32 036
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2010)

nr. 5
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 september 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I wordt na onderdeel F een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

Aan artikel 2:3b, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit.

B

Artikel I, onderdeel T, wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 3:20a wordt aan paragraaf 3.3.3.1a een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 3:20b

Een entiteit voor risico-acceptatie, herverzekeraar, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die haar onderscheidenlijk zijn bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of diensten verricht naar Nederland dient in die lidstaat bevoegd te zijn tot de uitoefening van dat bedrijf.

C

In artikel I wordt na onderdeel DDD een onderdeel ingevoegd, luidende:

DDDa

Na hoofdstuk 5.6 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 5.7 Toezicht op ratingbureaus

Artikel 5:88

1. Indien bij een bindend besluit van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie regels worden gesteld inzake ratingbureaus, wijst Onze Minister terzake een bevoegde autoriteit aan.

2. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid, zijn met het toezicht op de naleving van de in dat lid bedoelde regels belast de bij besluit van de bevoegde autoriteit aangewezen personen. Artikel 1:72, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. De artikelen 1:73 en 1:74 zijn van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel I, onderdeel EEE, tweede lid, komt te luiden:

2. In de opsomming van artikelen uit het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt «4:47, eerste tot en met vierde lid» vervangen door «4:47, eerste tot en met vijfde lid» en wordt in de numerieke volgorde ingevoegd: 4:52b en 4:55a.

E

Artikel I, onderdeel FFF, tweede lid, komt te luiden:

2. In de opsomming van artikelen uit het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt «4:26, eerste tot en met vijfde lid» vervangen door «4:26, eerste tot en met zesde lid», wordt «4:47, eerste tot en met vierde lid» vervangen door «4:47, eerste tot en met vijfde lid», wordt «4:87, eerste tot en met vierde lid» vervangen door «4:87, eerste tot en met derde lid» en wordt in de numerieke volgorde ingevoegd: 4:52b, 4:55a en 4:71a.

F

Artikel VII, onderdeel F, komt te luiden:

F

Aan artikel 23 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Een ieder die kennis neemt van een melding, het gegeven dat een melding aanleiding kan geven tot nader onderzoek, nadere informatie als bedoeld in het eerste lid of gegevens of inlichtingen als bedoeld in het tweede lid en weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat ter zake op een instelling de geheimhoudingsplicht bedoeld in het eerste lid rust, is verplicht tot geheimhouding hiervan, behoudens voor zover uit deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

G

Na artikel VIII worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIIa

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder «de inwerkingtredingsdatum» verstaan: de datum waarop het bij koninklijke boodschap van 13 maart 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) (Kamerstukken 31 892), indien het tot wet is verheven, in werking is getreden.

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder «geldtransactie» verstaan: een geldtransactie als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3°, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtredingsdatum.

3. Terzake van geldtransacties die zijn uitgevoerd voor de inwerkingtredingsdatumm, blijft de Wet inzake de geldtransactiekantoren zoals deze luidde voor de inwerkingtredingsdatum van toepassing.

4. De rechtspersoon waaraan de Minister van Financiën ingevolge artikel 18 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren taken en bevoegdheden heeft overgedragen kan na de inwerkingtredingsdatum tot drie jaren na de dag waarop de overtreding heeft plaatsgevonden een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van een voorschrift dat in verband met het uitvoeren van een geldtransactie is gesteld bij of krachtens de Wet inzake de geldtransactiekantoren.

5. Op een bestuurlijke boete of last onder dwangsom die is opgelegd terzake van overtreding van een voorschrift in verband met het uitvoeren van een geldtransactie voor de inwerkingtredingsdatum, blijft de Wet inzake de geldtransactiekantoren van toepassing zoals deze luidde voor die datum. Op een aanwijzing die op grond van artikel 10 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren is gegeven in verband met het uitvoeren van een geldtransactie voor de inwerkingtredingsdatum, blijft de Wet inzake de geldtransactiekantoren van toepassing zoals deze luidde voor die datum.

6. Indien voor de inwerkingtredingsdatum voor de toepassing van de Wet inzake de geldtransactiekantoren de betrouwbaarheid is vastgesteld van een persoon als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdelen a, b, c of d, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, wordt, de betrouwbaarheid van die persoon geacht buiten twijfel te staan voor de toepassing van de Wet op het financieel toezicht, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid.

