32 032
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs ter vereenvoudiging van de wettelijke regels over de sectorvakken bij het onderwijs in de leerwegen bij scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 1 december 2009

De leden van de verschillende fracties ben ik erkentelijk voor hun inbreng. Het doet mij genoegen dat de leden van de PvdA-, SGP-, en CDA-fracties (met belangstelling) en van de SP-fractie met instemming kennis hebben genomen van het wetsvoorstel. In deze nota naar aanleiding van het verslag zal ik mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de vragen van de fracties beantwoorden. Daarbij wordt zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. De inhoudsopgave ziet er dan als volgt uit:

I. Algemeen deel

1. Overleg met betrokkenen over nadere invulling

2. Het wetsvoorstel

3. Intersectorale programma’s

In onderdeel «1. Overleg met betrokkenen over nadere invulling» is onderscheid gemaakt naar een deel «De gevolgde procedure» (1.1) en een deel «De brief van KNCV» (1.2).

I. ALGEMEEN DEEL

Het ingediende wetsvoorstel beoogt leerlingen in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) meer ruimte te bieden om zich te oriënteren op of door te stromen naar een andere sector in het (middelbaar) beroepsonderwijs (mbo). Met dit wetsvoorstel wordt de aanbeveling geformaliseerd uit het advies «Voortvarend vmbo, samen koersen op bewegingsruimte» van de Adviesgroep vmbo om voor alle leerlingen één sectorvak verplicht te stellen en het andere ter keuze aan de leerlingen over te laten (Kamerstukken II 2006/07, 30 079, nr. 8). Hiermee kom ik tegemoet aan de wensen van zowel vmbo-scholen als leerlingen.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het bieden van een grotere keuzevrijheid in dit wetsvoorstel niet ten koste gaat van de doorstroommogelijkheden. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het wetsvoorstel wel voldoende beantwoordt aan het doel.

In de thans geldende Doorstroomregeling vmbo-beroepsonderwijs (Uitleg 2001, 2/3) kunnen leerlingen doorstromen naar een vervolgopleiding in dezelfde sector. Indien leerlingen naar een andere sector willen doorstromen, dienen ze eindexamen gedaan te hebben in ten minste één relevant sectorvak van de nieuwe sector. De doorstroomregeling blijft gehandhaafd.

Het voorliggende wetsvoorstel voorziet erin dat leerlingen door een zorgvuldige keuze van een tweede sectorvak hun keuze voor een specifieke sector kunnen uitstellen en het volgen van een opleiding in een andere sector in het vervolgonderwijs nog tot de mogelijkheden behoort.

Het wetsvoorstel beperkt de doorstroommogelijkheden niet. Het bevordert de mogelijkheden van leerlingen juist. In de huidige situatie is wiskunde het enige vak dat tot alle vier de sectoren behoort. In de nieuwe situatie zijn aardrijkskunde, biologie, economie, Duits, Frans, geschiedenis en staatsinrichting, maatschappijleer II, natuur- en scheikunde I en wiskunde sectorvakken van elk van de vmbo-sectoren. Een vmbo-leerling kan in principe vanuit elke vmbo-sector doorstromen naar elke mbo-sector.

1. Overleg met betrokkenen over nadere invulling

1.1. De gevolgde procedure

De leden van de PvdA-fractie vragen welke overwegingen eraan ten grondslag liggen dat vakinhoudelijke verenigingen in het algemeen en de Nederlandse vereniging voor het onderwijs in de natuurwetenschappen (NVON) in het bijzonder niet werden geraadpleegd. Deze leden vragen zich ook af of de regering niet van mening is dat deze organisaties relevant zijn voor een zo groot mogelijk draagvlak.

De Adviesgroep vmbo heeft met name jongeren die naar het vervolgonderwijs zijn doorgestroomd, gevraagd naar hun bevindingen over hun vmbo-vooropleiding. Hieruit kwam onder meer naar voren dat de vroege sectorkeuze een hinderpaal is geweest voor het nemen van een juiste beslissing over een vervolgopleiding. Over de invulling van de verplichte sectorvakken heb ik advies gevraagd aan en intensief overlegd met de Stichting Platforms VMBO (vmbo-stichting voor beroepsgerichte vakken; SPV). Daarnaast heb ik contact gehad met de AOC-Raad, de VO-Raad en MBO-Raad over de uitvoerbaarheid en doorstroommogelijkheden van de voorstellen. De sectororganisaties zagen geen wezenlijke problemen. Tenslotte heb ik de sectororganisaties per brief d.d. 4 juli 2008 geïnformeerd over mijn voornemen de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) te wijzigen. Uw Kamer heeft daarvan een afschrift ontvangen.

