32 023
Voorstel van wet van het lid Van Raak tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en enige andere wetten in verband met de toepassing van het sociale zekerheidsstelsel op politieke ambtsdragers (Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Politici hebben bijzondere regelingen voor sociale zekerheid. Voor hen geldt geen sollicitatieplicht en geen verplichte ondersteuning bij het vinden van werk. Voor politieke ambtsdragers gelden ook bijzondere regelingen bij werkloosheid – de wachtgeldregeling – en bij arbeidsongeschiktheid. Ter rechtvaardiging van dit voordelige regime wordt gewezen op het bijzondere karakter van het politieke ambt: politieke ontwikkelingen zouden het politieke bestaan ongewis maken en politici zouden relatief snel hun baan kunnen verliezen. De veronderstelde kwetsbaarheid van politici wordt echter gecompenseerd door een relatief hoog inkomen: politieke ambtsdragers behoren tot de bestbetaalde functionarissen in de samenleving. Zij hebben over het algemeen een goede opleiding of werkervaring en beschikken veelal over een uitgebreid sociaal netwerk. De indiener is de opvatting toegedaan dat de regels die politici in de sociale zekerheid maken voor andere burgers, ook voor politieke ambtsdragers zelf moeten gelden. Dit wetsvoorstel maakt een einde aan het voordelige sociale regime voor politieke ambtsdragers. Hun sociale zekerheid wordt gelijkgesteld aan die van werknemers in de sector Rijk.

In september 2003 sprak de Tweede Kamer de wens uit om een sollicitatieplicht in te voeren voor politieke ambtsdragers.1 Met dit initiatiefwetsvoorstel wil de indiener mede uitvoering geven aan deze wens. Een eerder voorstel voor invoering van een sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers werd in januari 2006 door de regering bij de Tweede Kamer ingediend. Na een aantal inhoudelijke aanpassingen informeerde de regering de Tweede Kamer in februari 2009 dat dit voorstel werd aangehouden.2 In juli 2009 kwam de regering opnieuw met een visie op de rechtspositie van politieke ambtsdragers en werd een aantal aanvullende voorstellen gedaan.3

Dit initiatiefwetsvoorstel beoogt niet een aanpassing van de bestaande bijzondere regelingen voor politieke ambtsdragers, zoals in de voorstellen die de regering tussen januari 2006 en juli 2009 heeft gedaan. Doel van dit voorstel is om de sociale zekerheid van politieke ambtsdragers zo veel mogelijk gelijk te stellen met de regelingen zoals die gelden voor werklozen en arbeidsongeschikten. De bestaande regelingen voor solliciteren, waaronder de gebruikelijke sanctieregelingen en de verplichting van het aanvaarden van «passende arbeid», worden in dit voorstel ook op politieke ambtsdragers van toepassing verklaard. Ook verder wordt het reguliere sociale zekerheidsregime bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid op politieke ambtsdragers toegepast. Daarbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de rechten en plichten zoals die gelden voor werknemers in de sector Rijk.

Dit initiatiefwetsvoorstel regelt de sociale zekerheid van ministers en staatssecretarissen, leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, burgemeesters en wethouders, commissarissen van de Koningin en leden van Gedeputeerde Staten, leden van het dagelijks bestuur van een waterschap – waaronder de voorzitter – en leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente.

2. Huidige regelingen voor politieke ambtsdragers in geval van werkloosheid

Politieke ambtsdragers hebben bij aftreden recht op een uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Uitzonderingen zijn er voor commissarissen van de Koningin, burgemeesters en voorzitters van een waterschap.1

Ministers, leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, leden van Gedeputeerde Staten, wethouders, leden van het dagelijks bestuur van een waterschap en leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente.