7. De kosten van werkzaamheden die de toezichthouder op grond van artikel 1:40 van de Wet op het financieel toezicht in rekening brengt, kunnen mede betrekking hebben op de werkzaamheden die hij heeft verricht in verband met het toezicht op de uitvoering van geldtransacties voor de inwerkingstredingsdatum door geldtransactiekantoren als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, voor zover deze kosten niet ten laste komen van de Rijksbegroting.

ARTIKEL VIIIb

Indien het bij koninklijke boodschap van 13 maart 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) (Kamerstukken 31 892), tot wet is verheven of wordt verheven, komt artikel VII, eerste lid, van deze wet te luiden:

1. Op rechtspersonen die geen kredietinstelling zijn in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en die voor 25 december 2007 aantoonbaar in overeenstemming met het recht dat voor die datum van toepassing was, betaaldiensten verleenden, is het verbod, bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, tot 30 april 2011 niet van toepassing.

ARTIKEL VIIIc

Indien het bij koninklijke boodschap van 13 maart 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op premiepensioeninstellingen (Wet introductie premiepensioeninstellingen) (Kamerstukken 31 891) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking is getreden voor het tijdstip waarop dit wetsvoorstel, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, wordt artikel I van deze wet als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel UU komt als volgt te luiden:

UU

Na artikel 4:71d wordt in afdeling 4.3.1 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4.3.1.7. Provisie

Artikel 4:71e

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de provisie die een aanbieder betaalt of verschaft en de wijze van uitbetaling daarvan.

2. In onderdeel FFF, tweede lid, wordt de zinsnede «4:52b, 4:55a en 4:71a» vervangen door: 4:52b, 4:55a en 4:71e.

ARTIKEL VIIId

Indien het bij koninklijke boodschap van 13 maart 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op premiepensioeninstellingen (Wet introductie premiepensioeninstellingen) (Kamerstukken 31 891) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan deze wet, wordt artikel I van die wet als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel D wordt artikel 2:54h, eerste lid, als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel k wordt de zinsnede «artikel 4:71b, eerste lid» vervangen door: artikel 4:71c, eerste lid.

2. In onderdeel l wordt de zinsnede «artikel 4:71b, tweede lid» vervangen door: artikel 4:71c, tweede lid.

3. In onderdeel m wordt de zinsnede «artikel 4:71b, derde lid» vervangen door: artikel 4:71c, derde lid.

4. In onderdeel n wordt de zinsnede «artikel 4:71c» vervangen door: artikel 4:71d.

2. Onderdeel AB komt als volgt te luiden:

AB

Na paragraaf 4.3.1.6. wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 4.3.1.7. Premiepensioenvorderingen

Artikel 4:71b

1. Onverminderd het derde lid en behoudens vorderingen door pand of hypotheek gedekt, worden de volgende vorderingen verhaald op het pensioenvermogen in de volgende volgorde:

a. vorderingen van de premiepensioeninstelling die verband houden met het beheer over de pensioenregeling en het bewaren van het pensioenvermogen;

b. vorderingen van pensioendeelnemers en pensioengerechtigden.

2. Vorderingen die niet worden genoemd in het eerste lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het eerste lid, zijn voldaan en indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.

3. In geval van een faillietverklaring van een premiepensioeninstelling of een pensioenbewaarder worden de boedelschulden, overeenkomstig de bepalingen van de Faillissementswet, al naar gelang de aard van de betrokken boedelschuld hetzij omgeslagen over ieder deel van de boedel, hetzij uitsluitend van een bepaalde bate van de boedel afgetrokken. Onder boedelschulden vallen in ieder geval de kosten van inschrijving in een openbaar register in een andere lidstaat.

Artikel 4:71c

1. Indien op grond van het beleggingsbeleid dat wordt gevoerd in verband met een pensioenregeling een reëel risico bestaat dat het pensioenvermogen en het eigen vermogen van de premiepensioeninstelling ontoereikend zullen zijn voor voldoening van vorderingen als bedoeld in artikel 4:71b, eerste lid, draagt de premiepensioeninstelling de eigendom van het pensioenvermogen ten behoeve van de pensioendeelnemers en pensioengerechtigden over aan een onafhankelijke pensioenbewaarder die uitsluitend het pensioenvermogen behorende bij die pensioenregeling bewaart.

2. Als pensioenbewaarder treedt slechts op een rechtspersoon met als enig statutair doel het zijn van eigenaar van het pensioenvermogen en het zijn van schuldenaar van schulden van het pensioenvermogen inzake een enkele pensioenregeling.

3. De premiepensioeninstelling treft maatregelen opdat de pensioenbewaarder slechts met haar medewerking over de bestanddelen van het pensioenvermogen zal beschikken.

Artikel 4:71d

1. Een premiepensioeninstelling voert een premiepensioenregeling slechts uit nadat zij terzake daarvan met de bijdragende onderneming een overeenkomst heeft gesloten.

2. Een premiepensioeninstelling draagt de eigendom van een pensioenvermogen slechts over aan een pensioenbewaarder nadat zij met deze een overeenkomst inzake het beheer en de bewaring van het pensioenvermogen heeft gesloten.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de in de vorige leden bedoelde overeenkomsten.

Artikel 4:71e

1. Een premiepensioeninstelling draagt er zorg voor dat de door of namens haar verstrekte informatie aan pensioendeelnemers of pensioengerechtigden geen afbreuk doet aan ingevolge het derde tot en met zesde lid te verstrekken informatie.

2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, is feitelijk juist, begrijpelijk en niet misleidend.

3. Onverminderd de informatie die moet worden verstrekt aan pensioendeelnemers of pensioengerechtigden op grond van het op de pensioenregeling toepasselijke recht, verstrekt een premiepensioeninstelling pensioendeelnemers en pensioengerechtigden:

a. op hun verzoek:

1°. de jaarrekening en het jaarverslag in verband met de premiepensioenregeling die hen recht geeft op het ontvangen van een pensioenuitkering of ingevolge waarvan de pensioengerechtigden een pensioenuitkering ontvangen;

2°. de in artikel 3:267a bedoelde verklaring inzake de beleggingsbeginselen;

b. bij wijzigingen in de voorschriften van een pensioenregeling, binnen een redelijke termijn alle informatie die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van die wijzigingen.

4. Een premiepensioeninstelling verstrekt pensioendeelnemers op hun verzoek alle informatie die voor hen redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van:

a. indien van toepassing, het niveau van de uitkering in geval van beëindiging van de dienstbetrekking;

b. wanneer de pensioendeelnemer de verantwoordelijkheid voor beleggingen heeft overgenomen, alle beschikbare beleggingsmogelijkheden, indien van toepassing, en de feitelijke beleggingsportefeuille, evenals gegevens over de risicopositie en de kosten in verband met de beleggingen;

c. de modaliteiten voor de overdracht van aanspraken op een andere instelling ingeval van beëindiging van de dienstbetrekking.

5. Een premiepensioeninstelling verstrekt pensioendeelnemers jaarlijks beknopte informatie over de situatie van de premiepensioeninstelling en over de actuele waarde van de totale individuele aanspraken.

6. Een premiepensioeninstelling verstrekt een pensioengerechtigde bij zijn pensionering of op het moment dat de premiepensioeninstelling tot het uitbetalen van een andere uitkering dan een uitkering in verband met de pensionering verschuldigd wordt, alle informatie die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van de uitkering waarop de pensioengerechtigde aanspraak kan maken en de wijze van uitbetaling van deze uitkering.

3. Onderdeel AD komt als volgt te luiden:

De bijlage bij artikel 1:79 wordt als volgt gewijzigd:

In de numerieke volgorde worden de volgende artikelnummers ingevoegd:

2:54g, eerste lid

2:121a, eerste lid

3:19a

3:35a, eerste en tweede lid

3:267a, eerste tot en met vierde lid

3:267b, eerste tot en met derde lid

3: 267c, eerste lid

4:71b

4:71c, eerste tot en met derde lid

4:71d

4:71e, eerste tot en met zesde lid

4. Onderdeel AE komt als volgt te luiden:

De bijlage bij artikel 1:80 wordt als volgt gewijzigd:

In de numerieke volgorde worden de volgende artikelnummers ingevoegd:

2:54g, eerste lid

12:121a, eerste lid

3:19a

3:35a, eerste en tweede lid

3:267a, eerste tot en met vierde lid

3:267b, eerste tot en met het derde lid

3: 267c, eerste lid

4:71b

4:71c, eerste tot en met derde lid

4:71d

4:71e, eerste tot en met zesde lid

ARTIKEL VIIIe

Indien de Wet introductie premiepensioeninstellingen op 1 januari 2010 in werking treedt, treedt zij eerder in werking dan deze wet.

H

Aan artikel IX wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien het bij koninklijke boodschap van 13 maart 2009 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking is getreden, werken de artikelen I, onderdeel Fa, VIIIa en VIIIb terug tot en met het tijdstip waarop de genoemde wet in werking is getreden.

Toelichting

A

In het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn betaaldiensten is de betaalinstelling toegevoegd aan artikel 3:57, eerste, tweede en derde lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Daarmee is geregeld dat de betaalinstelling gedurende haar bestaan moet voldoen aan bepaalde solvabiliteitseisen. Eerder is door mij aangegeven dat deze eisen bij de vergunningverlening niet worden gesteld, omdat de wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) (Kamerstukken 31 892) (hierna: richtlijn betaaldiensten) hier niet toe verplicht. Bij nader inzien past het toch beter in het systeem van de Wet op het financieel toezicht om de eis ook bij de vergunningverlening op te nemen. Dit is conform de regeling zoals deze ook is opgenomen voor andere financiële ondernemingen die een vergunning nodig hebben, zoals bijvoorbeeld banken en verzekeraars.

B

Deze wijziging betreft een vernummering aangezien hetzelfde artikel reeds wordt ingevoegd bij de implementatie van de richtlijn betaaldiensten.

C

Met dit hoofdstuk wordt uitvoering gegeven aan de Ontwerpverordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie inzake ratingbureaus, zoals geregistreerd onder nummer COD/2008/0217 (de Verordening). Deze Verordening is van toepassing op ratings die worden afgegeven door in de Gemeenschap geregistreerde ratingbureaus. Het hoofddoel van de Verordening is de stabiliteit van de financiële markten en de investeerders te beschermen. De Verordening bevat maatregelen op het gebied van belangenconflicten, de kwaliteit van ratings, de transparantie en interne governance van de ratingbureaus en het toezicht op de activiteiten van de ratingbureaus. De Verordening voorziet in één registratieprocedure voor elk ratingbureau die voor de gehele Gemeenschap geldt. Met de term ratingbureau wordt een ratingbureau bedoeld als omschreven in de Verordening.

Omdat de Verordening op het moment van schrijven van deze nota van wijziging nog niet is vastgesteld, kan er nog niet specifiek naar worden verwezen. Aangezien op grond van artikel 22 van de Verordening binnen zes maanden na publicatie van de Verordening een bevoegde autoriteit aangewezen dient te worden wordt met dit artikel de wettelijke grondslag geschapen om deze bepaling tijdig na te komen. Na publicatie van de Verordening is de intentie om de AFM als bevoegde autoriteit aan te wijzen middels een ministerieel besluit. Geen verandering wordt beoogd van de vastgestelde procedure voor de erkenning van externe kredietbeoordelingsinstellingen (EKBI’s) overeenkomstig de bepalingen uit Richtlijn 2006/48/EG (Herziene richtlijn banken) die zijn geïmplementeerd in paragraaf 10.5 van het Besluit prudentiële regels Wft. Ook de bestaande verantwoordelijkheden van de toezichthouders op het gebied van ratings blijven ongewijzigd. Bij een volgende wetswijziging zal de verwijzing naar de definitieve Verordening in de wet worden opgenomen. Omdat het toezicht op ratingbureaus in Europa in ontwikkeling is en dit toezicht eventueel Europees gecentraliseerd gaat worden is gekozen om de AFM als toezichthouder niet in de wet aan te wijzen.

De aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, strekt ertoe dat (bepaalde) werknemers van de toezichthouder conform artikel 1:72 Wft worden aangewezen als personen belast met de uitoefening van het toezicht. Met het derde lid worden de artikelen 1:73 en 1:74 Wft inzake bepaalde toezichtsbevoegdheden overeenkomstig van toepassing op dit hoofdstuk.

D

Dit onderdeel bevat enkele technische aanpassingen. In de eerste plaats wordt de in de bijlage bij artikel 1:79 van de Wft opgenomen verwijzing naar artikel 4:47 van die wet aangepast. Verder wordt in die bijlage een verwijzing naar artikel 4:52b van de Wft opgenomen.

E

Dit onderdeel bevat enkele technische aanpassingen. In de eerste plaats wordt de in de bijlage bij artikel 1:80 van de Wft opgenomen verwijzing naar artikel 4:47 van die wet aangepast. Daarnaast wordt in die bijlage een verwijzing naar artikel 4:52b van de Wft opgenomen. Verder wordt de verwijzing naar artikel 4:87 van de Wft aangepast.

F

De in dit onderdeel opgenomen wijziging strekt tot reparatie van artikel 23 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme. In deze nota van wijziging wordt de formulering aangescherpt zodat een ieder die kennis neemt van een melding en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze informatie geheim gehouden dient te worden onder de werking van dit artikel valt.

G

Indien de richtlijn betaaldiensten tot wet is verheven en in werking is getreden, zullen geldtransacties als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3°, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt) niet langer door die wet maar door de Wet op het financieel toezicht worden gereguleerd. In verband hiermee is het noodzakelijk om een overgangsrechtelijke voorziening te treffen voor geldtransacties die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de met dat wetsvoorstel gewijzigde wet zijn uitgevoerd om te voorkomen dat na 1 november 2009 – de beoogde datum van inwerkingtreding van laatstbedoelde wet – niet meer handhavend kan worden opgetreden terzake van dergelijke geldtransacties die voor die datum zijn uitgevoerd. Het eerste en het tweede lid van artikel VIIIa bevatten definities. Het derde lid strekt ertoe dat het huidige wettelijk regime van toepassing blijft op geldtransacties die voor 1 november 2009 zijn uitgevoerd. Daarnaast wordt in het vierde lid voorgesteld dat De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) tot drie jaren na de dag waarop de overtreding heeft plaatsgevonden een bestuurlijke boete kan opleggen terzake van het overtreden van een voorschrift dat in het huidige wettelijk kader geldt terzake van het uitvoeren van een geldtransactie. De termijn van drie jaren komt overeen met de termijn die is opgenomen in artikel 29, eerste lid, van de Wgt. Verder wordt in het vijfde lid voorgesteld dat het huidige wettelijk kader van toepassing blijft op een aanwijzing, bestuurlijke boete of een last onder dwangsom die is opgelegd terzake van een geldtransactie die voor de inwerkingtredingsdatum is uitgevoerd. Het zesde lid strekt ertoe dat ten aanzien van de in dat lid genoemde personen waarvan voor de toepassing van de Wet inzake de geldtransactiekantoren is vastgesteld dat hun betrouwbaarheid buiten twijfel staat geen (nieuwe) betrouwbaarheidstoets behoeft plaats te vinden voor de toepassing van de Wet op het financieel toezicht, tenzij daartoe aanleiding bestaat. Ten slotte voorziet het zevende lid er in dat DNB na 1 november 2009 op grond van artikel 1:40 van de Wft de door haar voor of na die datum in verband met het toezicht op geldtransacties die voor die datum zijn uitgevoerd, gemaakte kosten in rekening brengt.

In het eerste lid van artikel VIIIb wordt artikel 3:57 Wft toegevoegd aan de vergunningeisen genoemd in artikel 2:3b van de Wft. Dit laatste artikel is opgenomen in het voorstel van wet tot Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) (Kamerstukken 31 892).

In artikel VIIIb wordt een mogelijke onduidelijkheid opgeheven.

Over de formulering van het eerste lid van artikel VII van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn betaaldiensten kon mogelijk enige onduidelijkheid bestaan. Met de voorgestelde wijziging wordt deze onduidelijkheid opgeheven. Rechtspersonen die voor 25 december 2007 in overeenstemming met de toen vigerende wetgeving al betaaldiensten verleenden, vallen in de overgangsregeling. Zij moeten uiterlijk op 30 april 2011 een vergunning hebben om betaaldiensten te mogen verlenen.

De artikelen VIIIc tot en met VIIIe regelen de samenloop tussen het wetsvoorstel Wet introductie premiepensioeninstellingen en het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2010.

H

Voorgesteld wordt de artikelen VIIIa en VIIIb te laten terugwerken tot en met het tijdstip van inwerkingtreding van de met het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) (Kamerstukken 31 892) gewijzigde wet. Via dat wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van de richtlijn betaaldiensten worden de geldtransacties, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3°, van de Wgt, onder de reikwijdte van Wet op het financieel toezicht gebracht. Het overgangsrecht in artikel VIIIa bewerkstelligt onder meer dat terzake van dergelijke geldtransacties die voor het tijdstip van inwerkingtreding van laatstbedoelde wet zijn uitgevoerd en terzake waarvan na dat tijdstip, door de bevoegde toezichthouder, handhavend moet worden opgetreden de Wet inzake de geldtransactiekantoren van toepassing blijft.

De minister van Financiën,

W. J. Bos

Naar boven