Ik ga ervan uit dat consensus van partners die zo direct zijn betrokken bij de ontwikkeling van het vmbo voldoende draagvlak biedt voor dit wetsvoorstel dat het vmbo als geheel raakt. Indien inhoudelijke veranderingen noodzakelijk zijn voor één van de vakken in het vmbo dan is het natuurlijk vanzelfsprekend dat inhoudelijke vakverenigingen hierover worden geraadpleegd. In dit wetsvoorstel is dat echter niet aan de orde.

1.2. De brief van KNCV

De leden van de PvdA-fractie hebben de regering gevraagd een inhoudelijke reactie te geven op de inhoud van de brief van de beroepsvereniging van chemici (KNCV) van 16 september 2009, gericht aan uw Kamer. De leden van de PvdA- en SGP-fracties vragen eveneens een reactie op het voorstel van de KNCV uit deze brief om voor het tweede verplichte sectorvak de keuze te bieden tussen natuuren scheikunde I en natuur- en scheikunde II. De leden van de CDA-fractie vragen in het verlengde hiervan of het ontbreken van het vak natuur- en scheikunde I (nask I) consequenties heeft voor de voldoende voorbereiding voor toekomstige (technische) beroepen.

Het doet mij genoegen dat de KNCV het voorliggende wetsvoorstel tot verbetering van de doorstroommogelijkheden onderschrijft. De suggestie van de KNCV om een uitzonderingspositie te genereren voor de sector techniek, neem ik echter niet over. De KNCV stelt voor om voor alle leerlingen in de sector techniek naast wiskunde het vak natuur- en scheikunde I of natuur- en scheikunde II verplicht te stellen. Dit druist in tegen de intenties van dit wetsvoorstel. Het zou in de eerste plaats betekenen dat techniekleerlingen nauwelijks de gelegenheid hebben om hun vakkenpakket af te stemmen op hun eigen wensen. Bovendien garandeert een tweede verplicht sectorvak niet dat leerlingen uit de sector techniek ook een vervolgopleiding kiezen die gericht is op het uitoefenen van een beroep in de chemische sector. Tenslotte kennen de basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen het vak natuur- en scheikunde II niet. Dit vak zou dan ook voor beide leerwegen volledig ontwikkeld moeten worden.

Naar aanleiding van de vraag van de KNCV om de vakken natuur- en scheikunde I en natuur- en scheikunde II ook in de onderbouw in te voeren, kan ik u melden dat alle leerlingen in het voortgezet onderwijs in de eerste twee leerjaren al kennismaken met aspecten van natuur- en scheikunde, waarvoor kerndoelen zijn vastgesteld. Scholen zijn vrij om bovenop de kerndoelen meer tijd en aandacht aan specifieke thema’s te besteden. Ik acht het echter niet wenselijk om natuur- en scheikunde I en natuur- en scheikunde II als afzonderlijke vakken voor de onderbouw te introduceren en voor alle vo-scholen verplicht te stellen. Sinds 1 augustus 2006 zijn vo-scholen vrij om onderwijs vakgericht dan wel vakoverstijgend aan te bieden. Dat betekent dat de systematiek van de onderbouw zodanig is dat in het geheel geen afzonderlijke vakken meer worden voorgeschreven.

De problemen die de bedrijfstak ontmoet bij het vervullen van de vele vacatures hebben mijn aandacht. Er is in de huidige situatie veel aan gelegen om middels een integrale aandacht voor een doorlopende loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) een bijdrage te leveren aan een betere afstemming van vraag en aanbod van verschillende bedrijfstakken en jongeren kennis te laten maken met de mogelijkheden in de sector techniek en in het bijzonder de chemische sector. Ik ben ervan overtuigd dat de ontwikkeling van aantrekkelijk lesmateriaal, een goede voorlichting aan leerlingen in het vmbo en het opdoen van concrete ervaringen in de praktijk bijdragen aan het aanzien en de aantrekkingskracht van technische beroepen.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welke gevolgen de regering verwacht van het wetsvoorstel nu het aantal leerlingen dat natuur- en scheikunde II kiest, afneemt. Deze leden vragen zich ook af of leerlingen nog wel naar een laboratoriumopleiding toe gaan en hoe de grotere keuzevrijheid zich verhoudt tot de inspanning om meer jongeren te interesseren voor een opleiding in de bèta/techniek.