Op grond van de Appa hebben ministers bij aftreden op dit moment recht op een uitkering voor de periode dat zij minister zijn geweest, doch minimaal voor twee jaar en maximaal voor zes jaar. Is de minister korter dan drie maanden minister geweest, dan is de uitkeringsduur beperkt tot zes maanden. Voor Kamerleden, leden van Gedeputeerde Staten, wethouders, leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente en leden van het dagelijks bestuur van een waterschap geldt hetzelfde regime. Voorts geldt voor hen dat als ten tijde van het aftreden de leeftijd van 50 jaar nog niet is bereikt en in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan het aftreden voorafgaat betrokkene ten minste tien jaren Kamerlid, lid van Gedeputeerde Staten, wethouder, lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente of lid van het dagelijks bestuur van een waterschap is geweest, de uitkering wordt voortgezet tot het tijdstip waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt. Ministers kennen een dergelijke verlengde uitkering niet. De hoogte van de uitkering is gedurende het eerste jaar 80 procent en vervolgens 70 procent van de laatstgenoten wedde.

Commissarissen van de Koningin, burgemeesters, voorzitters van een waterschap

Deze politieke ambtsdragers vallen onder het bereik van de Werkloosheidswet (WW). Voorts zijn uitkeringsrechten van deze politieke ambtsdragers op grond van de Provinciewet, Gemeentewet respectievelijk Waterschapswet geregeld in het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koningin, het Rechtspositiebesluit burgemeesters respectievelijk het Waterschapsbesluit. Daarbij is:

a) voor commissarissen van de Koningin het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk van overeenkomstige toepassing verklaard. Indien bij ontslag of niet-herbenoeming geen recht op uitkering ontstaat, kan bij koninklijk besluit ten laste van het Rijk aan de commissaris een uitkering worden toegekend, die mede in verband met de duur van de ambtsvervulling en de laatstgenoten bezoldiging redelijk is te achten.

b) voor burgemeesters het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat bij eervol ontslag wegens opheffing van de gemeente qua hoogte en duur een gunstiger regeling geldt. Daarnaast is een specifieke uitkering geregeld voor de situatie dat de reden van het ontslag of de niet-herbenoeming is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad.

c) voor de voorzitters van een waterschap bij eervol ontslag of niet-herbenoeming wegens opheffing van het waterschap het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat bij eervol ontslag wegens opheffing van het waterschap qua hoogte en duur een gunstiger regeling geldt. Daarnaast is een specifieke uitkering geregeld voor de situatie dat de reden van het ontslag of de niet-herbenoeming is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de voorzitter en het algemeen bestuur van het waterschap.

Sollicitatieplicht

Voor politieke ambtsdragers geldt geen sollicitatieplicht, met uitzondering van commissarissen van de Koningin, burgemeesters en voorzitters van een waterschap. Zij vallen onder het regime van de WW en maken gebruik van de daar geldende regels.

Begeleiding naar werk

Begeleiding naar werk is in de Appa niet geregeld. Commissarissen van de Koningin, burgemeesters en voorzitters van een waterschap vallen onder het regime van de WW en maken gebruik van de daar geldende regels.

Passende arbeid

In de Appa is geen regeling opgenomen voor het aanvaarden van «passende arbeid». Commissarissen van de Koningin, burgemeesters en voorzitters van een waterschap vallen onder het regime van de WW en maken gebruik van de daar geldende regels.

3. Invoering van de verplichting werk te zoeken en passende arbeid te aanvaarden

Uit een oogpunt van gelijke behandeling is het gerechtvaardigd om van iedere politieke ambtsdrager met recht op een uitkering te vragen actief op zoek te gaan naar nieuw werk. Toch blijkt het lang niet altijd gemakkelijk voor een voormalig politiek ambtsdrager om een passende nieuwe werkkring te vinden. Voor de Rijkskas, of voor de betrokken gemeenten en provincies, kan dit hoge uitkeringslasten met zich meebrengen. Voor iedereen die in staat is om te werken, is het wenselijk dat hij of zij zo snel mogelijk weer op de arbeidsmarkt komt. Dit voorstel legt, in navolging van werknemers, ook politieke ambtsdragers de verplichting op om in voldoende mate te solliciteren. Op grond van de huidige WW geldt de verplichting om in beginsel één keer per week te solliciteren, een verplichting die geldt tot de leeftijd van 65 jaar is bereikt. Dit voorstel legt, in navolging van werknemers, politieke ambtsdragers ook de plicht op om passende arbeid te aanvaarden.1

