32 030
Beter wonen op het platteland Introductie van de «plattelandswoning» in de Wet milieubeheer

nr. 10
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 25 november 2009

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 23 november 2009 overleg gevoerd met de heer Van Heugten (CDA) en minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de initiatiefnota-Van Heugten «Beter wonen op het platteland, introductie van de «plattelandswoning» in de Wet milieubeheer».

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Koopmans

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Van der Leeden

Stenografisch verslag van een notaoverleg van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Maandag 23 november 2009

19.00 uur

De voorzitter: Koopmans

Aanwezig zijn 6 leden der Kamer, te weten:

Koopmans, Van Heugten, Van Mastwijk, Neppérus, Linhard en Van Leeuwen,

en mevrouw Cramer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter:

Dames en heren, ik open dit notaoverleg. Het onderwerp is de initiatiefnota plattelandswoning die ingediend is door collega Van Heugten, die ik van harte welkom heet. Initiatiefwetten en initiatiefnota's verdienen in de ogen van de Kamer en zeker ook in mijn ogen vooraf al, los van de inhoud, bijzondere waardering. Deze mogelijkheid die in het Reglement van Orde staat, vergt bijna altijd – en ook in dit geval; ik heb het stuk gelezen – veel werk. Ik dank de heer Van Heugten daar alvast voor.

Ik heet ook mevrouw Cramer, de minister van VROM, en haar medewerkers van harte welkom. Het is een notaoverleg dus er kunnen ook moties worden ingediend. Wij hebben vier uur uitgetrokken voor dit overleg, maar ik sluit niet uit dat wij die tijd niet helemaal nodig hebben. Er is een spreektijdverdeling gemaakt. Ik stel voor om de volgorde aan te houden waarop de leden zitten.

De heerVan Leeuwen(SP)

We kunnen gewoon de volgorde aanhouden van het lijstje met de spreektijdverdeling dat op de uitnodiging stond.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de heer Mastwijk begint aan zijn bijdrage in eerste termijn.

De heerMastwijk(CDA)

Voorzitter. Ik sluit mij namens de CDA-fractie uiteraard graag aan bij de waarderende woorden die u als voorzitter van deze commissie in de richting van de initiatiefnemer hebt gesproken. De CDA-fractie is altijd blij met pogingen van collega's die een bijdrage willen leveren aan het oplossen van een maatschappelijk probleem of de verbetering van de slagkracht van het beleid. Wet- en regelgeving zijn aan maatschappelijke slijtage onderhevig. Na verloop van tijd stel je vast dat dingen net even anders uitpakken dan je zelf had voorgesteld toen je in lang vervlogen tijden een wet maakte. De kwestie van de voormalige bedrijfswoning in het buitengebied is zo'n voorbeeld. Collega Van Heugten zet naar de smaak van de CDA-fractie alles prima op een rij. Nogmaals, hulde daarvoor.

Met de positief getinte brief van de minister, waarin ook een enkele nuancerende en waarschuwende opmerking staat, hebben wij volgens mij een basis waarmee wij verder kunnen. Er ontstaat nu een mogelijkheid voor gemeentebesturen om maatwerk te leveren in het buitengebied. Het regime kan worden aangepast aan wat in die gemeenten gebruikelijk is en aan wat bij de aard en het karakter van die gemeenten past. Dat gemeentebesturen hiernaar snakken, bleek wel tijdens de rondetafelconferentie van afgelopen week. De CDA-fractie denkt inderdaad dat de plattelandswoning problemen kan oplossen, kan bijdragen aan de leefbaarheid van het platteland en misschien wel kan bijdragen aan het voorkomen van krimp. Er ontstaan meer en betere mogelijkheden om recht te doen aan de woonfunctie in het buitengebied; minder snel kans op leegstand, behoud van waardevolle panden in het buitengebied en het voorkomen van conflicten. Onder het huidige regime zijn gemeenten opgezadeld met handhaving die zij eigenlijk als onrechtvaardig zien en zien ondernemers hun pensioenvoorziening in gevaar komen. Mensen die zo'n vrijkomende boerderij willen kopen en helemaal geen problemen hebben met het wonen tussen twee agrarische bedrijven mogen dat niet. Ondernemers die gebruik willen maken van de ruimte die ontstaat doordat een collega stopt, lopen tegen de cirkels van de voormalige bedrijfswoning aan.

Ik stel de initiatiefnemer graag een aantal vragen. De CDA-fractie hecht aan decentrale overheden die een eigen beleidsruimte hebben en dus zelf kunnen besluiten of zij in een bestemmingsplan de plattelandswoning opnemen of niet. De initiatiefnota doet recht aan die eigen beleidsruimte. De ene gemeente zal het wel doen en de andere niet. Lopen wij niet het gevaar dat wij een soort vluchtheuvels introduceren? Dreigt er wellicht een verstoring van de woningmarkt? Stel dat een woningcorporatie het oog laat vallen op een flinke voormalige bedrijfswoning, een mooie boerderij met een deel, en er vier wooneenheden voor starters van wil maken; verbouwen, uiteraard met behoud van het karakter van de boerderij, zonder een bouwmarktschutting eromheen. Zo'n aanpak kan een prima oplossing zijn voor kleine kernen die om landschappelijke redenen vaak beperkte bouwmogelijkheden hebben. Past dit in het regime, zo vraag ik de initiatiefnemer?

Wat is naar het oordeel van de initiatiefnemer en de minister de rol van de provincie? De rolverdeling tussen gemeente en provincie op RO-gebied is wat veranderd, zoals wij allen weten. Welke situatie ontstaat als een gemeente staat te popelen om de plattelandswoning te introduceren en GS dat niet zien zitten? Wat gebeurt er dan? In het verlengde daarvan: is de minister bereid de plattelandswoning te bepleiten bij de decentrale overheden?

Tot nu toe heb ik gesproken over de woning, maar wat doen we met andere opstallen die bij bedrijfsbeëindiging blijven bestaan? Als we iets willen doen aan het terugdringen van de "verrommeling", is de nota van Van Heugten een stap in de goede richting. Maar we zullen via de "Ruimte voor Ruimte"-regeling wat meer moeten doen. Waar bouw je dan? Is dat de compensatie nabij de woonkernen of gebeurt dat in het lint? Met het laatste moet je naar de mening van de CDA-fractie heel terughoudend zijn.

Ik geef een voorbeeld: wat als een zorginstelling zo'n pand zou willen kopen, eventueel inclusief de omringende "bouwvallen"? Is het voorstelbaar dat via Ruimte voor Ruimte de bijbehorende stal ook bij de bedrijfsvoering van zo'n zorginstelling wordt betrokken?

Ik heb nog een vraag voor de minister. Als een gemeente in het bestemmingsplan buitengebied de plattelandswoning als mogelijkheid opneemt, kan dan een bewoner van een voormalige bedrijfswoning afdwingen dat zijn woning plattelandswoning wordt?

Ik heb ook nog een vraag aan de initiatiefnemer. De minister waarschuwt in haar brief voor het herbestemmen van huidige burgerwoningen in het buitengebied. Als dit plattelandswoningen worden – zo schrijft zij – daalt de bescherming en wellicht de waarde. Het gevaar van even snel een boerderij bouwen en die binnen de kortste keren tot plattelandswoning maken, noemt zij ook als mogelijk gevaar. Ziet de heer Van Heugten mogelijkheden om dit tegen te gaan?

De minister vreest afwentelgedrag als de nieuwe eigenaar van het afgesplitste bedrijf wijzigingen aanbrengt, bijvoorbeeld in de plaats waar de ventilatoren in de stal zijn aangebracht. Is het mogelijk om de status quo van hinder, zoals die nu geldt, vast te leggen zodat de mate van hinder zeker niet groter wordt? Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen de suggestie die ik in de brief van de minister lees over de tijdshorizon en de historische grens, zoals genoemd in de bijlage bij haar brief met suggesties? In de aanvullende suggesties schrijft de minister dat door de diverse milieuwetten en -regels meer uit te laten gaan van de planologische bestemming in plaats van het feitelijk gebruik, je ook deze problematiek zou kunnen oplossen. Vindt zij dit een betere oplossing dan die de initiatiefnemer nu kiest of zou het wellicht een optie zijn om nu te kiezen voor de oplossing van Van Heugten en de suggestie van de minister voor de wat langere termijn? Ik krijg hierop graag een reactie van zowel de initiatiefnemer als de minister.

De introductie van de plattelandswoning kan alleen slagen als de huidige en toekomstige bewoners – misschien kopers van buiten de gemeente – de ins en outs en alle spelregels kennen. Op welke manier wordt de nodige duidelijkheid gegeven? Misschien zouden de makelaars daarbij moeten worden ingeschakeld.

Ik dank de minister voor haar bereidwilligheid om juridische steun te leveren om dit wetgevingstraject tot een goede einde te brengen. Als de Kamer de regering vraagt het aangereikte conceptwetsvoorstel verder uit te werken en als wetswijziging in procedure te brengen, heb ik daartoe een motie voorbereid. In deze motie wordt de datum van 31 maart 2010 vermeld. Ziet de minister kans het wetsontwerp voor die datum naar de Kamer te sturen? Enige spoed is geboden. Heel veel gemeenten zijn in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening bezig hun bestemmingsplannen te actualiseren. Het kunnen toepassen van de bestemming plattelandswoning is een dringende wens om juridische conflicten op te lossen. Die gemeenten willen daar uiteraard graag mee verder.

MevrouwNeppérus(VVD)

Voorzitter. Het is toch altijd een bijzonder iets als je een initiatiefnota kunt bespreken en helemaal als je weet als je daarbij waarderende woorden kunt spreken over iemand die binnenkort naar Brabant gaat om daar te werken in het provinciehuis. Ik ga ervan uit dat dit geen plattelandswoning is, maar toch. Waardering dus voor de heer Van Heugten die hiermee is begonnen om het probleem van de oude bedrijfswoningen op te lossen. De VVD-fractie staat daar positief tegenover.

Wel heb ik er toch ook een aantal vragen. Zijn gemeenten dan verplicht dit zo voortaan te doen of zit er ook wat ruimte in? Wat is de ruimte voor maatwerk en hoe ziet de heer Van Heugten de verhouding, ook kijkend in de hele ruimtelijke ordening, tussen gemeenten en provincie?

We hebben het laatst in de hoorzitting ook gehad over de vraag aan welke detailhandel men daar denkt. Men wil zo'n gebied toch levendig houden. Of zijn er dingen die je helemaal niet wilt hebben en wie moet daar uiteindelijk over beslissen?

Op diezelfde hoorzitting kwam ook het punt van het geld aan de orde. Ook hieruit blijkt maar weer dat het goed is dat de Kamer die heeft georganiseerd, want in de notitie ben ik dat nog niet tegengekomen. Het kan echter ook zijn dat de heer Van Heugten denkt dat dit niet zo'n rol speelt of dat het wel zal meevallen. Hierop verneem ik graag een reactie van zowel de heer Van Heugten als de minister. Ik wil namelijk een volledig beeld hebben van het geheel; ik ga ervan uit dat dit ook voor de collega's geldt.

Uit de brief die minister Cramer heeft geschreven, proef ik waardering. Ik zie dat zij dat bevestigt. Ook heeft de minister een aantal opmerkingen; dat lijkt mij goed. De minister heeft het, niet geheel ten onrechte, ook over de regels in Brussel. Mijn vraag is dan ook hoe dit zich tot al die regels verhoudt. Wij lopen hier vaker aan tegen regels van Brussel, ondanks dat wij meestal aan de totstandkoming hebben meegewerkt. De minister heeft aangegeven dat zij dit gaat bekijken en dat er wellicht een oplossing is te vinden. Hierop verneem ik graag de reactie van de heer Van Heugten en van de minister.

MevrouwLinhard(PvdA)

Voorzitter. Toen ik in het reces de initiatiefnota via de mail ontving, was mijn eerste reactie als ondernemer en als stadsbewoner: wat een goed idee. Ik kan mij heel goed voorstellen dat wij het allemaal vreemd vinden dat iemand die op de Lange Leidsedwarsstraat woont toch nog af en toe klaagt over de horeca in zijn woonomgeving. Hij heeft geweten toen hij ervoor koos om daar te gaan wonen. Als je er dus voor kiest om in een druk gedeelte van de stad te gaan wonen, moet je het klagen over de drukte eigenlijk tot een minimum beperken.

Ik was in eerste instantie dus zeer enthousiast over de initiatiefnota. Dat heb ik ook overgebracht aan mijn fractie. Natuurlijk komen er ook meteen kritische vragen. Die zijn er ook gebleven. Die zal ik straks ook overbrengen in het kader van het rondetafelgesprek. Overall is er eigenlijk niets dan waardering voor dit initiatief.

Na het rondetafelgesprek resten er nog wel wat vragen. Bij het rondetafelgesprek was ik niet aanwezig. Wat te doen met de bescherming van de volksgezondheid? Het beleid is erop gericht om wonen en landbouw, met name intensieve veehouderij, zo ver mogelijk uit elkaar te houden vanwege dierziekten en dergelijke. Deze vraag is toch een beetje blijven hangen.

Gemeenten moeten de mogelijkheid krijgen om wel of geen status af te geven. Hoe zit het met de afdwingbaarheid door bewoners om de status ook te krijgen, zowel in het geval er al een woning in de gemeente is met die status als in het geval dat dat niet zo is.

Gemeenten verplichten om een plattelandswoning automatisch om te zetten in een gewone burgerwoning zodra de woning binnen de normen voor burgerwoning valt. Het is eigenlijk een drietrapsraket: de bedrijfswoning, de plattelandswoning en de gewone woning. Die stappen zet je ook een voor een, gaandeweg dit proces. Wel rijst bij mij tegelijkertijd de vraag: hoe gaat het met de stap terug, dus van de gewone woning naar plattelandswoning? Ons standpunt hierbij is: nee, tenzij. Hoe gaat het van plattelandswoning terug naar bedrijfswoning? Dat moet volgens ons nog steeds mogelijk zijn. Graag verneem ik hierover de mening van mevrouw en mijnheer.

De voorzitter:

U bedoelde de minister en de initiatiefnemer.

MevrouwLinhard(PvdA)

Voorzitter. Het volgende punt is het nadenken over de suggestie inzake een convenant tussen boer en bewoner. De bewoner moet zich bewust zijn van mogelijke nadelen van het wonen in een plattelandswoning. Hoe groot is de kans dat boerderijen alleen maar worden gesticht om deze te kunnen ombouwen tot plattelandswoningen om er zo veel geld aan te verdienen? Is dat onwenselijk en zo ja, hoe moeten wij dat tegengaan?

De minister heeft de volgende nuancering aangebracht: een bedrijfswoning en een plattelandswoning bieden in theorie dezelfde bescherming, maar niet in de praktijk, omdat de afweging tussen bedrijfsbelang en woongenot van de boer dan wegvalt; hij woont er immers niet meer. Op welke manier kan die bescherming toch verbeterd worden?

Voorts lijkt het ons een goed idee om de regeling na een bepaalde periode, bijvoorbeeld vier of vijf jaar, te evalueren.

Ik herhaal dat de fractie van de Partij van de Arbeid heel sympathiek tegenover het voorstel staat.

Het argument dat mensen er deels zelf voor kiezen om in de omgeving van het boerenbedrijf te wonen en dus de nadelen op de koop toe nemen, snijdt hout, wat mijn fractie betreft. Bovendien – hiermee sluit ik aan bij mijn collega van de CDA-fractie – heeft mijn fractie de indruk dat het de leegloop van onze plattelandsgebieden enigszins kan tegenhouden.

De heerVan Leeuwen(SP)

Voorzitter. Voordat ik ook mijn waardering uitspreek voor het initiatief dat de heer Van Heugten heeft genomen, wil ik het probleem van de ontvolking van het platteland eventjes in een wat breder kader plaatsen. Uit internationaal onderzoek naar de indringende vraag hoe het komt dat zowel de voedselproductie als het aantal ondervoede mensen wereldwijd stijgt, blijkt dat het huidige industriële landbouwmodel geen oplossing is en dat daardoor bovendien de druk op water, bodem, milieu, biodiversiteit en klimaat onhoudbaar wordt. De duidelijke conclusie is dat enkel een multifunctionele, duurzame, kleinschalige en agro-ecologische landbouw een antwoord kan bieden op de honger in de wereld en op de stijging van de vraag naar voedsel en dat de leefbaarheid van het platteland daardoor verbeterd wordt.

Dit is een wereldprobleem, maar het speelt ook in eigen land. Per dag geven acht boeren hun bedrijf op. Dertien jaar geleden vroegen Jan Douwe van der Ploeg en andere landbouwsociologen uit Wageningen aandacht voor de verbreding van de landbouw. "Eenvoudige ingrepen en het stellen van landschappelijke voorwaarden aan vernieuwing bieden zeker de kleinschalige grondgebonden landbouw perspectief als economische en maatschappelijke drager van het landschap, want – dit mag algemeen bekend geacht worden – de schaalvergroting en de rationalisatie door middel van ruilverkaveling heeft veel schade berokkend." Was getekend: het Natuurplanbureau, inmiddels het Planbureau voor de Leefomgeving. De regering is echter niet van plan om speciaal beleid te ontwikkelen voor de familieboerenbedrijven als bescherming tegen de concurrentie van megaboeren. Ik vraag me af of de regering die rapporten ook leest. In die zin is de initiatiefnota van de heer Van Heugten over de plattelandswoningen een einde-van-de-pijplijnnota. In de nota legt hij zich neer bij een in feite ongewenste ontwikkeling. Ik begrijp donders goed dat wij de klok niet terug kunnen zetten en de 140.000 agrarische woningen die de afgelopen 30 jaar zijn vrijgekomen en grotendeels zijn gesloopt, niet kunnen herbouwen om er één, twee, drie weer een agrarisch bedrijf in te starten. Als er echter wordt ingezet op de kleinschalige, grondgebonden landbouw, kan het probleem ook op een andere manier voor de toekomst worden getackeld. In reactie op de initiatiefnota schrijft de minister dat de schaalvergroting nog lang niet ten einde is. Hoe verhoudt dit zich volgens haar met al die rapporten en onderzoeken die stellen dat het juist de andere kant op moet?

Ongeacht het bredere verband en de samenhang die ik heb aangegeven, signaleert de heer Van Heugten natuurlijk wel een zeer reëel probleem. Ik maak dus complimenten voor zijn initiatiefnota. Ik ben het eens met het streven om door middel van vergroting van de toegankelijkheid en van meer diversiteit in economische activiteiten de leegloop van het platteland tegen te gaan. De plattelandswoning kan hieraan een bijdrage leveren. Om het voorzieningenniveau in stand te houden en de gevolgen van de krimp op te vangen, is echter meer nodig. Ik beschouw de plattelandswoning dan ook als een van de in te zetten middelen. Die zou alleen onderdeel moeten zijn van een veel breder beleid. Dat signaleert de minister ook. Er is heel wat meer nodig, stelt zij in haar brief. Ik hoor graag waarop de minister dan concreet doelt.

De introductie van de plattelandswoning kan een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in het buitengebied. Veel mensen willen buiten wonen, maar als men de drukte van de grote stad wil ontvluchten, moet men niet klagen over de stilte op het platteland. Men moet dus de lusten en de lasten aanvaarden. De vraag is of veel mensen die lasten voor lief nemen en blijven nemen. Ondanks dat de woning de titel plattelandswoning heeft, kun je de bewoners niet het recht op klagen ontzeggen. De vraag aan de heer Van Heugten is in hoeverre dit juridisch houdbaar is en in hoeverre je bewoners van plattelandswoningen het recht op beschermende milieueisen kunt ontzeggen. De overheid heeft naar mijn mening immers ook de plicht om burgers te beschermen tegen schadelijke leefomstandigheden. Ik krijg hierop graag een reactie.

De eisen op het gebied van milieu, water- en luchtkwaliteit worden voor de plattelandswoning gelijkgeschakeld met die voor de bedrijfswoning. Als de milieueisen voor de bedrijfswoning strenger worden – dat kan best hard nodig zijn vanwege de gevolgen voor de volksgezondheid van megabedrijven – zal dat ook gebeuren voor de plattelandswoning. Het gaat tenslotte om de gezondheid van de mensen. De agrariër zal dan voorzieningen moeten treffen, niet uit eigenbelang, bedrijfsmatige overwegingen of om te voldoen aan de milieueisen die voor zijn bedrijfswoning gelden – dat moet sowieso – maar ook voor die van de buren, de bewoners van de plattelandswoningen. Kan de heer Van Heugten aangeven hoe, wanneer en tot hoe lang de eigenaar van het aanpalende agrarische bedrijf verplicht is om milieumaatregelen te nemen ten faveure van de bewoners van de plattelandswoning na verkoop van de bedrijfswoning als plattelandswoning?

In de initiatiefnota wordt niet nader ingegaan op nieuwe bedrijvigheid; die beperkt zich tot het wonen. Als wij op het platteland meer bedrijvigheid willen, moeten we verder kijken dan alleen wonen. Voormalige bedrijfswoningen, eventueel met bijgebouwen, bieden de mogelijkheid om de bedrijvigheid te stimuleren. De SP vindt dat voorkomen moet worden dat de verkeersdruk in het landelijke gebied gaat toenemen door nieuwe functies – kleine bedrijfjes – in plattelandswoningen. Dat kan bijvoorbeeld door een duidelijke grens te stellen aan het aantal parkeerplaatsen. Ik vraag de heer Van Heugten of de plattelandswoning ook ruimte biedt voor nieuwe bedrijvigheid en zo ja, of het de bedoeling is om daaraan nadere regels te stellen.

Aan nieuwe bedrijvigheid stellen wij in ieder geval de eis dat die schoon moet zijn en moet passen in het landschap. Wij willen geen autosloperij, maar bijvoorbeeld een zorgboerderij, ateliers of een architectenbureau. Die zijn zeer wel mogelijk. De vraag is echter hoe zich dit verhoudt tot het agrarische bedrijf. Als iemand zijn boterham verdient in een voormalige boerderij en daarvan economisch afhankelijk is, kan hij in de toekomst worden belemmerd vanwege milieueisen die niets te maken hebben met zijn bedrijf. Wie trekt er dan aan het langste eind? Ik hoor hier graag een reactie op.

LTO is positief over de combinatie wonen, recreëren en ondernemen, maar maakt terecht een paar kanttekeningen. Goede agrarische locaties mogen niet verloren gaan, omdat plattelandswoningen omgevormd worden tot burgerwoningen. Met andere woorden, de plattelandswoning mag geen instrument worden om sterke agrarische gebieden anders te bestemmen. Er moet zeer zorgvuldig mee worden omgegaan, om de agrarische structuur te behouden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeente, maar ook bij Rijk en provincie als het gaat om het cultuurhistorische aspect. Door de mogelijkheid om de bedrijfswoning het label plattelandswoning te geven, kan het aantrekkelijk worden om de woning van het bedrijf af te splitsen. Hoe gaat de initiatiefnota dat voorkomen?

In het verlengde hiervan ligt de Ruimte-voor-Ruimteregeling, bedoeld om sanering financieel mogelijk te maken. Zijn dat wat nu burgerwoningen zijn? Worden dat plattelandswoningen? Wij vergroten het probleem en tasten ook het landschap aan, indien dat laatste mogelijk is: mooi Nederland, de verrommeling als gevolg van de bouwmarktcultuur op het platteland – collega Mastwijk heeft dit al gezegd – inclusief de uit de hand gelopen hobby's. Wat worden de richtlijnen?

Aan de minister de vraag of er restricties worden gesteld aan het maatwerk dat van gemeenten wordt verwacht. Hoe worden bijvoorbeeld de karakteristieken van het landschap betrokken bij het hele verhaal over de plattelandswoningen? Zowel aan de minister als aan de heer Van Heugten de vraag hoe wij voorkomen dat plattelandswoningen gekocht worden vanwege de bouwkavel en gesloopt worden om een nieuwe, veel grotere boerderette te bouwen. Hetzelfde geldt voor de uitbreidingsmogelijkheden van de plattelandswoning. Worden daaraan restricties opgelegd, als het aan de minister en de heer Van Heugten ligt?

Tot slot nog twee vragen aan de heer Van Heugten en één aan de minister. Eerst aan de heer Van Heugten. Is het de bedoeling om de plattelandswoning met terugwerkende kracht te introduceren? Is hij bereid om in het initiatief verder onderscheid te maken voor het realiseren van plattelandswoningen in de verschillende gebieden: gebieden met intensieve veehouderijen, gebieden waar natuurontwikkeling mogelijk is, verwevingsgebieden en dergelijke?

Aan de minister de vraag op welke termijn het initiatiefvoorstel tot wetgeving gaat leiden.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de Kamer.

De vergadering wordt van 19.26 uur tot 19.31 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering en geef voor zijn antwoord in eerste termijn het woord aan de heer Van Heugten.

De heerVan Heugten(CDA)

Voorzitter. Dank aan de Kamerleden voor hun inbreng en voor hun gewaardeerde complimenten. Het is zeer leerzaam om ook eens een aan de andere kant van de problematiek te proberen om te werken aan een oplossing, vanuit de Kamer redenerend naar een wetgevingstraject toe. Ik zal de bijdragen in volgorde nalopen.

Allereerst kom ik bij de opmerkingen die de heer Mastwijk maakte. Hij vroeg wat er gebeurt wanneer dit in de ene gemeente wel maar in de andere gemeente niet wordt toegepast. Ik denk dat hiermee de kern van de oplossing die wij hebben willen vinden, wordt geraakt. Wij hebben namelijk in het landelijk gebied gezien dat de problematiek van de voormalige boerderijen door allerlei omstandigheden zo is gegroeid als zij is gegroeid. Wij komen voormalige boerderijen tegen die door bedrijfsbeëindiging zijn losgekomen van het bedrijf. Wij komen woonboerderijen tegen die door fusie zijn ontstaan. Al die zaken nopen tot maatwerk, zoals vanmiddag nog eens naar voren is gebracht bij een bijeenkomst van de Nederlandse Vereniging van Makelaars. Dat betekent dat de gemeenten in staat zouden moeten kunnen worden gesteld om te proberen per geval, zelfs per individuele casus, dat maatwerk te realiseren. Alleen is daarvoor, zo is ons gebleken, een in de wet ontbrekend instrument nodig. Dat is de oplossing die wij hebben gekozen.

Overigens hebben wij bij de afweging om te komen tot de plattelandswoning twee oplossingsrichtingen voor ogen gehad. Het dilemma waar de gemeenten zelfstandig niet meer uit konden komen, was het volgende. Wanneer een voormalige agrarische bedrijfswoning door iemand wordt bewoond die niet meer bij het bedrijf werkt en die daar dus niet meer aan verbonden is, ontstaat een situatie van illegale bewoning. Je woont dan in strijd met het bestemmingsplan. Nu zijn er een paar redenen waarom je daar dan toch mag blijven wonen. Dat heeft te maken met het overgangsrecht en met een agrariër in ruste, die daar mag blijven wonen. Maar dan mag je je bedrijf niet verkopen, verpachten of verhuren. De meeste gevallen zijn dus gevallen waarin wel sprake is van illegale bewoning. Wil de gemeente dit opheffen, zonder daarbij de bewoner uit zijn woning te zetten, dan beknot zij de omliggende agrarische bedrijven, omdat die dan plotseling te maken krijgen met een bestemmingswijziging van agrarisch bouwblok naar woonbestemming. Voor die woonbestemming gelden andere normen dan voor het agrarisch bouwblok zoals het voorheen bestemd was. Veel agrariërs zullen daar bezwaar tegen maken. Het is dus een keuze tussen twee kwaden. De gemeente moet of het agrarisch bedrijfsleven beknotten, of de bewoners uit hun woning zetten.

Een tussenvorm die allerlei creativiteit heeft losgemaakt, is niet houdbaar gebleken. Aanvankelijk was de Wet geurhinder en veehouderij daarvoor bedoeld, die op het aspect geur inderdaad voor veel gemeenten een adequate oplossing heeft kunnen bieden, maar de Wet milieubeheer stelt ook eisen aan de luchtkwaliteit en de geluidhinder. Die vallen buiten de werkingssfeer van de Wet geurhinder en veehouderij.

Waar het nu om gaat, is dat de Wet milieubeheer, bijvoorbeeld als het gaat om luchtkwaliteitsnormen of om geluidsnormering, geen onderscheid maakt tussen het feitelijke gebruik en het bestemde gebruik. De wet zegt: wanneer u als agrariër een nieuwe milieuvergunning aanvraagt, moet u kijken wat er allemaal in uw omgeving is. Of die woning nu agrarisch bestemd is maar burger bewoond wordt, of burger bestemd is en burger bewoond wordt, maakt voor die wet geen verschil, die kijkt naar het feitelijk gebruik. Dat is het grote euvel waarin de gemeenten dus niet meer tot oplossingen konden komen van dit dilemma.

Nu hebben wij overwogen om in plaats van het begrip "plattelandswoning" te introduceren, het principe uit de Wet milieubeheer te halen – denk aan luchtkwaliteit of geluid, maar ook aan geurhinder – dat die wet niet kijkt naar het planologisch bestemde gebruik maar naar het feitelijke gebruik. Want het curieuze is dat wij in Nederland ook allerlei illegale situaties wel beschermen. Ook al woon je illegaal op een plek, je woont ergens en dat feitelijke gebruik is dus beschermd door middel van onze wetgeving.

Deze oplossingen volgend hebben wij gezien dat er wel erg veel raakvlakken zijn, onder andere met Europese wetgeving. Het zal in het kader van de Wet milieubeheer tot erg veel discussies gaan leiden. Anderzijds wilden wij zo snel mogelijk tot een adequate oplossing komen. Gemeenten zijn juist nu – de heer Mastwijk refereerde hieraan – bezig met het vernieuwen van hun bestemmingsplannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Alles moet geactualiseerd worden. Juist nu hebben gemeenten behoefte aan een juridisch goed houdbare oplossing voor het platteland. Er is een brede discussie over de vraag of je ten aanzien van de Wet geluidhinder, de Wet luchtkwaliteitseisen en de Wet geurhinder en veehouderij het principe van feitelijk gebruik versus bestemd gebruik zomaar kunt wijzigen. Dat is erg lastig gebleken. Juridisch zit het behoorlijk ingewikkeld in elkaar. Ik ben overigens zeer blij met de aanwijzing van de minister in haar brief. Misschien moet je met het oog op de langere termijn bezien of je dit punt uit de wetgeving niet eens tegen het licht moet houden. Ik denk dan niet alleen aan het platteland, maar ook aan bedrijfsterreinen waar ook bedrijfswoningen staan. Deze categorie woningen hebben wij bewust uit het wetsvoorstel gelaten om specifiek voor de bestemmingsplannen voor het buitengebied, waar dit fenomeen het meest voorkomt, een oplossing te vinden. Hiermee zijn nog lang niet alle knelpunten in de diverse gemeenten opgelost. Ik ben het dus met de heer Mastwijk eens dat het goed zou zijn om te bezien of je voor de lange termijn eerder uit moet gaan van het planologisch gebruik en de bestemming dan van het feitelijk gebruik.

Door het begrip "plattelandswoning" te koppelen aan de mogelijkheid voor gemeenten om een en ander toe te passen, hebben wij in ieder geval wel maatwerk kunnen realiseren. Dit maatwerk is erop gericht om al de individuele casussen uit het verleden adequaat te kunnen repareren. In die zin moet men het voorstel zien als een stuk reparatiewetgeving. Deze wetgeving moet echter overzichtelijk zijn en snel toepasbaar. Het moet niet de bedoeling zijn – hierop werd terecht gewezen tijdens het rondetafelgesprek – dat wij met het repareren van een juridisch moeilijke situatie allerlei ontwikkelingen stimuleren of neveneffecten creëren die wij onwenselijk vinden. Ik kom hier straks nog op terug bij de beantwoording van de vragen.

De heerVan Leeuwen(SP)

De heer Van Heugten begon zijn betoog met een antwoord op de vraag: waarom de ene gemeente wel en de andere gemeente niet? Dank voor het uitgebreide exposé. Wat is concreet het antwoord op deze vraag?

De heerVan Heugten(CDA)

Gemeenten zijn vrij om dit toe te passen. In het conceptwetsvoorstel is geen wettelijk voorschrift volgens welke gemeenten dit toe moeten passen. Er is dus geen plicht voor gemeenten. Het is aan een gemeente zelf om in haar ruimtelijk beleid hierin een keuze te maken. Volgens mij zit hier de crux ten aanzien van de vraag of je kunt voorkomen dat dit wetsvoorstel leidt tot ongewenste situaties: te veel woningen in het buitengebied die op lange termijn de agrarische ontwikkelingen belemmeren of te veel woningen die op lange termijn zorgen voor een extra verstening of verrommeling van het gebied. Als gemeenten een bestemmingsplan wijzigen en hierin voor toepassing van het begrip "plattelandswoning" kiezen, moeten zij dit wel onderbouwen. Zij moeten aangeven voor welke delen van het buitengebied het wel kan en voor welke delen niet. Neem gemeenten in reconstructiegebieden waarbij sprake is van het creëren van landbouwontwikkelingsgebieden. Zo'n gemeente kan het verzoek krijgen, voormalige bedrijfswoningen om te zetten in plattelandswoningen. Als burgemeester of wethouder zou ik erg terughoudend zijn om in dit soort gebieden het plattelandswonen toe te staan en niet zozeer vanwege het feit dat dit op korte termijn tot conflicten leidt, integendeel. Voor de langetermijnontwikkeling van dit soort gebieden kan het echter beter zijn om bestaande woningen uit het gebied te verwijderen en alleen agrarische bouwblokken toe te staan.

De heerVan Leeuwen(SP)

Ik had ook de vraag gesteld hoe je daarmee omgaat. De heer Van Heugten zegt dat we het helemaal aan de gemeenten overlaten, maar hij zegt ook: als ik burgemeester was, zou ik het nooit doen. Is het toch niet slimmer om die voorwaarden mee te geven bij het wetsvoorstel, dat je de landbouwontwikkelingsgebieden uitsluit van de mogelijkheid plattelandswoningen om zo de ontwikkelingen die de heer Van Heugten schetst, op voorhand tegen te gaan?

De heerVan Heugten(CDA)

Ik zou de landbouwontwikkelingsgebieden niet specifiek willen opnemen in de wet. Dit kan ook gelden voor een aantal sterlocaties in verwevingsgebieden. De enige aanvulling die ik nog overweeg na alle reacties die ik tot nu toe gekregen heb, is dat er wel een link wordt gelegd dat gemeenten een plattelandswoning alleen kunnen toestaan als zij een duidelijke gebiedsvisie hebben. Dat beantwoordt namelijk heel veel van uw vragen en van uw zorgen. Dat beantwoordt ook de vraag wat nog meer in de vrijkomende agrarische bebouwing kan. Kunnen daar ook nieuwe economische activiteiten worden gecreëerd? Kunnen daar ook zorgactiviteiten worden gedaan? Als gemeenten in hun gebiedsvisie vastleggen wat en waarom zij iets toestaan in dit gebied en dus ook de toepassing van het begrip "plattelandswoning" wel of niet in het gebied toestaan, doen zij twee dingen. Ten eerste stellen zij helderder grenzen in de ongewenste neveneffecten dan wel de gewenste sturing van ruimtelijke ontwikkeling. Ten tweede zal iemand die een verzoek doet tot wijziging van de bestemming van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning, wanneer de gemeente dat verzoek afwijst, daartegen in beroep kunnen gaan en dan zal de gemeente bij de rechter duidelijk moeten kunnen maken waarom zij in het ene geval de bestemming plattelandswoning wel toestaat en in het andere geval die afwijst. Ook dan is een verwijzing naar een houdbare gebiedsvisie of een structuurvisie een instrument waarmee gemeenten dit beleid kunnen aantonen en ook adequaat in hun bestemmingsplannen kunnen sturen. In feite is dat wel heel erg analoog aan de wijze waarop gemeenten überhaupt hun bestemmingsplannen maken, want ook bij het aanwijzen tot woonbestemming of tot verkeersbestemming zullen gemeenten over het algemeen een onderbouwde motivatie moeten kunnen geven waarom zij dat doen en in welke mate mensen daaraan rechten of plichten kunnen ontlenen.

Een aantal fracties heeft gevraagd of gemeenten voor het blok kunnen worden gezet en verplicht kunnen worden om op verzoek de term "plattelandswoning" op te nemen in een bestemmingsplan. Dat zou dus kunnen op het moment dat de gemeente dat niet adequaat in het achterliggende ruimtelijk beleid heeft verankerd, waarop zij gemotiveerd kan toewijzen dan wel gemotiveerd kan afwijzen. Bij een verdere uitwerking van dit wetsvoorstel kan de link naar het hebben van een adequate gebiedsvisie misschien wel een heel goede zijn om toe te voegen, gezien de zorgpunten van de Kamer en mij of op een goede manier op het platteland met de ruimtelijke ordening wordt omgegaan.

Verder zijn de normale regels die wij nu al kennen, van toepassing. Dat geldt voor ruimte-voor-ruimtekavels. Gevraagd is of zomaar overal ruimte-voor-ruimtekavels gerealiseerd kunnen worden. Nee, er is ook nu al – en veel gemeenten hebben daar ook beleid voor – een beperking waar en op welke manier je ruimte-voor-ruimtekavels kunt creëren. Dat is niet zomaar even het vrije spel. Dat is aan allerlei regels gebonden.

De heer Mastwijk heeft nog gevraagd of het niet handig is, een idee van de minister, om nog een tijdshorizon in dit wetsvoorstel in te bouwen om daarmee ook sturing te geven in welke gevallen men wel een plattelandswoning zou kunnen toepassen en in welke gevallen niet. Daarover heb ik twee opmerkingen. Enerzijds ben ik niet voor een tijdshorizon. De minister wijst op de analogie naar de Wet geurhinder en veehouderij. Daarin is een knip gemaakt bij de datum 19 maart 2000 en alles wat na die tijd beëindigd is. Als wij dat zouden doen, als wij bijvoorbeeld dezelfde grens zouden hanteren, zouden juist veel gevallen waarin wij nu de knelpunten zien, weer niet opgelost kunnen worden. Die zouden dan weer buiten de boot vallen. Dat zou weer jammer zijn voor de motivatie waarom dit wetsvoorstel überhaupt gemaakt is. Aan de andere kant kan ik mij wel voorstellen de zorgen aan de kant van de Kamer, en dat is voor een stukje ook mijn zorg, dat het niet zo kan zijn dat men met het oogmerk om zo snel mogelijk een plattelandswoning te verkrijgen, nu een bedrijfswoning erbij zou bouwen om vervolgens binnen een jaar nadat die klaar is, al een verzoek te doen om een plattelandswoning te maken en dat je zo een ongewenste ontwikkeling zou stimuleren tot het bijbouwen van bedrijfswoningen.

Allereerst zijn er strikte regels voor bedrijfswoningen. Veel gemeenten hebben die ook adequaat in hun bestemmingsplannen opgenomen. Ook in het provinciaal beleid zijn die opgenomen. Wanneer mag je nu wel en wanneer mag je nu niet een bedrijfswoning bij een bedrijf erbij bouwen? Dat kan niet zomaar. Het begrip plattelandswoning kan niet zomaar op eigen houtje ervoor zorgen dat er meer bedrijfswoningen bij komen. Die regels zijn er en die blijven ongewijzigd. Maar het zou misschien wel een extra drijfveer kunnen zijn. Om dat uit te sluiten, zou je kunnen overwegen om niet een datum maar wel een periode te noemen: een woning moet bijvoorbeeld minimaal tien jaar gefungeerd hebben als agrarische bedrijfswoning alvorens in aanmerking te komen om omgezet te worden tot plattelandswoning. Daarmee bouw je een extra borg in om te voorkomen dat willekeurig in allerlei situaties de motivatie ontstaat om sneller bedrijfswoningen te bouwen met het oogmerk die daarna als plattelandswoning te verkopen of te gaan bewonen.

Dan nog iets over de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Kunnen daar nog andere zaken in? Gaat het alleen maar om de woongedeeltes? Dit wetsvoorstel heb ik beperkt tot de woongedeeltes, het voormalige bedrijfswoninggebouw. De vrijkomende agrarische bebouwingen vormen in veel plattelandsgebieden een item. Daar is ook veel beleid op. Ik denk dat het los van de plattelandswoning sowieso beleid van gemeenten in hun gebiedsvisies is om in bepaalde delen van het platteland bij vrijkomende agrarische bebouwing andere activiteiten toe te staan dan sec de agrarische bedrijvigheid. In zoverre ben ik van mening dat dit wetsvoorstel dat beleid over vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing niet zal verstoren. Dat beleid kan onverkort gehandhaafd worden. Het is alleen een aanvulling als het gaat om de voormalige woongedeeltes.

De heerMastwijk(CDA)

De heer Van Heugten had het net over de gebiedsvisies van gemeenten. Ik heb twee voorbeelden genoemd. Ik had het over een riante boerderij met deel, die door een woningcorporatie zou kunnen worden gesplitst in vier wooneenheden. Daarmee zou tegemoet gekomen kunnen worden aan de verlangens van de jeugd om vooral in de buurt van hun eigen kern te kunnen wonen. In veel delen van het land is dit een belangrijk punt. Het tweede voorbeeld dat ik noemde betreft de zorginstelling die gebruik zou kunnen maken van de aanpalende bijgebouwen die dreigen te verrommelen. Maakt die gebiedsvisie in aanvulling op het bestemmingsplan het nu mogelijk dat de twee voorbeelden die ik noemde en die in heel veel gemeenten tot goede oplossingen zouden kunnen leiden, realiteit kunnen worden? Ik hoor daar straks ook graag het oordeel van de minister over, want die wordt natuurlijk gevraagd om dit verder op een goede manier in wetgeving vast te leggen.

De heerVan Heugten(CDA)

Nu stelt u de vraag iets anders dan eerder. U vraagt nu of een gebiedsvisie dit mogelijk maakt. Dan is mijn antwoord ja. Gebiedsvisies zouden het mogelijk moeten maken om vrijkomende agrarische bebouwing andere bestemmingen te geven – daarin andere activiteiten toe te staan – dan sec de voormalige agrarische bedrijfsactiviteiten. Het begrip plattelandswoning doet aan dat beleid niets af, het voegt daar hooguit aan toe dat de voormalige bedrijfswoning sec bewoond kan worden en dat de illegale situatie van splitsing van bedrijf en woning niet meteen leidt tot een juridisch conflict. Wanneer een woningbouwcorporatie haar oog heeft laten vallen op een voormalige agrarische bedrijfswoning en deze nog als zodanig bestemd is in het bestemmingsplan, kan zij die woning niet opsplitsen in vier wooneenheden voor starters. Dat kan pas op het moment dat de gemeente expliciet een besluit genomen heeft om die agrarische bouwblokbestemming te wijzigen in hetzij een burgerwoningbestemming – een reguliere woonbestemming – hetzij een plattelandswoning. Die plattelandswoning kan best een woning zijn die gesplitst is in vier eenheden voor starters. Dat is op zichzelf geen belemmering. Dat staat er los van. Het gaat wel om het principe dat de gemeente expliciet moet besluiten de agrarische bestemming daarvan te wijzigen in een toegestane woonbestemming.

De heerMastwijk(CDA)

Ik leg de woorden van de heer Van Heugten zo uit dat die gebiedsvisie een bijkomend instrument is om het fenomeen plattelandswoning meer body te geven. Dus eerst de bestemming plattelandswoning in het bestemmingsplan mogelijk maken en dan vervolgens via zo'n gebiedsvisie aangeven wat de gemeente ongeveer denkt dat mogelijk is via het begrip plattelandswoning. Of zie ik het nu helemaal verkeerd?

De heerVan Leeuwen(SP)

Het is net andersom.

De heerVan Heugten(CDA)

Het is inderdaad precies andersom. Ik heb vooral willen aanduiden dat ik ook zorgen heb over het toepassen van het begrip "plattelandswoning". Komen de gemeenten nu niet ongewild in de problemen en verliezen ze daarmee niet de regie op de ruimtelijke ordening in hun buitengebied? Ik heb gezegd dat de gebiedsvisie het instrument is om de regie te behouden en om niet voor het blok gezet te worden. De gebiedsvisie moet de gemeente houvast bieden om al dan niet toe te staan dat een bestemming als plattelandswoning wordt opgelegd.

De heerMastwijk(CDA)

We bedoelen hetzelfde, maar ik legde het wat ongelukkig uit. Daarvoor bied ik mijn excuses aan. Wij bedoelen dus hetzelfde.

De voorzitter:

Het was dus andersom.

De heerVan Leeuwen(SP)

Ik kom nog even terug op het woonverhaal, de plattelandswoning, waar de initiatiefnota zich op richt. De heer Van Heugten zegt dat de gemeenten het beleid hebben om daar nieuwe bedrijvigheid te laten plaatsvinden. Volgens mij kan het fenomeen plattelandswoning een stimulans betekenen voor nieuwe bedrijvigheid of die bedrijvigheid zelfs uitlokken. Je zou als wetgever de mogelijkheid moeten bieden om de bijgebouwen onder hetzelfde regime te laten vallen als de plattelandswoning, bijvoorbeeld met het oog op de milieueisen. Het moet natuurlijk aan allerlei voorwaarden van landschappelijke inpassing voldoen. Het mag geen autosloperij zijn. Dan verruim je echter de mogelijkheden om een nieuwe impuls te geven. Dan maak je toch een dubbelslag?

De heerVan Heugten(CDA)

Op zichzelf kan ik me wel vinden de ruimdenkendheid van de heer Van Leeuwen. Het wetsvoorstel biedt een bepaalde ruimte aan gemeenten. Ik denk alleen dat gemeenten er meer baat bij hebben om zich toe te leggen op regelingen in het bestemmingsplan die bijvoorbeeld gelden voor beroepen aan huis of voor bedrijfsvoering aan huis, wanneer zij meer willen toestaan dan sec wonen in een plattelandswoning. Dan maakt het niet uit of het een meubelmaker is of een kunstgalerie. Gemeenten hebben er in het algemeen regelingen voor wanneer men de woning wil combineren met aanvullende bedrijfsactiviteiten. Dan gaat het bijvoorbeeld om de omvang, de verkeersaantrekkende werking en parkeren. Ik stel me voor dat gemeenten het op de reguliere manier afhandelen, zoals ze dat ook doen in woonwijken of in kernrandzones. Ik ben ervoor dat ze die regelingen ook hanteren voor de plattelandswoning. Ik zou er niet voor kiezen om in de wet meer handreikingen te doen, dus om behalve het wonen in een voormalige agrarische bedrijfswoning ook andere activiteiten toe te staan en die wettelijk op een of andere manier te borgen.

Het gaat mij met name om het reparatiekarakter. De voormalige boer die blijft wonen in zijn boerderij en daar illegaal verblijft, is de aanleiding geweest voor dit voorstel. Voor het overige zoek ik alleen of dit geen ongewenste neveneffecten oproept, waarvan wij eigenlijk allemaal vinden dat wij die niet moeten willen.

Mevrouw Neppérus en de heer Mastwijk hebben gevraagd wat er gebeurt als de provincie het helemaal niet ziet zitten.

MevrouwLinhard(PvdA)

Dit lijkt mij een mooi moment om de weg terug te koppelen aan de gebiedsagenda's. Is er een weg terug van burger naar platteland naar bedrijfswoning?

De heerVan Heugten(CDA)

Ja. Naar mijn idee, en dat is volgens mij ook de perceptie van dit wetsvoorstel, zijn gemeenten vrij om bestemmingswijzigingen toe te passen: van agrarisch bouwblok naar plattelandswoning, van plattelandswoning naar agrarisch bouwblok, of van burgerwoning naar plattelandswoning. Ik zeg er alleen wel bij dat de gemeenten rekening moeten houden met de perikelen waar ik het net over had. Zij zullen dat met een zekere mate van beleid en onderbouwing moeten doen. Het zomaar weer bestemmen van een burgerwoning tot plattelandswoning, dus het afwaarderen van burgerwoning tot plattelandswoning, kan alleen als het gaat om een voormalig agrarisch bouwblok. Het zal hoe dan ook om een voormalig agrarisch bouwblok moeten gaan. Het kan niet zomaar een woning in een woonwijk zijn die nooit agrarisch bouwblok is geweest. Dan zal de gemeente er rekening mee moeten houden dat zij planschade krijgt. Er wordt mogelijk beroep en bezwaar ingesteld door degene die de kwalificatie van burgerwoning liever niet terug ziet lopen naar agrarisch bouwblok of plattelandswoning.

De vraag of het technisch mogelijk is dat gemeenten de wijziging niet alleen naar voren doen maar ook naar achteren – dus opschalen en afschalen – moet ik met ja beantwoorden. Technisch is dat mogelijk. Gemeenten kunnen dat doen. In de praktijk zal echter blijken dat in het beleid van gemeenten wetgeving en planschade een rol spelen. Ik heb geen aanleiding om vanuit de gedachte van de wetgever in het wetsvoorstel de gemeente hierbij een verdere restrictie op te leggen. Zoals ik net aanduidde en mede naar aanleiding van de reactie van de minister, heb ik wel gezien dat het goed is om op twee punten mogelijk nog een aanvulling aan te brengen. De eerste aanvulling is om het begrip "plattelandswoning" alleen toe te staan als er ook een achterliggende gebiedsvisie bestaat die dat inkadert en motiveert. De tweede dat men alleen een plattelandswoning mag bestemmen wanneer de woning al voor een langere periode als bedrijfswoning heeft gediend. Het zou een suggestie kunnen zijn om daarvoor een termijn van tien jaar te nemen.

Dan de vraag naar het geval waarin de provincie dit gemeentelijk beleid helemaal niet ziet zitten. Wat is dan de rol van de provincie? Hoe is dan de verhouding provincie-gemeente? Naar mijn mening komt hier de reguliere verhouding tussen gemeente en provincie bij het wijzigen van bestemmingsplannen aan de orde. Wanneer de provincie kan aantonen dat het toepassen van het begrip "plattelandswoning" in strijd is met bijvoorbeeld provinciale belangen, kan zij mogelijkerwijze ingrijpen via een zienswijze, een aanwijzing of een reactieve aanwijzing. Het lijkt mij niet dat de provincie zelf het voortouw moet nemen om via inpassingsplannen plattelandswoningen aan te wijzen. Dat lijkt mij net een stap te ver. In theorie zou het moeten kunnen, maar ik denk dat ook de provincie dan voor de uitdaging staat om dit wel te doen in het kader van een bredere visie. Het ligt niet echt voor de hand.

Mevrouw Neppérus heeft gevraagd naar de financiële dekking van dit voorstel en welke financiële aspecten een rol spelen. Ik heb er net een genoemd. Het begrip "planschade" kan een rol spelen. Het is uiteraard voor rekening van de gemeente die het bestemmingsplan wijzigt om die planschade af te dekken. Dit wetsvoorstel heeft een facultatief karakter. Het is een stuk gereedschap dat je gemeenten aanreikt, maar het is aan de gemeenten zelf om er wel of geen gebruik van te maken. Daarom zit er geen financiële verplichting aan gemeenten achter en zitten er geen kosten aan die gemeenten opgelegd krijgen. Ik kan mevrouw Neppérus daarom geruststellen dat het maken van kosten, het zoeken van financiële dekking, hier verder niet aan de orde is.

Een ander punt van mevrouw Neppérus gaat over Europese regelgeving. Ik heb net al aangegeven dat die volgens mij wel relevant is als wij misschien op de langere termijn onze milieuwetgeving zodanig kunnen inrichten dat niet langer wordt uitgegaan van het feitelijk gebruik maar van het planologisch bestemde gebruik. Dan moet nog eens goed worden gekeken of dit inderdaad niet strijdig is met Europese regelgeving.

Mevrouw Linhard ging in op het aspect van bescherming van bewoners van plattelandswoningen. Moeten wij niet kijken naar de volksgezondheidsaspecten? Hoe zit het met dierziekten? Ook daarvoor kunnen wij terugvallen op het beleid dat wij sowieso moeten uitvoeren op het gebied van milieubelasting van agrarische bedrijven. Enerzijds speelt het aspect dat agrarische bedrijven en intensieve veehouderij hun milieuvergunningen hebben. Vanuit het principe van hun milieuvergunning moeten ze de beste technieken toepassen, de milieuvergunning regelmatig actualiseren en investeringen doen in het verder terugdringen van de milieubelasting. Wanneer het specifiek gaat om de volksgezondheidsaspecten, geldt het volgende. Er werd veel meer op het platteland gewoond toen er nog veel kleinschalige bedrijven waren – de situatie waarop de heer Van Leeuwen doelde – dan nu het geval is met de fusiegolf en de schaalvergroting, waardoor veel kleine bedrijven opgaan in een of enkele grote bedrijven. Door de effecten van de opschaling is er dus al een vermindering van wonen op het platteland.

Dan is er de vraag of die opschalingseffecten de risico's voor de volksgezondheid in het algemeen vergroten. Misschien weet u dit en misschien ook niet, maar er worden nu nog nadere onderzoeken gedaan naar de schaalgrootte in de intensieve veehouderij en de aspecten van volksgezondheid. Er is al een aantal onderzoeken gedaan. Vooralsnog is er geen aanwijzing dat dit leidt tot extra risico's voor de volksgezondheid. Integendeel, er zijn ook aanwijzingen dat juist de kleinschalige bedrijven veel kwetsbaarder zijn voor ziektebeelden en ziekte-uitbraken. Ik denk dat dit losstaat van de vraag of je wel of niet met een gerust hart het begrip plattelandswoning in de wet kunt opnemen zodanig dat er straks op het platteland geen onverantwoorde situatie ontstaat met betrekking tot de volksgezondheid. Naar mijn mening kunnen wij met een gerust hart zeggen dat dit niet het geval zal zijn. De beschermingsfactoren die gelden voor een bedrijfswoning zijn in feite ook van toepassing op de plattelandswoning. Ik meen dat ik hiermee de vragen van mevrouw Linhard heb beantwoord.

Dan staan er nog een paar punten open van de heer Van Leeuwen. Hij heeft een beschouwing gegeven over de grootschaligheid en kleinschaligheid van de landbouw en de ontwikkelingen daarin, ook in het kader van de wereldvoedselproblematiek. Dit is eigenlijk een heel andere discussie, maar ik wil wel zeggen dat de mate waarin de Nederlandse landbouw erin is geslaagd om productief te zijn per vierkante meter, per oppervlakte-eenheid en per diereenheid en om de voedselproductie te verhogen met relatief weinig inspanningen, een beperkte milieubelasting en een hoog dierenwelzijn, aantoont wat de verdiensten zijn van de schaalgrootte en schaalvergroting. Dit neemt echter niet weg dat noch de heer Van Leeuwen noch ik voorstander zal zijn van een zodanig monofunctionele landbouw dat er geen plaats meer zou zijn voor de kleinschalige landbouw. Ook wij koesteren de kleinschalige landbouw. Je ziet hier juist dat de dynamiek van het kunnen voortzetten van bedrijven op elke schaal en op diverse plaatsen, gebaat is bij de toepassing van het begrip plattelandswoning. Ik noem bijvoorbeeld de extensiveringgebieden waarvan het de bedoeling is dat een aantal boerenbedrijven in de buurt van natuurgebieden of kernrandzones een afwaartse beweging maken. Zij maken die beweging natuurlijk nooit allemaal tegelijk. Er kan een bedrijf verdwijnen, maar de boer wil er nog wel blijven wonen terwijl zijn buurman nog aan het boeren is. Voor dergelijke situaties kun je het begrip plattelandswoning gebruiken en zal het de beweging stimuleren die wij allen voorstaan, namelijk meer ruimte voor natuur en voor kernrandzones, lintbebouwingen die minder last hebben van de agrarische sector.

De heer Van Leeuwen heeft verder nog gevraagd of het juridisch houdbaar is dat de bewoner van een plattelandswoning een andere bescherming geniet dan de bewoner van een reguliere burgerwoning. Voor zover wij het kunnen nagaan, dit staat ook in de nota, is dit houdbaar, omdat het begrip bedrijfswoning en de bescherming daarvan een-op-een worden verbonden aan het begrip plattelandswoning. In het wetsvoorstel is bepaald dat de luchtkwaliteitseisen die aan een bedrijfswoning worden gesteld dezelfde zijn als die aan een plattelandswoning worden gesteld. Dit geldt ook voor de geluidsnormen. Daarmee is naar onze mening geen situatie ontstaan die juridisch onhoudbaar zou zijn. Dan zou in feite ook de bedrijfswoning niet juridisch houdbaar kunnen zijn.

De vervolgvraag van de heer Van Leeuwen is hoe lang de nabije agrarische bedrijven kunnen worden verplicht om toch de benodigde maatregelen te treffen om onaanvaardbare overlast voor de bewoner van de plattelandswoning te voorkomen. De sleutel daarvoor ligt in de vergunning van deze bedrijven op basis van de Wet milieubeheer. In die vergunning zijn de kaders gesteld waarbinnen het bedrijf moet werken en de maatregelen bepaald die het moet nemen om de belasting van de omgeving te beperken. Die vergunning zal dus te allen tijde leidend zijn in het antwoord op de vraag hoe ervoor kan worden gezorgd dat omliggende agrarische bedrijven rekening houden met het feit dat er een plattelandswoning in hun nabijheid is. Dit gebeurt dus via de vergunning op basis van de Wet milieubeheer van deze agrarische bedrijven.

De heerVan Leeuwen(SP)

Dan krijg je ook met een tijdslimiet te maken. Ik kan mij voorstellen dat via de Wet milieubeheer altijd de verantwoordelijkheid blijft bestaan. Dan zal de bereidheid afnemen om een vrijstaande bedrijfswoning tot plattelandswoning te maken, ook uit financieel oogpunt gelet op de mogelijkheid van verkoop. Die verplichting blijft immers gelden. Ik verwijs ook naar het voorbeeld dat de minister in haar brief geeft. Voor de eigen bedrijfswoning wordt wel voldaan aan de nieuwe milieueisen, dus betere ventilatoren en weet ik wat, maar de gierput wordt bij de plattelandswoning gezet om zelf van de stank af te zijn, om het maar even te chargeren. Als je over 30 jaar kijkt en de plattelandswoning bestaat nog steeds, blijft dan die verplichting gelden? In hoeverre kan dit worden afgedwongen?

De heerVan Heugten(CDA)

De plattelandsbewoner is niet rechteloos. Wanneer de milieuvergunning van het agrarische bedrijf geactualiseerd moet worden of er een nieuwe vergunning moeten worden aangevraagd vanwege een wijziging in de bedrijfsvoering, dan is de bewoner van de plattelandswoning partij. De plattelandsbewoner kan dan inspreken of zelfs beroep instellen tegen de milieuvergunning van de agrariër. Hierbij blijft natuurlijk wel gelden dat hij niet de beschermingsfactor voor een reguliere woning in een woonwijk mag eisen.

De bewoner van een plattelandswoning is dus niet rechteloos in de zin dat hij alles over zich heen moet laten komen. Hij kan immers van de overheid vragen dat in de milieuvoorschriften komt te staan dat van de beste technieken gebruik wordt gemaakt, dat de milieubescherming van een redelijk niveau is en dat de milieuoverlast niet onaanvaardbaar is. De plattelandsbewoner heeft dus wel degelijk een positie ten opzichte van het agrarische bedrijf, een positie die bepaald wordt door de mogelijkheid om op basis van de Wet milieubeheer in te spreken en te sturen.

Aangezien in de Wet milieubeheer een opwaartse beweging zit door de druk om te investeren in betere milieutechnieken en betere beschermingsmaatregelen, zal de plattelandsbewoner profiteren van de actualisering van de milieuvergunning. Een bedrijf zal als gevolg daarvan immers vaak tot verdere reductie van de overlast worden gedwongen. Ik wil het niet koppelen aan termijnen, want die veranderingen kunnen op elk moment plaatsvinden. Wanneer bijvoorbeeld de bedrijfsvoering wordt aangepast of het besluit wordt genomen om te investeren, is daarvoor een wijziging van de milieubeheervergunning nodig. En dat biedt de bewoner van een nabij gelegen woning de mogelijkheid om in te spreken. Nogmaals: de bewoner kan zich daarbij niet beroepen op het beschermingsniveau van een woning in een woonwijk.

De heerVan Leeuwen(SP)

Een andere ontwikkeling is de fysieke ontkoppeling van de bedrijfswoning van het agrarische bedrijf. Mensen gaan immers steeds vaker verder weg van het bedrijf wonen. Als in de buurt van dat bedrijf een plattelandswoning staat, is in uw voorstel de agrariër niet verplicht om te investeren vanwege de eigen bedrijfswoning. Die woning staat dan immers misschien wel 40 kilometer verderop. Moet hij dan wel investeren vanwege die nabij gelegen plattelandswoning? Zo ja, is dat dan ook echt afdwingbaar of moet de plattelandsbewoner dat regelen door in te spreken? Overigens vind ik natuurlijk ook dat wetgeving de gang naar de rechter op voorhand zo veel mogelijk moet voorkomen.

De heerVan Heugten(CDA)

De geluidsproductie, de verkeersaantrekkende werking en de fijnstofemmissies zullen ook in dat geval in de milieuvergunning worden genormeerd. Het is daarbij irrelevant of de plattelandsbewoner zijn rechten wil doen gelden of dat de bedrijfswoning onderdeel uitmaakt van de inrichting. De ondernemer moet dan immers nog steeds maatregelen treffen in de context van de Wet milieubeheer. Ik denk dan ook niet dat het toevoegen van het begrip plattelandswoning daarin verandering zal brengen.

MevrouwLinhard(PvdA)

In hoeverre is de plattelandsbewoner gehouden aan de wet- en regelgeving? Is hij gehouden aan de wet- en regelgeving die voorheen voor de bedrijfswoning gold? Als de plattelandsbewoner zich niet houdt aan die regelgeving, heeft de agrariër immers een probleem.

De heerVan Heugten(CDA)

Ik weet niet waaraan u precies denkt. Aan welke punten moet de bewoner zich wel of niet houden? Over het algemeen krijgen bewoners weinig plichten opgelegd. In theorie hebt u gelijk, maar ik kan niet bedenken om welke punten het in de praktijk zou moeten gaan.

De heer Van Leeuwen vraagt of ik overweeg om terugwerkende kracht in te stellen. In het begin van mijn toelichting zei ik al dat ik geen termijnen wil noemen, omdat het daardoor moeilijker wordt om zo veel mogelijk knelpunten op te lossen. Ik heb dan ook geen datum overwogen voor de terugwerkende kracht.

Kun je met terugwerkende kracht de bestemming veranderen? Dat kan natuurlijk niet. Pas als dit wetsvoorstel in een wet is omgezet en van kracht is geworden, kunnen gemeenten het in hun bestemmingsplan opnemen. Het is wel mogelijk voor gemeenten om – als het wetsvoorstel in behandeling is en het ernaar uit ziet dat het uiteindelijk een wet wordt – lopende het wettraject te anticiperen op de legalisering van bepaalde situaties. Dat is echter conform het normale anticipatiebeginsel dat in de Wet ruimtelijke ordening zit in relatie tot legaliseringmogelijkheden.

De heer Van Leeuwen stelde tot slot de vraag of het mogelijk is om verschil aan te brengen in de diverse gebieden. Ik heb aangegeven dat dat inderdaad mogelijk en zelfs gewenst is via de gebiedsvisies.

De voorzitter:

Er is ook een aantal vragen aan de minister van VROM gesteld. Ik geef haar nu de gelegenheid om daar antwoord op te geven. Het woord is aan minister Cramer.

MinisterCramer

Voorzitter. Wij bespreken de initiatiefnota Beter wonen op het platteland, introductie van de plattelandswoning in de Wet milieubeheer. Deze initiatiefnota is opgesteld door de heer Van Heugten. Ik neem aan dat hij bij het schrijven van dit verhaal niet geanticipeerd heeft op zijn komende benoeming tot gedeputeerde. Misschien zien wij hem straks als de eerste bewoner van een plattelandswoning, maar ik denk het niet. Ik denk dat hij een andere woning gaat betrekken. Het zou echter een heel mooi toeval zijn als dat het geval was. Dan zou ik zeker komen kijken.

Ik heb bij brief al gereageerd op het initiatief van de heer Van Heugten. De problematiek die de heer Van Heugten schetst, is zeer belangrijk. Als gevolg van enerzijds schaalvergroting in de landbouw en anderzijds de wens tot wonen op het platteland is een spanning ontstaan in relatie tot het omgaan met de bedrijfswoning en het bevorderen van de leefbaarheid op het platteland. Alleen al vanwege de doelstelling sta ik achter dit initiatief. Ik gaf al aan in mijn brief dat het maken van een sluitende, juridische regeling nog niet zo eenvoudig is. Dat verdient extra aandacht. Ik begrijp heel goed dat het voor de heer Van Heugten moeilijk is om alle ins en outs van de juridische consequenties helemaal te doorzien. Ik wilde evenwel een aantal punten belichten voordat ik overga tot het beantwoorden van de vragen.

Afgelopen donderdag heeft een rondetafelbijeenkomst plaatsgevonden. De bestuurders gaven daarbij aan dat op grond van de geldende wet- en regelgeving op zich al heel veel mogelijk is. De gemeenten die via het ruimtelijke spoor zaken willen regelen, hebben die mogelijkheid over het algemeen al voor een groot deel. De milieuwetgeving laat ook meer toe dan vaak verondersteld wordt. Laat ik dit toelichten aan de hand van zaken waar ook de heer Van Heugten op doelt. De Wet geurhinder en veehouderij bevat al een regeling specifiek voor voormalige bedrijfswoningen die van een veehouderijbedrijf zijn afgesplitst. De heer Van Heugten wijst daar ook op in zijn nota. Onderdeel van deze regeling is dat een woning die na 19 maart 2000 is afgesplitst van een veehouderij, het oorspronkelijke beschermingsniveau van de bedrijfswoning behoudt. Dat is vergelijkbaar met wat de heer Van Heugten nastreeft.

In de wet- en regelgeving rond geluidhinder is de bescherming van een bedrijfswoning van een derde gelijk aan de bescherming van een burgerwoning. Uitsluitend de bedrijfswoning die tot het eigen bedrijf behoort, geniet geen bescherming. De omzetting van een voormalige bedrijfswoning in een plattelandswoning of een gewone burgerwoning heeft op het punt van het geluid alleen consequenties voor het bedrijf waartoe die woning voorheen behoorde. Voor bedrijven waartoe die woning toch al niet behoorde, verandert de situatie niet. Dit is heel belangrijk in verband met de mogelijkheden die er nu al zijn. Hetzelfde geldt voor de luchtkwaliteit. Er wordt op dit moment gewerkt aan een regeling. Naar het zich laat aanzien, krijgt die dezelfde strekking als de wet- en regelgeving voor geluid. Alleen de woning die tot het eigen bedrijf behoort, krijgt geen bescherming. Bedrijfswoningen van derden genieten hetzelfde beschermingsniveau als een burgerwoning. Dus afsplitsing van een bedrijfswoning als plattelandswoning zal ook op het punt van luchtkwaliteit geen consequenties hebben voor een derde bedrijf. Al met al zijn de consequenties voor omliggende, derde bedrijven bij afsplitsing van een voormalige bedrijfswoning dan ook minder groot dan in de nota van de heer Van Heugten is verondersteld. Dat neemt niet weg dat juist de relatie met de milieuwetgeving in de praktijk wel lastig blijkt te zijn. Helaas is die wetgeving in de loop van de tijd namelijk nogal versnipperd geraakt, wat het er voor de gemeente en de burger niet overzichtelijker op maakt. De complexiteit die daarvan het gevolg is, zou dan ook een aandachtspunt moeten zijn bij verdere uitwerking van het initiatief.

Aansluitend op wat gezegd is tijdens de rondetafelbijeenkomst benadruk ik nogmaals het belang van maatwerk. Door verschillende Kamerleden werd op dit punt gewezen. Het is aan de gemeente om te beoordelen of het in een concrete situatie wenselijk is om een woning al dan niet om te zetten in een plattelandswoning. De gemeente moet daartoe de bevoegdheid krijgen, maar het moet geen verplichting zijn. Mevrouw Neppérus bracht dit punt heel nadrukkelijk naar voren en de heer Mastwijk heeft een vraag gesteld in verband met een zorginstelling of een ander type woning, bijvoorbeeld een aantal starterswoningen in een boerderij. Dat zijn keuzes die samenhangen met keuzes van de gemeente. Dat hangt ook samen met wat de heer Van Heugten nadrukkelijk zei, namelijk dat het moet passen in een gebiedsvisie. De ruimtelijke besluitvorming leent zich bij uitstek voor het invullen van zo'n bevoegdheid voor het maken van een afweging en een keuze. Daarom zal bij de verdere uitwerking van het initiatief mijns inziens het ruimtelijk besluit van de gemeente – het bestemmingsplan – een centrale plaats moeten innemen. Het voordeel daarvan is ook dat de ruimtelijke plannen door iedereen geraadpleegd kunnen worden. Door de plattelandswoning te verankeren in het ruimtelijk plan ontstaat transparantie voor eenieder over de status van de plattelandswoning, ook voor bijvoorbeeld potentiële kopers van zo'n woning. Vervolgens zou dan bekeken moeten worden in hoeverre aanpassing van de milieuwetgeving nodig is om goed aan te haken bij dat ruimtelijk besluit om een woning aan te merken als plattelandswoning. Het concrete voorontwerp, dat is opgenomen in de initiatiefnota van de heer Van Heugten, voorziet daarin naar mijn mening nog onvoldoende. Voor de juridische argumentatie verwijs ik naar de bijlage van mijn eigen schriftelijke reactie. In dit verband is bij de rondetafelbijeenkomst ook gesproken over een aanpassing van de milieuwetgeving, waardoor niet meer het feitelijk gebruik van een pand als woning doorslaggevend is voor de bescherming die de bewoners van dat pand krijgen. De bestemming van het pand, het planologisch regime, zou dan doorslaggevend worden voor de mate van bescherming die de bewoner van het pand zal genieten.

De heerVan Leeuwen(SP)

Ik wil nog even terug naar de Wet op de ruimtelijke ordening met het bestemmingsplan als het uiteindelijke juridische kader waar burger en overheid zich aan moeten houden. Overigens stel ik voor om het gewoon "structuurvisie" te noemen, omdat dit in de nieuwe wetgeving de enige term is die een beetje hout snijdt. Geldt wat betreft de verschillende verantwoordelijkheden van Rijk, provincie en gemeente dezelfde doorwerking? De structuurvisie die een gemeente maakt en de bestemmingsplannen die naar aanleiding daarvan worden opgesteld, mogen niet in tegenspraak zijn met de provinciale verordening, de provinciale structuurvisie en de plannen van het Rijk. Dat blijft gelden. Maar sommige dingen wil je natuurlijk helemaal niet in natuurontwikkelingsgebieden; dan is daar die vrijheid toch niet als het om maatwerk gaat?

MinisterCramer

Dat is een van de vragen die de heer Van Leeuwen heeft gesteld. Kort en goed komt het erop neer dat het Rijk in dezen niet de hoofdverantwoordelijkheid heeft. Het is met name een zaak van de gemeente om een eigen structuurvisie op te stellen. Dit soort zaken hoort typisch thuis in de keuzes die een gemeente maakt.

Ik wil nog een ding zeggen, ook naar aanleiding van de rondetafelbijeenkomst. Men is geneigd de zaak nog veel breder te trekken dan de heer Van Heugten beoogt. Zo is de wens uitgesproken om ook bedrijfsfuncties mogelijk te maken. Voorts is gesproken over "verrommeling" door hekjes, schuttingen en hagen rondom woningen. Dergelijke zaken kunnen wij er ook wel bij betrekken, maar mijns inziens moeten wij ons bij de verdere uitwerking van het initiatief beperken tot datgene wat de heer Van Heugten heeft ingebracht. De genoemde zaken kunnen prima geregeld worden via het bestemmingsplan. Overigens geldt dat niet alleen voor plattelandswoningen, maar ook voor andere plekken.

Alvorens ik toekom aan de beantwoording van de vragen, wil ik het volgende toch even vaststellen. Bij de inbreng van de heer Mastwijk was ook de onderliggende vraag om het initiatief van de heer Van Heugten over te nemen. Bij voorbaat zeg ik dat ik daartoe zeker bereid ben; ik sta positief tegenover dit initiatief. Ik ben dus zeker ook bereid om het wetsvoorstel daartoe uit te werken. Toch wil ik hierbij nog wel de volgende kanttekening plaatsen. Gelet op wat is ingebracht in het rondetafelgesprek en wat vanavond is besproken, vind ik het zinvol om eerst de complexiteit verder uit te diepen. In dat verband wil ik de nadruk leggen op de centrale rol die de gemeente naar mijn mening hierbij zou moeten vervullen. De besluitvorming over plattelandswoningen wil ik dan ook in eerste instantie laten plaatsvinden in het ruimtelijke spoor. Dat maakt op de concrete situatie afgestemd maatwerk mogelijk. Dit is ook de lijn die wij verder zouden kunnen uitwerken.

Ik herhaal dat ik eerst een nadere analyse wil maken van de complexiteit: wat moet er precies geregeld worden, wat is er in feite al en wat maakt meer informatie nodig in plaats van nog meer regelgeving. Aan de hand van de uitkomst van die analyse wil ik een voorstel doen. Ik wil namelijk dat zo zuiver en zo strikt mogelijk aanvullen met wat ruimtelijk of milieujuridisch nog noodzakelijk is.

De heer Mastwijk heeft een vraag over de resultaten gesteld. Daarover wil ik natuurlijk zo snel mogelijk aan de Kamer rapporteren. Dat zal toch niet eerder dan het voorjaar van 2010 zijn. Een daaruit voortvloeiend wetsvoorstel neemt, gezien de daarvoor geldende procedures, zoals een adviesaanvraag aan de Raad van State, wat meer tijd in beslag. Mijn inschatting is dat het wetsvoorstel op zijn vroegst in de zomer van 2010 bij de Kamer kan worden ingediend.

Er zijn nog wat meer specifieke vragen gesteld. Zo heeft de heer Mastwijk gevraagd of het initiatief van de heer Van Heugten een oplossing biedt voor de korte termijn en mijn brief aanvullend voor de lange termijn. Nee, ik wil beide graag in elkaar schuiven, mede gezien mijn wens om een analyse te maken van de complexiteit. Ik wil juist de goede elementen uit beide stukken, dus zowel mijn brief als de initiatiefnota van de heer Van Heugten, combineren tot een goed geheel.

De heer Mastwijk heeft ook gevraagd: kan iemand dit afdwingen of mag de gemeente weigeren? Welnu, het moet gaan om een bevoegdheid en niet om een plicht. Zo kan het niet zo zijn dat iemand de status van plattelandswoning afdwingt in een gebied bestemd voor verdere intensivering van de veehouderij. Het gemeentelijke beleid is in dezen absoluut leidend.

De vraag van de heer Mastwijk over zorgfuncties en starterswoningen in voormalig agrarische opstallen is in wezen al door de heer Van Heugten beantwoord. Ik ben daar zojuist ook kort op ingegaan. Ook dat is aan de gemeente om ter zake een beslissing te nemen, mede in het kader van het bestemmingsplan.

De heer Mastwijk heeft voorts geïnformeerd naar de rol van de provincie, als de gemeente graag de status van plattelandswoning wil, maar de provincie dwars gaat liggen. Op die vraag is de heer Van Heugten ook al ingegaan door te antwoorden dat, wanneer dat echt afwijkt van het provinciale beleid, waarmee de heer Van Heugten in de toekomst wel meer te maken zal krijgen, het toch aan de provincie is om de rolverdeling helder te houden.

De voorzitter:

In de toekomst luistert iedereen in Brabant naar gedeputeerde Van Heugten.

MinisterCramer

Voorzitter. Is het mogelijk, vast te leggen dat het beschermingsniveau bij afsplitsing niet daalt, dus dat de status quo wordt gehandhaafd? De heer Mastwijk vroeg daarnaar. Dit moet apart vastgelegd worden. De daadwerkelijke milieusituatie moet bekend zijn op het moment van afsplitsing. Dit is praktisch gezien vrij lastig. Hoe leg je dit eenduidig vast, is dan de vraag. Zoals ik in mijn brieven ook heb geschreven is dit een belangrijk punt bij de verdere uitwerking. Dit punt haalde de heer Van Leeuwen ook aan. Hij vroeg wat er allemaal bij kwam en wat de grens was.

Mevrouw Neppérus vroeg naar de financiële aspecten. Die kleven er natuurlijk aan. Doelt zij op de omzetting van een woning die leidt tot planschade, dan zouden er inderdaad wel eens afspraken met de belanghebbenden over moeten worden gemaakt. De financiële consequenties zijn in principe beperkt. Je komt dan gewoon in een procedure terecht.

Mevrouw Neppérus vroeg hoe dit initiatief zich tot EU-regelgeving verhield. Er is natuurlijk veel EU-regelgeving, maar veel milieuwetgeving past in wat wij nu aan EU-regelgeving aan het implementeren zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van de luchtkwaliteit. In het kader van de uitvoering van het NSL wordt op dit moment door VROM in samenwerking met betrokken partijen nagegaan in hoeverre de luchtkwaliteit beoordeeld moet worden ter plaatse van agrarische bedrijfswoningen. Hierbij wordt gekeken naar de eigen bedrijfswoning en naar bedrijfswoningen van andere bedrijven in de omgeving. In het verlengde hiervan kunnen de voormalige bedrijfswoningen die inmiddels door burgers worden bewoond, worden geplaatst. Dat is dan die plattelandswoning. Het is misschien een suggestie om met het beoogde initiatiefvoorstel aan te haken bij deze actie, die een uitwerking is van het NSL, zodra daarvan de resultaten bekend zijn. Dat is zeer binnenkort het geval. Dan kan het allemaal meteen meegenomen worden.

Mevrouw Linhard had nog een vraag over de volksgezondheid. Die heeft de heer Van Heugten deels al beantwoord. De vraag ging bijvoorbeeld over dierziektes. Dit punt moeten wij bij de verdere uitwerking behandelen. Totaal geen bescherming voor gezondheidsrisico's zie ik wel als problematisch, dus in die zin heeft mevrouw Linhard daar wel een punt.

Zowel mevrouw Linhard als de heer Van Leeuwen sneed het punt van de omzetting van een burgerwoning in een plattelandswoning en van een plattelandswoning in een burgerwoning, dus alle combinaties heen en terug, aan. Een burgerwoning alsnog laten omzetten in een plattelandswoning zou het beschermingsniveau verlagen, wat in principe niet de gewenste situatie is. Het in een later stadium omzetten van een plattelandswoning in een burgerwoning is mogelijk als er aan de eisen wordt voldaan en de gemeente het acceptabel vindt. Het moet dan dus gewoon weer in de structuurvisie worden meegenomen.

MevrouwLinhard(PvdA)

Dan vraag ik me wel af of de plattelandswoning niet automatisch een burgerwoning moet worden zodra het agrarisch bedrijf rondom die plattelandswoning verdwenen is.

MinisterCramer

In principe is alles wat er op dit terrein gebeurt maatwerk. Het zal dan toch wel weer moeten worden vastgelegd in de structuurvisie.

De heer Van Leeuwen had nog twee vragen. Hij vroeg hoe de karakteristieken van het agrarisch gebied behouden werden en wat de restricties waren. Ik zei al dat dit vooral een verantwoordelijkheid van de gemeenten was. Wij regelen het dus niet wettelijk vanuit Den Haag. Het is gewoon echt maatwerk. Verder vroeg de heer Van Leeuwen of ruimte-voor-ruimtewoningen plattelandswoningen werden. De heer Van Heugten is op die vraag ingegaan. Voor zover deze woningen op het kavel van de voormalige veehouderij worden gebouwd, lijkt het logisch om deze hetzelfde te behandelen als voormalige agrarische bedrijfswoningen. In veel gevallen is dit alleen niet de praktijk. Veel provincies laten de ruimte-voor-ruimtewoningen niet bouwen op voormalige kavels zoals de heer Van Leeuwen bedoelt, maar zij worden gebouwd nabij de bebouwde kom. Daar gaat het verhaal niet op, want daar is het niet wenselijk om deze nieuwe woningen als voormalige bedrijfswoningen te behandelen. Het hangt dus af van de situatie en ook hier is het weer maatwerk.

Hiermee heb ik de vragen die aan mij zijn gesteld, beantwoord.

De heerVan Leeuwen(SP)

Voorzitter. Ik heb een ordevoorstel. De minister geeft in haar beantwoording aan dat zij het initiatief steunt en het graag wil uitwerken, maar daarbij de route van de Wet ruimtelijke ordening prefereert, terwijl het wetsvoorstel voluit heet wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder ter versoepeling van de milieukwaliteitseisen en luchtkwaliteitseisen voor plattelandswoningen. Ik ben benieuwd naar een reactie van de heer Van Heugten op het voorstel van de minister om het via het andere spoor te doen, want dit heeft ook te maken met eventuele moties die mogelijk worden ingediend.

De heerMastwijk(CDA)

En daarbij ook het door de minister geschetste tijdpad te betrekken in relatie tot de opmerking die de heer Van Heugten maakt over het anticiperen.

De voorzitter:

Dit is meer een inhoudelijke vraag dan een voorstel van orde, maar dat terzijde.

De heerVan Leeuwen(SP)

Het heeft te maken met de moties die we eventueel indienen.

De voorzitter:

Dat begrijp ik. Het heeft daarna mogelijk gevolgen voor de orde. Het woord is aan de heer Van Heugten om antwoord te geven op die vraag.

De heerVan Heugten(CDA)

De vraag van de heer Van Leeuwen is mij uit het hart gegrepen, in zoverre dat ik een beetje mijn wenkbrauwen heb gefronst toen de minister zei dat zij meer mogelijkheden ziet om op het gebied van het ruimtelijke spoor te komen tot een vergaande oplossing. Ik hoor de minister ook zeggen dat zij daarnaast probeert gebruik te maken van mijn voorstel om in de Wet milieubeheer nog een aantal zaken te regelen, maar wel in die volgorde. Ik vraag de minister om nader toe te lichten hoe zij haar oplossingsrichting ziet, want ik ben tot de conclusie gekomen – zo staat het ook in de nota beschreven – dat sec gebruik maken van het ruimtelijk spoor onvoldoende mogelijkheden biedt. De minister duidt aan dat er veel mogelijk is in het ruimtelijke spoor. Uit de jurisprudentie is gebleken dat ontheffingen in het bestemmingsplan om de illegale bewoning op te heffen – gedoogbeschikkingen, persoonsgebonden gedoogbeschikkingen, alle manieren om de bewoning van de voormalige bedrijfswoning te kunnen toestaan, zonder daarbij het voormalige agrarische bedrijf of de andere agrarische bedrijven in de omgeving beperkingen op te leggen – onvoldoende mogelijk is met alleen het ruimtelijke spoor. Ik kan me niet goed voorstellen dat het huidige antwoord van de minister leidt tot een adequate oplossing, anders dan dat je in de Wet milieubeheer een aantal zaken zult moeten aanpassen. Naar mijn idee kun je twee dingen kiezen: of je introduceert het begrip "plattelandswoningen" in de Wet milieubeheer, of je wijzigt de Wet milieubeheer op die onderdelen, dat het feitelijke gebruik eruit wordt gehaald en er altijd wordt uitgegaan van een planologisch gebruik, dus bestemming. Dat zijn naar mijn idee de twee routes. Het is voor mij onvoldoende duidelijk wat de minister voor oplossingsmogelijkheden ziet met alleen het ruimtelijke spoor.

De voorzitter:

Alhoewel het niet de bedoeling is dat er tussen initiatiefnemer en minister een debat ontstaat, lijkt het mij heel goed dat de minister reageert op het vraagstuk dat hier wordt neergelegd.

MinisterCramer

Voorzitter. Het is goed dat de heer Van Leeuwen het probleem zo scherp stelt, zodat ik kan corrigeren dat ik niet bedoeld heb het alleen maar via het ruimtelijke spoor te doen. Ik heb juist gezegd dat het ruimtelijke spoor zeer belangrijk is en de ingang is om te bekijken wat het milieuregime moet zijn. Ten aanzien van het milieuregime is in de initiatiefnota veel opgenomen dat zeer waardevol is en wat ik zou willen meenemen, maar ik heb ook gezegd dat een aantal zaken rond wetgeving en milieu grotendeels geregeld is of geregeld wordt. Dat is weer niet zo bekend. Naar zaken die nog ontbreken, zoals de vraag hoe je omgaat met een aantal zaken rond de gezondheid, moeten wij nog kijken. Wij moeten alle punten die mogelijkerwijs aan de orde zouden kunnen komen, ook de externe veiligheid – die had ik nog niet genoemd – checken. Het is dus een kwestie van beide sporen.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn. Ik stel voor dat wij meteen de tweede termijn doen, inclusief het mogelijk indienen van moties. Gezien de aard van de tot nu toe gestelde vragen en de uitgebreide beantwoording ga ik ervan uit dat niemand nog veel tijd nodig heeft.

De heerMastwijk(CDA)

Dat klopt, maar ik heb behoefte aan één minuut schorsing.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heerMastwijk(CDA)

Voorzitter. Dank aan de initiatiefnemer en aan de minister voor de uitgebreide beantwoording. Er zijn weinig of geen vragen overgebleven, wel natuurlijk de vraag hoe nu verder. Wij hebben goed geluisterd naar wat de minister zei over maatwerk, een woord dat vanavond vele malen is gevallen. Dat het complex is, wisten wij uiteraard ook, en wij hebben er uiteraard alle begrip voor dat de minister het goed wil bekijken. Desalniettemin willen wij hier toch wel mee verder. Dat betekent dat ik de motie die ik in voorbereiding had en die ik zo meteen ga indienen wat de datum betreft iets heb gewijzigd, maar dat wij toch het spoor van het ontwerp van de heer Van Heugten volgen. Dat verwoorden wij als volgt in de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het instrument plattelandswoning, zoals verwoord in de initiatiefnota van het lid Van Heugten Beter wonen op het platteland, een bijdrage kan leveren aan het oplossen en voorkomen van conflicten in het landelijk gebied als gevolg van fricties tussen woon- en andere bebouwing;

overwegende dat daarmee tevens een bijdrage kan worden geleverd aan de leefbaarheid van het platteland;

overwegende dat gemeenten momenteel doende zijn hun bestemmingsplannen te actualiseren op basis van de nieuwe RO-wetgeving;

overwegende dat het om die redenen gewenst is dat de betrokken gemeenten de bestemming plattelandswoning zo spoedig mogelijk kunnen benutten;

verzoekt de regering, het aangereikte voorontwerp van wet zo spoedig mogelijk uit te werken naar een wetsvoorstel en dit uiterlijk 1 juli 2010, of zoveel eerder als mogelijk is, naar de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mastwijk, Neppérus, Van der Staaij en Linhard. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (32030).

MevrouwNeppérus(VVD)

Voorzitter. Ik wil de heer Van Heugten en de minister danken voor hun antwoorden. Ik blijf ook zeer benieuwd – maar daarvoor zal ik dan een werkbezoek afleggen – hoe daar straks de huisvesting is van de werkruimte van de toekomstige gedeputeerde. Ik begrijp dat in ieder geval de minister daar ook belangstelling voor heeft. Met mevrouw Linhard had ik al eerder gesproken over een werkbezoek. Ik denk dat het essentieel is dat gemeenten een goede structuurvisie maken. Dat lijkt mij heel wezenlijk bij dit onderwerp, want je zult toch tot een stuk maatwerk moeten komen, waarbij de minister zegt dat zij nog ietsje meer tijd nodig heeft om het zorgvuldig te doen. Dat kan ik mij voorstellen. Ik hoop dat dit alles er toch toe bijdraagt dat wij de levendigheid op het platteland er weer wat in kunnen krijgen.

MevrouwLinhard(PvdA)

Voorzitter. Ook ik dank de minister en de heer Van Heugten voor hun toelichting. De nadruk op de veiligheid en de volksgezondheid die de minister noemde, is precies ook wat mijn fractie heel belangrijk vindt. Daar is ook wat tijd voor nodig. Om die reden vind ik het ook prima dat er iets meer tijd voor uitgetrokken wordt dan wij aanvankelijk dachten. Ik hoop dat het dan te zijner tijd snel kan worden verwerkt, zodat in alle gemeenten al die bedrijfswoningen tot plattelandswoningen kunnen worden omgebouwd.

De heerVan Leeuwen(SP)

Voorzitter. Ik dank de minister en de heer Van Heugten voor de beantwoording. Ik ben blij te horen dat het CDA ook de kleinschalige landbouw koestert. Het is altijd leuk om dat hier nog een keer te horen.

Ik zit nog met twee punten. Wat het maatwerk betreft, is het prima als er wordt gezegd dat de gemeentelijke structuurvisie aan alles wat je doet ten grondslag moet liggen. Dat is ook de motivatie voor toestaan of afwijzen, anders red je het niet bij de rechter. Het kost tijd om die structuurvisie te maken, dus in die zin is misschien de tijdslimiet die de minister stelt wel op voorhand slim te gebruiken.

De minister zegt dat wij ons er niet mee bemoeien en dat het allemaal aan de gemeenten is. Dat is goed en wel, maar door dit mogelijk te maken, eventueel wel of niet restrictief, of door nadere uitleg te geven, bemoeien wij ons er wel mee. Het is te gemakkelijk om te zeggen: hier is een plattelandswoning en zoek het maar uit. Zo werkt het niet. Ik heb hierover twee moties.

Ik zit zelf nog een beetje met het punt van de Wet ruimtelijke ordening. Ik was ook wat verrast door het antwoord van de minister.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de wetswijziging ertoe strekt, de leegstand van voormalige bedrijfswoningen tegen te gaan;

van mening dat plattelandswoningen de leefbaarheid en dynamiek van het landelijk gebied kunnen vergroten;

overwegende dat de vitaliteit van het landelijk gebied niet gebaat is bij tijdelijk gebruik als recreatiewoning of tweede woning;

verzoekt de indiener van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder ter versoepeling van de milieukwaliteitseisen en luchtkwaliteitseisen voor plattelandswoningen, in de wetswijziging (onderdeel Wet ruimtelijke ordening) op te nemen dat een plattelandswoning als hoofdverblijf geldt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Leeuwen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (32030).

De heerVan Leeuwen(SP)

Ik hoop dat zowel de minister als de heer Van Heugten en de voorzitter met deze formulering uit de voeten kunnen. Als de Wet ruimtelijke ordening een van de sporen wordt, moet je dit punt hierin regelen en niet in wetgeving omtrent milieukwaliteitseisen.

Ik heb een tweede motie waarin ik probeer om het begrip "wonen" uit te breiden naar "bedrijvigheid", waarbij dezelfde milieukwaliteitseisen gelden als voor de plattelandswoning.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland bevorderd kan worden door het toestaan van nieuwe bedrijvigheid;

verzoekt de indiener van het wetsvoorstel wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder ter versoepeling van de milieukwaliteitseisen en luchtkwaliteitseisen voor plattelandswoningen, in het wetsvoorstel de mogelijkheid op te nemen om, conform de milieueisen die voor de plattelandswoning gelden, nieuwe bedrijvigheid toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Leeuwen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (32030).

Mijnheer Van Leeuwen, mag ik u een vraag stellen? U richt uw motie aan de indiener. Dat klopt toch?

De heerVan Leeuwen(SP)

Tijdens dit debat is gebleken dat de minister het overneemt. Volgens mij voeren wij dit debat formeel met de indiener.

De voorzitter:

Zeker. Al luisterend heb ik uw motie even vergeleken en procedureel in relatie gebracht met de motie van de heer Mastwijk. Daarin staat eigenlijk: wij nemen het voorstel over. Ik was even aan het nadenken over de vraag hoe het precies zit. Het staat u vrij om dit zo te doen. U hebt gelijk, dit is allereerst en vooral een debat met de indiener.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De voorzitter:

Ik meld even dat mevrouw Neppérus vanwege andere activiteiten de vergadering heeft verlaten.

De heer Van Leeuwen heeft op onze suggestie in zijn moties de term "de opsteller van het voorontwerpwetsvoorstel" et cetera opgenomen, want dat zijn de juiste termen. Het kan ook. Hij kan per motie een indiener dat vragen.

De motie-Van Leeuwen (32030, nr. 6) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de wetswijziging ertoe strekt de leegstand van voormalige bedrijfswoningen tegen te gaan;

van mening dat plattelandswoningen de leefbaarheid en dynamiek van het landelijk gebied kunnen vergroten;

overwegende dat de vitaliteit van het landelijk gebied niet gebaat is bij tijdelijk gebruik als recreatiewoning of tweede woning;

verzoekt de opsteller van het voorontwerpwetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder ter versoepeling van de milieukwaliteitseisen en luchtkwaliteitseisen voor plattelandswoningen, in de wetswijziging (onderdeel Wet ruimtelijke ordening) op te nemen dat een plattelandswoning als hoofdverblijf geldt,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening van deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (32030).

De motie-Van Leeuwen (32030, nr. 7) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland bevorderd kan worden door het toestaan van nieuwe bedrijvigheid;

verzoekt de opsteller van het voorontwerpwetsvoorstel wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder ter versoepeling van de milieukwaliteitseisen en luchtkwaliteitseisen voor plattelandswoningen, in het wetsvoorstel de mogelijkheid op te nemen om, conform de milieueisen die voor de plattelandswoning gelden, nieuwe bedrijvigheid toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening van deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (32030).

De heerVan Heugten(CDA)

Voorzitter. Dank voor de inbreng van de leden in tweede termijn. Ik proef in hun afsluitende bijdragen steun voor het initiatief en het gevoel voor urgentie. Zij zijn het met mij eens dat het zaak is dat wij deze problematiek niet laten lopen, maar dat wij echt proberen op zo kort mogelijke termijn maar wel met de nodige zorgvuldigheid dit door te pakken. Zoals mevrouw Linhard zei, dat is goed voor de levendigheid. Maar ik zou eraan willen toevoegen: ook de leefbaarheid van het landelijk gebied.

Over de motie die gericht is aan de regering zal ik geen uitspraak doen.

Dan de moties die gericht zijn aan de opsteller van het wetsvoorstel, de twee moties van de heer Van Leeuwen. Allereerst de motie over het gebruik als recreatiewoning of tweede woning dan wel als hoofdverblijf, om dat onderscheid te maken. Ik ontraad deze motie om de reden dat ik geen onderscheid wil zien in woonfunctie tussen recreatiewoning en niet-recreatiewoning. Wij hebben juist met elkaar afgesproken dat recreatiewoningen feitelijk alleen nog maar toegestaan kunnen worden op commerciële parken. Ik ontraad op dit moment om voor de plattelandswoning dat onderscheid aan te brengen. Ik kan mij wel voorstellen dat bij de nadere uitwerking van het wetsvoorstel dit punt de aandacht verdient. Ik zou het echter niet in deze fase van het ontwerpwetsvoorstel in mijn initiatiefnota nog willen meenemen.

De andere motie betrof het ook toestaan van bedrijvigheid. Daarvan kan ik op dit moment onvoldoende de consequenties overzien. Gemeenten moeten zelf al in hun bestemmingsplan steeds overwegen in welke mate zij bedrijvigheid aan huis of op een locatie willen toestaan en zij moeten dat expliciteren in hun bestemmingsplannen. Wij zouden dat niet in het wetsvoorstel moeten opnemen, te meer omdat de bedrijvigheid die wordt toegestaan op zich weer aanleiding kan zijn voor milieueffecten op de omgeving. Naar mijn idee koppelen we dan zaken aan elkaar die wij op dit moment niet zouden moeten doen. Ik ontraad dus om op dit moment deze motie in te dienen. Dat geldt overigens voor beide moties.

De voorzitter:

Zij zijn al ingediend.

De heerVan Heugten(CDA)

Dan vraag ik om ze aan te houden totdat het wetsvoorstel daadwerkelijk is voorbereid door de minister en om dan te kijken of beide onderwerpen nog actueel zijn om bij motie of amendement mee te nemen.

MinisterCramer

Voorzitter. Er is een motie aan de regering gericht, namelijk het verzoek om het aangereikte voorontwerp van wet zo spoedig mogelijk uit te werken tot een wetsvoorstel en dit uiterlijk 1 juli 2010 of zo veel eerder als mogelijk naar de Kamer te zenden. Deze motie sluit aan bij het beleid en is een ondersteuning van beleid. In die zin sluit zij ook aan bij het voorstel dat ik zelf aan de heer Van Heugten gedaan heb.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het einde van dit overleg gekomen. Er is een toezegging gedaan, maar die houdt verband met wat de minister net antwoordde. Ik lees haar daarom niet voor, want zij staat al in het verslag.

Volgende week dinsdag zullen wij hierover stemmen. Ik ga ervan uit dat wij dan eerst stemmen over de moties van de heer Van Leeuwen, omdat die over de nota gaan en dan over die van de heer Mastwijk.

Onder dankzegging aan de indiener, de minister, haar medewerkers en iedereen die erbij betrokken is, de leden, het publiek, de Dienst Verslag en Redactie natuurlijk ook en de bodes sluit ik de vergadering.

Sluiting 21.00 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Linhard (PvdA) en De Mos (PVV).

Plv. leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Elias (VVD), Schermers (CDA), Thieme (PvdD), Algra (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Smeets (PvdA) en Agema (PVV).

Naar boven