Het vak natuur- en scheikunde II is een vak uit het vrije deel van de gemengde en theoretische leerwegen. Het wetsvoorstel beperkt zich tot de sectorvakken van het vmbo en heeft dus geen gevolgen voor het aantal leerlingen dat dit vak kiest.

Uit het onlangs gepubliceerde rapport «Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2008» van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) blijkt dat de keuze van leerlingen voor een vervolgopleiding in de techniek wordt bepaald door werkgelegenheidsaspecten. Het dalende aantal leerlingen dat voor deze sector kiest, wordt volgens dit rapport veroorzaakt door het feit dat leerlingen, met het oog op de huidige omstandigheden, een loopbaan in andere sectoren kiezen omdat die meer zekerheid biedt.

Ik zie in aansluiting op dit ROA-advies vooral veel mogelijkheden voor de sector om via een kwalitatief goede beroepenvoorlichting en de ontwikkeling van aantrekkelijk lesmateriaal leerlingen te motiveren voor het maken van een keuze voor één van de vervolgopleidingen in de sector techniek, waaronder laboratoriumopleidingen. Indien leerlingen extra worden gemotiveerd om een keuze te maken voor deze sector, dan neem ik aan dat zij uit welbegrepen eigenbelang ook meer zullen kiezen voor een tweede sectorvak als natuur- en scheikunde I. Dit sluit aan bij de inspanningen om meer leerlingen een opleiding in de bètatechniek te laten volgen.

De WVO biedt overigens de mogelijkheid om naast de verplichte vakken ofwel leerlingen een extra vak te laten volgen dat de kansen op een goede toekomst vergroot dan wel programma-inhouden aan te bieden die naast het wettelijke aanbod een brug slaan naar specifieke beroepen of branches.

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie om ten behoeve van de ouders een andere benaming te geven aan de vakken natuur- en scheikunde I en natuur- en scheikunde II.

Ik kom hier niet aan tegemoet. Het vervangen van de vakbenamingen door natuurkunde enerzijds en scheikunde anderzijds doet geen recht aan de inhoud van de vakken. Beide vakken bevatten elementen van zowel natuurkunde als scheikunde. Daarnaast valt het aanpassen van vakbenamingen buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel.

2. Het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie vragen of een betere doorstroom niet is te creëren door leerlingen een vak te laten kiezen uit het vrije deel.

Het wetsvoorstel beoogt leerlingen meer ruimte te bieden conform de wens van scholen en leerlingen. Middels dit wetsvoorstel wordt deze ruimte geboden. Het is ook belangrijk om te beseffen dat voor een aanzienlijk deel van de leerlingen meer keuzevrijheid in het vrije deel geen optie is. Het vrije deel in de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg bestaat uit één groot beroepsgericht programma, niet uit algemeen vormende vakken. Om de structuur van het vmbo geen geweld aan te doen en tegelijkertijd vmbo-leerlingen toch meer ruimte tot uitstel van studiekeuze te geven, heeft de Adviesgroep vmbo dan ook de ruimte gezocht in het sectordeel van het vmbo.

De leden van de CDA-fractie merken ook op dat de doorstroom bemoeilijkt kan worden doordat programma’s steeds meer worden geïndividualiseerd en daardoor de aansluiting wordt belemmerd. Deze leden spreken hun zorg uit over de veelheid aan vakken waaruit leerlingen kunnen kiezen en of de scholen wel in voldoende begeleiding kunnen voorzien.

De leden van de CDA-fractie vragen zich ook af of het bevoegd gezag het aantal keuzevakken zodanig kan beperken dat er in feite een (tweede) verplicht sectorvak ontstaat. Verder vragen deze leden zich af of leerlingen na deze wetswijziging wel voldoende voorbereid worden op hun toekomstig beroep dan wel voldoende kennis verwerven om dit later met succes te kunnen uitoefenen.

Met het voorliggende wetsvoorstel geef ik scholen voor voortgezet onderwijs de ruimte om hun leerlingen meer maatwerk te bieden. Scholen kunnen er voor kiezen om het aantal keuzevakken per sector te beperken. Factoren als organiseerbaarheid en voldoende animo spelen hierbij een rol.