Bij het bepalen van de noodzakelijke activiteiten om een nieuwe werkkring te vinden wordt aangesloten bij wat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in het kader van de uitvoering van de WW aan uitvoeringsrichtlijnen heeft opgesteld, evenals bij de jurisprudentie die zich op dit terrein in de loop van de tijd heeft ontwikkeld. Tevens wordt aangesloten bij de sanctiebepalingen zoals opgenomen in de uitvoeringsvoorschriften voor werknemers op grond van de WW en zoals die door het UWV worden gehanteerd.

In de nieuwe situatie geldt voor alle politieke ambtsdragers waarop dit voorstel betrekking heeft, dat zij onder het bereik komen van de WW. Nadat passende arbeid voor 35 of meer uren per week is verkregen eindigt in dit voorstel de uitkering (het wachtgeld) voor politieke ambtsdragers. De hoogte van de uitkering voor politieke ambtsdragers bij werkloosheid wordt eveneens gelijkgesteld aan die van werknemers. De hoogte van de uitkering wordt gedurende de eerste twee maanden 75 procent en de volgende maanden 70 procent van de laatstgenoten wedde. Daarnaast zal op de betrokken politieke ambtsdragers het bovenwettelijke regime van toepassing zijn zoals dat geldt voor rijksambtenaren. Dat betekent dat bij werkloosheid het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk van overeenkomstige toepassing zal zijn. Voor ambtenaren in de sector Rijk geldt dat de WW-uitkering wordt aangevuld tot 70 procent van het ongemaximeerde dagloon. Verder hebben ambtenaren in de sector Rijk recht op een aanvullende uitkering, afhankelijk van hun leeftijd en diensttijd.

4. Huidige regelingen voor politieke ambtsdragers in geval van arbeidsongeschiktheid

Ministers, leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, leden van Gedeputeerde Staten, wethouders, leden van het dagelijks bestuur van een waterschap en leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente.

In het geval dat deze politieke ambtsdragers tijdens hun ambtsperiode ziek worden, behouden zij op dit moment hun volledige wedde tot de dag van aftreden. Daarna ontstaat recht op een uitkering op grond van de Appa (zie punt 2). Als de politieke ambtsdrager op de dag waarop de duur van de uitkering bij werkloosheid eindigt geheel of gedeeltelijk algemeen invalide is, wordt de uitkering verlengd voor perioden van telkens drie jaar.1

Commissarissen van de Koningin, burgemeesters, voorzitters van een waterschap

Deze politieke ambtsdragers vallen onder het bereik van de Ziektewet (ZW)2 en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Voorts zijn uitkeringsrechten van deze politieke ambtsdragers op grond van de Provinciewet, Gemeentewet respectievelijk Waterschapswet geregeld in het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koningin, het Rechtspositiebesluit burgemeesters respectievelijk het Waterschapsbesluit. Daarbij is geregeld dat de commissaris van de Koningin, de burgemeester of de voorzitter van het waterschap die wegens ziekte ongeschikt is tot het uitoefenen van zijn ambt, vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging geniet.3

5. Nieuw regime bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

In de nieuwe situatie geldt voor alle politieke ambtsdragers dat zij onder het bereik van de ZW en WIA vallen. Daarnaast zal op hen het bovenwettelijk regime van toepassing zijn zoals dat geldt voor ambtenaren in de sector Rijk. Dat betekent dat bij ziekte en arbeidsongeschiktheid de desbetreffende artikelen uit het ARAR van overeenkomstige toepassing zullen zijn. Hoofdregel is dat bij ziekte gedurende de eerste 52 weken de ambtenaar recht heeft op volledige bezoldiging. De tweede 52 weken is dat 70 procent van de bezoldiging. Na twee jaar vallen de ambtenaren in de sector Rijk onder de WIA.1

