire, zoals afgebakend in het voorstel, zullen na de wijzigingen van de staatkundige verhoudingen van het Koninkrijk formeel onderdeel uitmaken van het Nederlandse Staatsbestel, aangezien het eilandgebied vanaf dat moment onderdeel uitmaakt van het land Nederland.

Verder dient het onderhavige voorstel juist om door middel van een grensafbakening onzekerheden voor het ene of het andere land te vermijden. Dit betreft zowel de aanspraken op de natuurlijke rijkdommen, alsmede het vermijden van onduidelijkheden bij grensoverschrijdende situaties, bijvoorbeeld milieuvervuilingen. Indien in de praktijk blijkt dat er toch een situatie ontstaat waarbij nadere regelgeving of nadere afspraken tussen de betrokken landen gewenst zijn, kan dit afhankelijk van de situatie en het onderwerp alsdan gebeuren. De Koninkrijksregering ziet geen reden in dit voorstel van rijkswet terzake nadere bepalingen op te nemen. In dit verband zij opgemerkt dat het in het volkenrecht gebruikelijk is dat twee staten in geval van grensoverschrijdende reservoirs van olie of andere bodemrijkdommen tot samenwerking komen en in die situatie gezamenlijke afpraken maken. Ter illustratie moge worden gewezen op artikel 6 van het op 31 maart 1978 te Willemstad tot stand gekomen Grensverdrag tussen Venezuela en het Koninkrijk (Trb. 1978, 61), dat daaromtrent een voorziening bevat.

De Staten wijzen ten slotte op het verslag van de vaste commissie NAAZ uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waarin de PvdA-fractie over hun positie als lid van het Koninkrijksparlement spreekt. De Staten wensen te weten sinds wanneer er in het Koninkrijk der Nederlanden een Koninkrijksparlement bestaat. Wie is degene die dit heeft ingesteld en door wie is dit goedgekeurd? Welke zijn de bevoegdheden van een dergelijk parlement? De Staten achten het noodzakelijk dat deze ernstige en multi-interpretabele constitutionele fout wordt hersteld, zodat naderhand, zoals in het verleden is voorgekomen in het huidige staatkundige structuur-traject, noch de Tweede Kamer der Staten-Generaal, noch de PvdA-fractie nieuwgevormde constitutionele organen gaan claimen, onder het mom dat het Antilliaanse parlement zich hiertegen toch niet heeft verzet. De Staten willen in dit kader de term «Koninkrijksparlement» geschrapt zien uit het verslag van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De regering deelt de opvatting van de Staten dat er binnen het Koninkrijk der Nederlanden geen sprake is van een Koninkrijksparlement. In de aanvankelijke schetsen voor het Statuut voor het Koninkrijk, was sprake van een Koninkrijksparlement met onder meer vertegenwoordigers van Suriname en de Nederlandse Antillen. Zoals vanwege de regering is opgemerkt in de Eerste Kamer ten tijde van de totstandkoming van het Statuut, is in het definitieve ontwerp voor het Statuut een bewuste keuze gemaakt ten gunste van de huidige regeling voor de behandeling van voorstellen van rijkswet in de Staten-Generaal en in de Staten van de Caraïbische landen.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Naar boven