Meer ruimte voor maatwerk heeft in mijn ogen geen gevolgen voor de doorstroom naar het vervolgonderwijs omdat die evenals vandaag de dag gebaseerd is op ten minste één relevant sectorvak.

Tot slot wil ik erop wijzen dat de beroepsgerichte vakken verreweg het meeste bijdragen aan de voorbereiding op een beroep en de latere beroepsuitoefening. Het wetsvoorstel laat deze vakken buiten beschouwing en de huidige voorbereiding op een toekomstig beroep blijft hier gehandhaafd.

De leden van de CDA-fractie vragen of er voldoende aandacht is voor een goede loopbaanoriëntatie- en begeleiding.

Het thema uitblinken is een speerpunt uit de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs. Er wordt in toenemende mate aandacht gegeven aan LOB in het vmbo en dit wordt gestimuleerd door zowel de VO-Raad als de SPV. Beide partijen hebben LOB als een van hun prioriteiten geagendeerd en ik verwacht de komende jaren een stevige kwaliteitsslag waardoor leerlingen integraal begeleid worden bij het maken van keuzes ten aanzien van onder andere hun schoolloopbaan.

Het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of de regering zich er van bewust is dat er in het vmbo niet alleen beroepsgerichte maar ook algemeen vormende vakken worden gegeven, luidt bevestigend.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de vereenvoudiging die dit wetsvoorstel regelt voor alle sectoren moet inhouden dat er wordt teruggegaan naar één vak. Deze leden vragen zich daarnaast af waarom het niet mogelijk is om voor de sector techniek twee sectorvakken te handhaven.

Het onderzoek van de Adviesgroep vmbo gaf aan dat oud-leerlingen hun definitieve sectorkeuze uit hadden willen stellen. In drie van de vier sectoren kunnen vmbo-leerlingen in beperkte mate een tweede sectorvak kiezen. Alleen in de sector techniek hebben de leerlingen geen keuze. Alle techniekleerlingen volgen verplicht wiskunde en natuur- en scheikunde I. De constatering van de Adviesgroep vmbo heeft betrekking op alle vmbo-sectoren, maar in het bijzonder op de sector techniek.

Vanuit het oogpunt van helderheid en transparantie wil ik per sector één algemeen vormend vak verplicht stellen, aangevuld met een tweede vak ter keuze. Dit biedt vmbo-leerlingen de mogelijkheid om zich breder te oriënteren en een overstap naar een andere sector open te houden.

De leden van de CDA-fractie hebben verzocht om aan te geven hoe het wetsvoorstel samenhangt met de domeinen die in het mbo worden ontwikkeld.

Zowel dit wetsvoorstel als de ontwikkeling van de mbo-domeinen hebben tot doel om leerlingen naar een geschikte vervolgopleiding toe te leiden. Het kiezen van een vervolgopleiding is geen eenmalige keuze, maar een continu proces. Leerlingen komen in de loop van hun schoolcarrière tot nieuwe inzichten en ideeën. Het onderwijssysteem moet dan ook geen fuik zijn, waar een leerling niet meer uitkomt. Het moet flexibel genoeg zijn om tot inkeer gekomen leerlingen te kunnen blijven bedienen.

De leden van de PvdA-fractie stellen de vraag of dit wetsvoorstel gevolgen heeft voor leerlingen uit het vmbo die de wens hebben door te stromen naar het havo.

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de doorstroming naar de havo. Om toegelaten te worden tot een havo-opleiding heeft een leerling in ieder geval een vmbo-diploma in de gemengde of theoretische leerweg nodig. De aanpassing van de sectorvakken doet hier niets aan af.

De leden van de SP-fractie hebben hun bezorgdheid geuit over met name kleine scholen die niet in alle sectoren onderwijs kunnen aanbieden. Deze leden vragen hoe leerlingen profijt kunnen hebben van de mogelijkheid om een tweede sectorvak uit een andere sector te volgen. Deze leden vragen tevens of het de bedoeling is dat kleine scholen die niet in alle sectoren onderwijs aanbieden, gaan samenwerken en hoe die samenwerking er uit ziet en op welke wijze de regering hieraan bijdraagt.