6. Premieheffing voor leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

De sociale zekerheidspremies van deze politieke ambtsdragers zullen voortaan lopen via de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Leden van de Tweede Kamer en de voorzitter van de Eerste Kamer hebben geen dienstbetrekking en vallen zonder nadere regelgeving niet onder de werking van de Wfsv. Daarin wordt voorzien door ze aan te merken als «werknemer» in de zin van de WW en ZW (en daarmee de WIA). In dit voorstel is ervoor gekozen om de Tweede Kamer respectievelijk de Eerste Kamer voor de toepassing van die wetten (en daarmee ten behoeve van de premieheffing) als werkgever te laten optreden. Leden van zowel de Eerste als de Tweede Kamer kunnen er op dit moment voor kiezen om hun schadeloosstelling te laten uitkeren als loon. Om te verzekeren dat op de schadeloosstelling premies kunnen worden ingehouden komt deze keuze voor leden van de Tweede Kamer en de voorzitter van de Eerste Kamer te vervallen en wordt de schadeloosstelling in alle gevallen uitgekeerd als loon (zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel VIII).

7. De Nationale Ombudsman

De rechtspositie van de Nationale Ombudsman volgt op dit moment die van de leden van de Tweede Kamer. De Nationale Ombudsman is echter niet een politieke ambtsdrager, maar een Hoog College van Staat. Daarom wordt in dit voorstel de rechtspositie van de Nationale Ombudsman losgemaakt van die van leden van de Tweede Kamer (zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel VII).

8. Financiële gevolgen

Dit wetsvoorstel beoogt politieke ambtsdragers die een uitkering ontvangen sneller naar een nieuwe functie te begeleiden. Dit zal leiden tot een besparing op de huidige wachtgelduitgaven. Ook het van toepassing verklaren op politieke ambtsdragers van reguliere sociale rechten bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid zal leiden tot lagere kosten. Het voorstel om de duur en de hoogte van het wachtgeld te beperken en na het aanvaarden van nieuw werk voor ten minste 35 uur per week geen wachtgeld meer uit te keren zal eveneens leiden tot een besparing. Hoeveel besparingen dit daadwerkelijk zal opleveren is afhankelijk van het aantal ambtsdragers dat hun ambt zal verliezen en de voortvarendheid waarmee zij nieuw werk zullen vinden.

9. Regeldruk en administratieve lasten

De informatieverplichtingen die uit dit wetsvoorstel voortkomen zijn vergelijkbaar met die van werknemers of ambtenaren. Het betreft hier geen administratieve lasten voor burgers of bedrijven. Gelet op de relatief beperkte groep wordt ervan uitgegaan dat de toezichtskosten en nalevingskosten niet omvangrijk zullen zijn.

10. Inwerkingtreding

Dit wetsvoorstel heeft onmiddellijke werking bij inwerkingtreding. Voor de inwerkingtreding zijn geen bijzondere voorzieningen noodzakelijk.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdelen A en G

Ten behoeve van een zo eenduidig mogelijke wetgeving is in de artikelen 2 en 130 van de Appa geregeld dat ook commissarissen van de Koningin, burgemeesters en de voorzitters en de leden van het dagelijks bestuur van waterschappen in beginsel onder de Appa worden gebracht. Deze bepaling is ontleend aan het voorstel van wet 30 424.

Artikel I, onderdelen B, D en H

Alle bepalingen ten aanzien van de uitkering bij ontslag en invaliditeit van ministers, staatssecretarissen (hoofdstuk 3), leden van de Tweede Kamer (hoofdstuk 10), leden van Gedeputeerde Staten en wethouders (hoofdstuk 21) komen te vervallen nu deze politieke ambtsdragers onder de sociale verzekeringen worden gebracht.

In plaats daarvan bevatten de nieuwe hoofdstukken 3, 10 en 21 nog één bepaling die regelt dat de daar bedoelde politieke ambtsdragers wat betreft financiële aanspraken bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid gelijk worden gesteld aan het personeel in de sector Rijk.

