32 041 (R1890)
Vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba

nr. 5
VERSLAG VAN DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

Vastgesteld 4 november 2009

De bespreking van het onderhavige voorstel van Rijkswet heeft dezerzijds aanleiding gegeven tot het maken van de navolgende op- en aanmerkingen.

Het is voor de Staten nog steeds niet duidelijk of er in het voorstel gedegen rekening wordt gehouden met het bestaan van het eiland «Klein Curaçao». Uit de map die in Bijlage 1 is opgenomen, kan geconcludeerd worden dat dit het geval is, doch in het wetsvoorstel zelf wordt dit niet expliciet gegarandeerd.

De Staten merken verder op dat in het voorstel niets gezegd wordt over de «Exclusieve Zone» noch de «Visserijzone» die aan het eilandgebied Curaçao toekomt. In dat kader willen de Staten wijzen op de volgende definities die inzake het recht van de zee gangbaar zijn:

«In de zone van de volle zee die grenst aan zijn territoriale zee, beschreven als aansluitende zone, mag de kuststaat bepaalde toezicht uitoefenen. De aansluitende zone mag zich niet verder uitstrekken dan 24 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten.

De exclusieve zone strekt zich niet verder uit dan 200 zeemijl van de basislijnen waarvan de breedte van de territoriale zee wordt gemeten. In de exclusieve zone heeft de kuststaat het uitsluitend recht te bouwen en de bouw, de werkzaamheden en het gebruik van kunstmatige eilanden en installaties/inrichtingen te machtigen en regelen. In de exclusieve economische zone bezit de kuststaat o.m. dus, soevereine rechten ten behoeve van de exploratie en exploitatie, het behoud en het beheer van de natuurlijke rijkdommen, levend en niet-levend, van de wateren boven de zeebodem en van de zeebodem en de ondergrond daarvan, en met betrekking tot andere activiteiten voor de economische exploitatie en exploratie van de zone, zoals de opwekking van energie uit het water, de stromen en de winden, etc. etc.» In de memorie van toelichting wordt verwezen naar dergelijke, hierboven vermelde begrippen, doch verdere details ontbreken.

De Staten willen verder weten aan wie de territoriale wateren rondom Bonaire gaan toebehoren, die dan bijgevolg de rechten zoals beschreven in het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83) verkrijgt. Wat zal dit gaan betekenen voor de rijkdommen die thans in deze wateren liggen en die op dit moment nog steeds de Nederlandse Antillen toekomen? Zal Nederland hierin een deel toebedeeld krijgen op basis van een vrije rit?

Het is bekend, aldus de Staten, dat de Minister-President onlangs een onderzoek heeft laten verrichten in de territoriale wateren rondom Curaçao en Bonaire. Hieruit blijkt dat er sterke aanwijzingen zijn dat het om een interessant gebied gaat. Hoe zal hiermee in de toekomst worden omgegaan?

Aangezien de twee eilanden Curaçao en Bonaire zo dicht bij elkaar liggen, zullen boringen verricht bij het ene eiland, gevolgen hebben voor het andere.

In het verslag van de vaste commissie NAAZ uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal spreekt de PvdA-fractie over hun positie als lid van het Koninkrijksparlement. De Staten wensen te weten sinds wanneer er in het Koninkrijk der Nederlanden een Koninkrijksparlement bestaat. Wie is degene die dit heeft ingesteld en door wie is dit goedgekeurd? Welke zijn de bevoegdheden van een dergelijk parlement? De Staten achten het noodzakelijk dat deze ernstige en multi-interpretabele constitutionele fout wordt hersteld, zodat naderhand, zoals in het verleden is voorgekomen in het huidige staatkundige structuur-traject, noch de Tweede Kamer der Staten-Generaal, noch de PvdA-fractie nieuwgevormde constitutionele organen gaan claimen, onder het mom dat het Antilliaanse parlement zich hiertegen toch niet heeft verzet.

De Staten willen in dit kader de term «Koninkrijksparlement» geschrapt zien uit het verslag van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Rapporteur,

P. J. Atacho

Naar boven