De leden van de SP-fractie vragen bovendien of er andere manieren zijn waarop de regering bijdraagt aan de verruiming van de keuzemogelijkheden op kleine scholen en of de vergroting van de keuzemogelijkheden vooral ten goede komt van de grotere scholen. Deze leden vragen ook of er problemen kunnen ontstaan met lesroosters en hoe de regering wil voorkomen dat er veel tussenuren of overloop ontstaat en of scholen hierbij kunnen worden ondersteund.

Dit wetsvoorstel biedt scholen de ruimte om leerlingen meer keuzevrijheid te bieden binnen hun sector. Scholen hoeven echter niet aardrijkskunde, biologie, economie, Duits, Frans, geschiedenis, maatschappijleer II, natuuren scheikunde I en wiskunde in elke sector aan te bieden. Ze hebben – net als nu al het geval is – de vrijheid om zich tot enkele vakken naast het verplichte sectorvak te beperken. De schoolgrootte speelt dan ook geen rol bij dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel hoeft evenmin te leiden tot organisatorische of roostertechnische problemen. Er is dan ook geen noodzaak om de scholen specifieke ondersteuning te bieden.

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd te voorkomen dat het vak wiskunde door minder leerlingen wordt gevolgd.

In het vmbo zijn alleen Nederlands en Engels verplichte examenvakken voor alle leerlingen. Mijn intentie met dit wetsvoorstel is dat scholen en leerlingen meer ruimte hebben voor maatwerk. Het wetsvoorstel kan wellicht leiden tot een verschuiving in de leerlingaantallen per vak. Een daling van het aantal leerlingen dat wiskunde kiest, is in mijn ogen overigens niet per definitie problematisch omdat ik voornemens ben samen met minister Plasterk en staatssecretaris Dijksma op korte termijn algemene referentieniveaus voor rekenen en taal te introduceren in het primair en voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering toch heeft overwogen voor bepaalde sectoren meer dan één sectorvak vast te stellen.

De beleidsreactie op het advies van de Adviesgroep is in lijn met het voorstel om één sectorvak verplicht te stellen en één sectorvak ter keuze aan de leerlingen te laten. Gelet op het voorstel en de motivatie heeft de regering niet overwogen om in afwijking hiervan alsnog wijzigingen aan te brengen door voor een van de sectoren twee sectorvakken verplicht te stellen.

3. Intersectorale programma’s

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of er steeds meer intersectorale programma’s worden aangeboden. Deze leden vragen zich ook af of leerlingen die onderwijs in een van de intersectorale programma’s krijgen, twee verplichte sectorvakken moeten volgen.

Op dit moment bestaan er vier verschillende intersectorale programma’s (ict-route, technologie in de gemengde leerweg, intersectoraal en sport, dienstverlening en veiligheid). Het aantal programma’s blijft de komende periode beperkt tot deze vier.

Leerlingen die kiezen voor een intersectoraal programma, volgen eveneens één verplicht sectorvak en een keuzevak. Het verplichte vak is afhankelijk van het intersectoraal programma dat de leerling gekozen heeft. Het keuzevak dient gekozen te worden uit dezelfde vakken als de overige vmbo-leerlingen.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de reden waarom de intersectorale programma’s niet in de wet geregeld kunnen worden, zoals dat wel voor de leerwegen is geregeld. Vervolgens vragen deze leden waarom er is gekozen voor het instrument van de algemene maatregel van bestuur.

Allereerst moet worden opgemerkt dat de intersectorale programma’s onderdeel vormen van het vrije deel van de kaderberoepsgerichte leerweg, de basisberoepsgerichte leerweg en de gemengde leerweg. Deze leden merken terecht op dat de leerwegen in de wet zijn vastgelegd. De intrasectorale programma’s, die ook onderdeel zijn van het vrije deel, worden echter niet in de wet, maar in een algemene maatregel van bestuur uitgewerkt. Ik verwijs hiervoor bijvoorbeeld naar artikel 10b, tiende lid, van de WVO. Er is geen reden om voor de intersectorale programma’s van de systematiek bij de intrasectorale programma’s af te wijken. Echter, omdat de intersectorale programma’s relatief nieuw en nog aan verandering onderhevig zijn, worden deze nu nog in een ministeriële regeling vastgelegd. Dit niveau van regelgeving biedt de meeste flexibiliteit om wijzigingen snel te verwerken. Zodra de inhoud van de intersectorale programma’s voldoende vast is komen te staan, zal de inhoud van deze ministeriële regeling vertaald worden naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven