32 033 Mediabeleid

Nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2011

In deze brief presenteer ik een eigentijdse regeling om mensen te verzekeren van een gevarieerd minimumpakket van televisiezenders op alle distributienetwerken. Onderdelen van deze brief zijn mede gebaseerd op een breder onderzoek van TNO en IVIR (Instituut voor Informatierecht). Het eindrapport ontvangt de Kamer ter informatie als bijlage.1

1. Plaatsbepaling: motieven voor mediabeleid

Algemene doelstellingen

Media hebben grote maatschappelijke impact. Zij zijn leveranciers van nieuws en informatie, fora voor meningsvorming en debat, podia voor culturele expressie en een bron van vermaak. Met het oog op deze maatschappelijke impact is het belangrijk dat media onafhankelijk zijn, een variatie aan opvattingen en interesses bestrijken, kwaliteit hoog in het vaandel dragen en rekening houden met kwetsbare groepen, zoals minderjarigen. Verder is belangrijk dat een gevarieerd aanbod onder handbereik is van de hele bevolking – jong en oud, stad en land, rijk en arm.

Het merendeel van het media-aanbod komt op de markt tot stand, maar de bovengenoemde publieke belangen zijn niet vanzelfsprekend verzekerd. Daarom bevordert de overheid in alle Europese landen onafhankelijkheid, verscheidenheid en kwaliteit op de mediamarkt.2 De hoofdmoot van het mediabeleid is gericht op de publieke omroep. Er is daarnaast beperkte steun en/of regelgeving voor de pers en commerciële omroep, omdat ook deze media maatschappelijke impact hebben.

Zonder toegang tot distributienetwerken kunnen audiovisuele media en publiek elkaar niet bereiken. De Mediawet 2008 bevat daarom ook regels voor omroepdistributie. De wet verzekert allereerst dat mensen de belangrijkste publieke zenders kunnen ontvangen en bevordert daarnaast in bredere zin de verspreiding van een gevarieerd audiovisueel aanbod. Deze brief concentreert zich op wijziging van de regels rondom distributie van een wettelijk minimumpakket van radio en televisie op de kabel en andere netwerken.

Relatie met telecommunicatiebeleid

De markt voor distributie van audiovisuele media wordt behalve door het mediabeleid, beïnvloed door telecommunicatiebeleid. Het gaat dan onder meer om de verdeling van etherfrequenties, regels voor netwerkneutraliteit en consumentenbescherming. Van belang zijn verder de bevoegdheden van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Nederlandse Mededingings Autoriteit (straks samen de Autoriteit Consument en Markt) om op te treden wanneer partijen beschikken over of misbruik maken van een economische machtspositie.

Het telecommunicatiebeleid en het mediabeleid dienen verschillende doelen, met andere instrumenten en binnen verschillende Europese kaders. Er is wel een onderlinge relatie. Het telecommunicatiebeleid draagt bij aan concurrentie op de markt voor omroepdistributie; het mediabeleid kan onafhankelijk van marktfalen minimum eisen stellen in het belang van een gevarieerd audiovisueel media-aanbod.

Europese context

De Europese telecommunicatierichtlijnen geven lidstaten ruimte om distributie van een gevarieerd audiovisueel aanbod te bevorderen, maar stellen daarvoor wel kaders. De Europese Universeledienstenrichtlijn bepaalt dat lidstaten doorgifteverplichtingen mogen opleggen aan netwerken die voor een significant aantal eindgebruikers het belangrijkste middel vormen om radio en televisie te ontvangen. Nationale doorgifteverplichtingen dienen verder een duidelijk omschreven algemeen belang te dienen, evenredig te zijn en transparant.

In dit verband past een verwijzing naar een amendement op de Mediawet 2008 dat de Tweede Kamer in juni 2011 heeft aangenomen en dat kabelbedrijven verplicht hun analoge standaardpakket te laten doorverkopen door derden.3 Het amendement is onderdeel van een wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet.4 De Eerste Kamer heeft vragen gesteld over de Europeesrechtelijke houdbaarheid. Het kabinet verwijst kortheidshalve naar de antwoorden op deze vragen die ongeveer gelijktijdig met deze brief naar de Eerste Kamer worden gestuurd.

2. Aanleiding voor wijziging van de Mediawet

Kabelbedrijven moeten een basispakket aanbieden van minimaal 15 televisie- en 25 radiozenders. In het wettelijke minimumpakket zijn in elk geval de televisie- en radiozenders van de landelijke, regionale, lokale en Vlaamse publieke omroep opgenomen. Voor deze zenders geldt een zogenoemde must carry. Lokale programmaraden adviseren over de keuze van de overige zenders, maar alleen voor het analoge kabelpakket. Er is aanleiding om deze bepalingen in de Mediawet 2008, die stammen uit 1995, tegen het licht te houden.

Ten eerste zijn er toenemende bezwaren tegen het systeem van lokale programmaraden. De advisering door programmaraden is omslachtig, soms ondoorzichtig, past niet meer bij de bovenregionale exploitatie van kabelnetwerken en geeft aanleiding tot steeds meer geschillen die eindigen bij het Commissariaat voor de Media of de rechter. Niet alleen de kabelbedrijven, maar ook commerciële omroepen en gemeenten zijn ongelukkig met het systeem. In 2006 startte de Europese Commissie een inbreukprocedure omdat de rol van programmaraden onvoldoende transparantie en rechtszekerheid zou bieden. In 2009 is de procedure beëindigd, mede omdat Nederland aanpassing heeft toegezegd.

Tabel 1 – Aantal abonnementen kabelbedrijven en overige aanbieders van radio en televisiepakketten
 

alleen analoog x 1 000

digitaal x 1 000

totaal x 1 000

% digitaal

Ziggo

920

2 101

3 021

70

UPC

864

974

1 838

53

DELTA

68

88

156

56

CAIW

0

146

146

100

Kabel rest1

145

78

223

35

Totaal kabelbedrijven

1 997

3 387

5 384

63%

KPN (incl Digitenne, XS4ALL en Telfort) (ether, DSL en FttH)

0

1 342

1 342

100

Canal Digitaal (satelliet)

0

775

775

100

Tele2 (DSL)

0

236

236

100

T-Mobile (satelliet, ether)

0

15

15

100

Satelliet rest

0

67

67

100

Fiber to the Home rest (Reggefiber, Vodafone e.a.)

108

132

240

55

Totaal overige RTV pakketaanbieders

108

2 567

2 675

96%

Bronnen: NL.Kabel, KPN en Reggefiber Q3 2011, overige Telecompaper Q2 2011.

X Noot
1

Sommige kleine kabelbedrijven benutten het digitale platform van Ziggo, UPC of CAIW. Hun digitale abonnees zijn meegenomen in de cijfers van Ziggo, UPC en CAIW.

Ten tweede is de markt voor televisiedistributie aanzienlijk veranderd (zie Tabel 1). Anno 2011 ontvangen nog steeds 5,4 miljoen huishoudens televisie via de kabel, maar er is concurrentie: 2,7 miljoen huishoudens hebben een abonnement bij aanbieders op andere netwerken. Verder is er dankzij digitalisering meer capaciteit op alle netwerken. Was het analoge kabelpakket gemiddeld 30 zenders groot, de meeste digitale televisiepakketten bevatten standaard 50 tot 60 zenders. Alleen het digitale televisiepakket in de ether is wegens beperkte capaciteit kleiner. Daarnaast kunnen mensen veelal pluspakketten afnemen met meer of andere zenders, zich abonneren op premium zenders, en programma’s en films op aanvraag (terug)kijken. De grote aanbieders maken zich op om hun abonnees overal en altijd te bedienen, thuis op grote schermen, in en rondom het huis en onderweg op kleine mobiele schermen. Al met al valt er voor kijkers dus meer te kiezen dan in de jaren negentig, toen de regels rondom het basispakket van kracht werden.

Tegen deze achtergrond rijst de vraag welke waarborgen de overheid moet scheppen voor distributie van een gevarieerd audiovisueel aanbod.

3. Analyse van marktontwikkelingen

Pakketaanbieders als poortwachters

In het huidige medialandschap is een sleutelrol weggelegd voor pakketaanbieders. Zij fungeren als een soort poortwachters: zij bepalen mede of en hoe omroepen en publiek elkaar bereiken5 en zij beïnvloeden de inkomstenstromen voor audiovisuele media. Deze rol neemt diverse gedaanten aan:

  • Pakketaanbieders bepalen de omvang, de samenstelling en de prijs van pakketten met (lineaire) televisiezenders. Zij doen dat in onderhandeling met omroepen en rekening houdend met de vraag van consumenten. Maar pakketaanbieders zijn geen neutraal doorgeefluik: zij maken eigen bedrijfsmatige afwegingen om hun marktaandeel en inkomsten te vergroten.

  • Pakketaanbieders bepalen de positie van zenders op de afstandsbediening, in de elektronische programmagids en andere navigatie- en zoekfuncties voor digitale televisie. Hoe groter het aanbod, hoe belangrijker dergelijke navigatiemiddelen zijn.

  • Pakketaanbieders beheren de financiële relatie met de klant. Deze rol is belangrijk omdat alle partijen zoeken naar manieren om voldoende inkomsten te verwerven voor bestaande en nieuwe audiovisuele diensten.

  • Bij de exploitatie van on demand diensten komen pakketaanbieders en omroepen soms direct in elkaars vaarwater. Beiden strijden om rechten op buitenlandse films en dramaseries voor on demand diensten.

Toekomstscenario’s

Voor het mediabeleid is een kernvraag hoe de omvang en samenstelling van digitale televisiepakketten zich de komende jaren ontwikkelt.

Pakketaanbieders kunnen onderling blijven concurreren met grote standaardpakketten van 50 tot 60 zenders. Maar pakketaanbieders kunnen er ook voor kiezen om hun standaardpakket kleiner te maken en de overige zenders spreiden over meer pluspakketten. Een dergelijke bedrijfsstrategie kan de keuze voor mediagebruikers verhogen, maar ook nadelige effecten hebben, bijvoorbeeld wanneer een gezin om in de basisbehoeften te voorzien meerdere kleine pluspakketten moet afnemen. Ook voor omroepen zijn er in een dergelijk scenario kansen en bedreigingen. Opname in een pluspakket is aantrekkelijk voor gespecialiseerde zenders die hun inkomsten uit doorgiftevergoedingen of rechtstreekse betaling door abonnees willen verhogen. Voor de publieke zenders en voor de meeste commerciële Nederlandstalige zenders is opname in een breed standaardpakket belangrijk, omdat ze alleen zo voldoende publiek en reclame-inkomsten kunnen verwerven.

Wanneer pakketaanbieders kijkers de mogelijkheid zouden gaan geven om zenders per stuk af te nemen, kunnen kijkers naar eigen wens een persoonlijk pakket samenstellen, maar omdat dit minder efficiënt is zullen de kosten per zender dan mogelijk hoger zijn. De vraag is ook of omroepen bereid zijn hun zenders per stuk beschikbaar te stellen in plaats van in combinatie met andere zenders. Hun bereik en inkomsten kunnen daardoor immers dalen.

Op de langere termijn kunnen over the top diensten op het open internet concurrentie gaan vormen voor pakketaanbieders. Dergelijke diensten hebben nu echter nog een zeer gering marktaandeel.

4. Doel van de wetswijziging

Minimumwaarborgen in de Mediawet

De richting en het tempo van ontwikkelingen zijn moeilijk te voorspellen. Uitgaand van de huidige situatie wil het kabinet minimumwaarborgen scheppen voor de komende vijf tot tien jaar. Daarbij gelden twee uitgangspunten:

  • De overheid dient zo veel mogelijk als achtervang te fungeren voor de distributie van de publieke omroep. Om de publieke taak effectief uit te voeren en daarnaast financiering uit belastingmiddelen te rechtvaardigen, moet de publieke omroep de hele Nederlandse bevolking daadwerkelijk bereiken. De overheid kan dit niet helemaal aan onderhandelingen tussen de publieke omroep en marktpartijen overlaten.

  • De overheid blijft ook in bredere zin verantwoordelijk voor distributie van een gevarieerd televisieaanbod, met inbegrip van binnenlandse commerciële zenders en buitenlandse publieke en commerciële zenders. Gezien de toegenomen concurrentie en distributiecapaciteit, kunnen bepalingen in de Mediawet op dit punt wel minder ingrijpend zijn.

Bredere en techniekneutrale grondslag

De tijd is rijp om de mediawettelijke verplichtingen onafhankelijk te maken van het type netwerk en het eigendom van een netwerk en alle pakketaanbieders te laten meedelen in dezelfde maatschappelijke opdracht.6 Andere Europese landen zijn Nederland hierin voorgegaan.7 Een techniekneutrale regeling zorgt ervoor dat de beoogde effecten over een brede linie en voor langere termijn worden gerealiseerd. Ook bevordert dergelijke wetgeving een gelijk speelveld tussen pakketaanbieders.

De aangepaste regels in de Mediawet gaan gelden voor aanbieders van televisiepakketten. Dit zijn partijen die televisiezenders en andere audiovisuele diensten van derden (al of niet aangevuld met eigen inhoud) bundelen in pakketten en via een elektronisch communicatienetwerk verspreiden naar een afgebakende groep abonnees. Aanbieders op het open internet die voor iedereen zijn te bereiken vallen er dus niet onder, evenmin als aanbieders die alleen eigen zenders verspreiden, zoals tot 2005 gold voor de filmzenders van Canal+. Een pakketaanbieder valt onder de Mediawet 2008 indien zijn activiteiten op Nederland zijn gericht. Kleine en beginnende pakketaanbieders worden ontzien; de aangepaste regels gelden vanaf een drempel van 250 000 abonnees.

Verzekerde distributie van de publieke omroep

De must carry voor de belangrijkste publieke televisiezenders gaat behalve voor kabelbedrijven ook voor andere grote pakketaanbieders gelden. Het gaat dan om verplichte doorgifte van de drie algemene publieke landelijke televisiezenders, twee televisiezenders van de Vlaamse publieke omroep, per provincie één regionale publieke televisiezender8 en per gemeente één lokale publieke televisiezender. De publieke zenders nemen aldus – gerekend per lokaal/regionaal verzorgingsgebied – zeven plaatsen in. Ook dienen pakketaanbieders die naast televisie ook radio doorgeven, de vijf algemene landelijke publieke radiozenders, één regionale en één lokale publieke radiozender en twee Vlaamse publieke radiozenders door te geven.

Het wetsvoorstel zal de must carry niet uitbreiden naar al het landelijke publieke media-aanbod, zoals themakanalen en Uitzending Gemist. Dit zou de distributiecapaciteit van pakketaanbieders onevenredig belasten en mogelijk onbedoeld nadelige effecten hebben voor de distributie van commerciële omroepen.

Een voorbehoud geldt voor de distributie van de 290 lokale publieke omroepen, waarvan er 137 televisie verzorgen (in 2011). De satelliet kan niet per gemeente een ander aanbod uitzenden en ook voor digitale ethertelevisie is dit technisch en economisch geen haalbare kaart. Kabelnetwerken en glasvezelnetwerken kunnen wel op lokaal niveau zenders «inprikken» en verspreiden. Voor digitale televisiedistributie op basis van het internetprotocol (IPTV) over zowel het voormalige telefoonnetwerk als kabel en glasvezel gelden weer andere wetmatigheden. In beginsel is er op het hoofdnet geen distributieschaarste en wordt aanbod klaargezet op servers. Pas wanneer huishoudens een zender daadwerkelijk opvragen, wordt de aansluiting tussen het hoofdnet en een huishouden belast. Om distributie van lokale zenders te regelen, moeten wel door zowel lokale omroepen als pakketaanbieders technische voorzieningen worden getroffen. Het kabinet zal voor het wetsvoorstel nader onderzoeken of het haalbaar en redelijk om alle pakketaanbieders op draadgebonden netwerken te verplichten tot digitale doorgifte van lokale televisie.

Indien publieke omroepen zelf capaciteit hebben of inkopen op een netwerk, zoals nu het geval is voor digitale ethertelevisie en satelliet, dan geldt voor pakketaanbieders op ditzelfde netwerk een wettelijke vrijstelling van de must carry. Samenwerking bij de exploitatie en/of marketing, zoals nu met KPN/Digitenne en Canal Digital blijft mogelijk.

Toegang tot een gevarieerd minimumpakket

Om toegang tot een gevarieerd minimumpakket te bevorderen wordt de omvang van het digitale wettelijke minimumpakket verhoogd van 15 naar 30 televisiezenders. Deze verhoging is in lijn met de toegenomen distributiecapaciteit. Afgezien van de bij wet voorgeschreven doorgifte van publieke zenders (zie boven) zijn aanbieders vrij zelf te kiezen met welke zenders zij het minimumpakket invullen. Pas boven het minimum van 30 zenders kunnen pakketaanbieders zenders spreiden over pluspakketten. Een pakket van deze omvang is niet te vullen met alleen de grootste Nederlandstalige zenders. Pakketaanbieders zullen daarnaast een selectie maken uit kleinere en buitenlandse publieke en commerciële zenders, en daardoor tegemoet komen aan verschillende voorkeuren van grotere en kleinere doelgroepen binnen het publiek. Niet alleen consumenten profiteren daarvan, maar ook commerciële omroepen die voor hun bereik en reclame-inkomsten afhankelijk zijn van opname in een breed pakket.

In de wet wordt een afwijkende regeling getroffen voor digitale ethertelevisie. In overeenstemming met de nu beschikbare ethercapaciteit en gebruikte uitzendtechnieken wordt voor KPN Digitenne en tot 2017 het wettelijk minimumpakket vastgesteld op 25 televisiezenders.

In de gewijzigde Mediawet 2008 wordt het aantal radiozenders dat aanbieders opnemen in hun pakket(ten) vrij gelaten. Deze vereenvoudiging heeft twee redenen. Ten eerste is de ether een belangrijke infrastructuur voor radio en hebben naast de publieke omroepen ook de best beluisterde Nederlandstalige commerciële stations eigen etherfrequenties. Ook buitenlandse radiozenders zijn in de ether te ontvangen. Ten tweede zijn er in de praktijk weinig verdelingsproblemen rondom de doorgifte van radiokanalen op de kabel. Ook de meeste alternatieve pakketaanbieders geven een groot aantal radiozenders door indien dit technisch mogelijk is.

Er zijn alternatieven om distributie van een gevarieerd minimumpakket te regelen, maar deze wijst het kabinet om verschillende redenen af.

Een eerste optie is om commerciële omroepen in aanmerking te laten komen voor verplichte doorgifte op één of meer netwerken. In Europese landen waar dit gebeurt, is een must carry status voorbehouden aan slechts enkele nationale commerciële televisiezenders aan wie de overheid ook etherfrequenties gunt en die bovendien aan bepaalde programmatische eisen voldoen die de Europese richtlijn voor audiovisuele mediadiensten te boven gaan. Een dergelijke systematiek past niet in de Nederlandse beleidstraditie, die stoelt op minimale inhoudelijke bemoeienis met commerciële televisie.

Een tweede optie is om het Commissariaat voor de Media de taak te geven om de pluriformiteit van het wettelijke minimumpakket (achteraf) te beoordelen en daarvoor (vooraf) richtlijnen op te stellen door programmacategorieën te benoemen die in het wettelijke minimumpakket vertegenwoordigd moeten zijn. Ook dit zou een vorm van inhoudelijke overheidsbemoeienis met het televisiepakket introduceren die het kabinet onnodig en onwenselijk vindt.

Een derde optie is om consumenteninvloed op een wettelijk minimumpakket van 15 zenders te handhaven, zoals het «waarborgmodel» dat de toenmalige minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap heeft voorgesteld in 2009. In dit model worden de lokale programmaraden vervangen door verplicht consumentenonderzoek, aangevuld met advisering over twee zenders door regionale klantenraden. Dit waarborgmodel is omslachtig, zal aanleiding blijven geven tot juridische procedures en houdt onnodige regeldruk in stand.

Alles afwegend is de verhoging van de omvang van het digitale wettelijke minimumpakket van 15 naar 30 televisiezenders de beste manier om een gevarieerd basispakket veilig te stellen. De regeling respecteert de ondernemingsvrijheid zoveel mogelijk, introduceert geen inhoudelijke overheidsbemoeienis met commerciële televisie en biedt voldoende waarborgen voor pluriformiteit. Concurrentie tussen pakketaanbieders doet de rest. Indien een pakketaanbieder een economische machtspositie verwerft of misbruikt, dan is de (toekomstige) Autoriteit voor Consument en Markt bevoegd om op te treden.

Overgang van analoge naar digitale kabeltelevisie

De Mediawet 2008 staat volledige omschakeling van analoge naar digitale televisiedistributie niet in de weg, maar zolang een kabelbedrijf analoge televisie doorgeeft moet het basispakket minimaal 15 zenders bevatten. Deze bepaling wordt bij de wetswijziging gehandhaafd. Het kabinet wil innovatie niet tegenhouden, omdat de meeste consumenten en ook omroepen hierbij baat hebben. Op de plaats van een analoge zender kan een kabelbedrijf tot acht digitale zenders doorgegeven, of vier in hogere uitzendkwaliteit. Het is aan kabelbedrijven om de overgang van hun abonnees naar digitale televisie te begeleiden en het is aan de abonnees om een andere aanbieder te overwegen wanneer de dienstverlening hen niet tevreden stelt.

Relevant zijn in dit verband regels voor consumentenbescherming in de Telecommunicatiewet. De wet stelt onder meer eisen aan de informatie die pakketaanbieders de consument verstrekken voor aanschaf van een product (welke diensten tegen welke tarieven, de contractsduur e.d.). Daarnaast heeft de OPTA sinds 5 januari 2010 een beoordelingskader waarin is vastgelegd dat het recht op beëindiging van een contract ook van toepassing is op programmadiensten. De OPTA heeft zich op het standpunt gesteld dat een wijziging in het zenderaanbod (niet zijnde een uitbreiding) niet snel aantoonbaar in het voordeel van de abonnee is. Dit betekent dat de abonnee deze televisiedienst kosteloos kan opzeggen. Als deze dienst onderdeel is van een bundel met andere diensten zoals internet en telefonie, dan kan de gehele bundel kosteloos worden opgezegd.

5. Tot slot

Met de bovengeschetste wijziging van de Mediawet wil het kabinet op eigentijdse en toekomstgerichte wijze verzekeren dat zowel kijkers als omroepen toegang houden tot een gevarieerd minimumpakket van televisiezenders op alle netwerken. De regeling realiseert verder een gelijk speelveld tussen pakketaanbieders. Zodra deze wijziging van de Mediawet ingaat, zullen de lokale programmaraden die adviseren over het analoge kabelpakket verdwijnen. Omdat er geen alternatieve wettelijke consumenteninvloed komt, is de regeldruk beperkt.

Het streven is het wetsvoorstel na de zomer van 2012 in te dienen bij de Tweede Kamer en de bepalingen per 1 juli 2013 in werking te laten treden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

SAMENVATTING VOORSTEL

Kabelbedrijven en andere aanbieders van televisiepakketten fungeren als poortwachters: zij bepalen de omvang en samenstelling van pakketten en daarmee de mogelijkheid dat omroepen en publiek elkaar bereiken. Gezien de maatschappelijke impact van televisie, wil het kabinet de distributie van een gevarieerd aanbod op alle netwerken blijven bevorderen. Na de zomer van 2012 zal het kabinet een wetsvoorstel naar de Kamer sturen dat de bepalingen rondom het basispakket op de kabel in de Mediawet wijzigt.

De meeste digitale standaardpakketten bevatten nu 50 tot 60 televisiezenders. Het kabinet wil in de Mediawet vastleggen dat het digitale standaardpakket niet kleiner mag zijn dan 30 televisiezenders. Pas boven dit aantal mogen pakketaanbieders zenders spreiden over pluspakketten. Zo houden Nederlandse huishoudens toegang tot een gevarieerd minimumpakket. De regeling is ook gunstig voor commerciële omroepen die voor hun bereik en reclame-inkomsten afhankelijk zijn van opname in een breed pakket. In het wettelijk minimumpakket zijn de belangrijkste publieke radio en televisiezenders verplicht opgenomen. Voor het overige kunnen de pakketaanbieders zelf de samenstelling bepalen. Voor radio geldt geen minimum aantal zenders.

Zodra de gewijzigde Mediawet in werking treedt, zullen de lokale programmaraden die nu adviseren over het analoge kabelpakket verdwijnen.

Kortom: de regels worden eenvoudiger maar gaan breder gelden. Op deze manier wordt met beperkte regeldruk meer maatschappelijk effect bereikt.


X Noot
1

Audiovisuele mediadistributie, bottlenecks en beleid. Agenderende studie naar potentiële bottlenecks voor distributie van televisie en audiovisuele content en beleidsopties. Rapport van TNO en IVIR in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 30 november 2011. Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Omdat audiovisuele media over de grenzen worden aangeboden, stellen diverse Europese richtlijnen daarbij (minimum)kaders.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2010/11, 32 549, nr.28.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2010/11, 32 549.

X Noot
5

Uitzondering is nu de publieke omroep die voor drie landelijke zenders en voor de regionale zenders beschikt over een eigen multiplex in de ether. De exploitatie van het netwerk wordt gedeeld met KPN Digitenne, maar mensen kunnen de landelijke en regionale publieke zenders desgewenst ook zonder abonnement (gratis) via de ether ontvangen.

X Noot
6

De voorgestelde regeling komt daarmee tegemoet aan moties van de TK over consumenteninvloed op KPN Digitenne. Kamerstukken II 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 47. Kamerstukken II 2008–2009, 31 700 VIII, nr. 47.

X Noot
7

Zie rapport TNO IVIR hoofdstuk 7.

X Noot
8

Kabelbedrijven dienen op grond van de Mediawet 2008 tevens de regionale televisiezenders in aangrenzende provincies door te geven.

Naar boven