Artikel I, onderdelen C, E en K, artikel VI, onderdeel F, en artikel XII, onderdeel D

In deze bepalingen is het overgangsrecht opgenomen. In de artikelen 38a, 84a en 163a van de Appa (artikel I, onderdelen C, E en K) is geregeld dat voor ministers en staatssecretarissen, leden van de Tweede Kamer, leden van Gedeputeerde Staten en wethouders die reeds een uitkering genieten op grond van hoofdstuk 3, 10 of 21 van de Appa, het oude regime van toepassing blijft en voorts dat deze politieke ambtsdragers geen aanspraak hebben op uitkeringen op grond van de WW, ZW en de Wet WIA. Zie voorts de toelichting op artikel VI, onderdeel F, artikel XI en artikel XII, onderdeel D.

Artikel I, onderdelen F en I

In de artikelen 106 en 160 van de Appa is – kort gezegd – geregeld dat op de wedde en het wachtgeld van ministers en staatssecretarissen, de schadeloosstelling van leden van de Tweede Kamer en de wedde van Gedeputeerden en wethouders bedragen worden ingehouden voor de uitkeringen op grond van de Appa. Omdat in dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de socialezekerheidspremies via de socialezekerheidswetgeving gaan lopen, kunnen de artikelen 106 en 160 worden geschrapt.

Artikel I, onderdeel J

Artikel 121, eerste lid, van de Appa bepaalt dat de besluiten op grond van de Appa, met uitzondering van de vijfde afdeling, worden genomen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de vijfde afdeling van de Appa ontbreekt een bepaling als die van artikel 121, eerste lid. Uit de context valt op te maken dat de wet ervan uit gaat dat Gedeputeerde Staten de besluiten nemen. Op grond van artikel 130 van de Appa zijn in voorkomende gevallen het college van burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van het waterschap bevoegd. Op sommige plaatsen wordt expliciet een bevoegdheid aan Provinciale Staten (en op grond van artikel 130 daarmee tevens aan de gemeenteraad of het algemeen bestuur van het waterschap) verleend. Ter bevordering van duidelijke en heldere wetgeving is het aangewezen om ondubbelzinnig vast te stellen welk bestuursorgaan aan belanghebbenden op grond van de Appa verplichtingen kan opleggen. Daartoe wordt aan artikel 162, dat overeenkomt met artikel 121, tweede lid, een bepaling toegevoegd analoog aan artikel 121, eerste lid. Uit het voorgaande volgt dat met deze wijziging slechts een verduidelijking en geen inhoudelijke wijziging is beoogd.

Artikel II

Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet voorziet in een uitzondering voor de in dit lid genoemde categorieën functionarissen ten aanzien van titel III van de Ambtenarenwet. Deze titel is op de in artikel 2, eerste lid, genoemde ambtenaren niet van toepassing. Titel III bevat de bepalingen van materieel recht voor ambtenaren. Nu de burgemeesters en de voorzitters van de waterschappen onder de werking van de Appa worden gebracht, moeten ze worden uitgezonderd van de toepassing van titel III. Het materiële recht van de voorzitters is en wordt immers gebaseerd op de Waterschapswet en op de Appa.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de opsomming in het eerste lid aan te passen, zodat de functionarissen van de decentrale overheden bij elkaar komen te staan.

Artikel III, IV en V, onderdeel c

Artikel 73, eerste lid, onderdelen c en d, van de Gemeentewet, artikel 72, eerste lid, onderdelen c en d, van de Provinciewet en artikel 49, eerste lid, onderdelen b en c, van de Waterschapswet bevatten de grondslag voor de aanspraak op een werkloosheidsuitkering en aanspraken in geval van ziekte van burgemeesters, commissarissen van de Koningin respectievelijk voorzitters van waterschappen. Nu burgemeesters, commissarissen van de Koningin en voorzitters van waterschappen onder de werking van de werknemersverzekeringen komen te vallen, is een aparte grondslag voor aanspraken in de sfeer van werkloosheid en ziekte in de Gemeentewet, Provinciewet en Waterschapswet niet meer nodig, zodat de relevante bepalingen kunnen worden geschrapt.

Artikel V, onderdelen A en B

Deze wijzigingen houden allen verband met het gelijktrekken van waterschapsbestuurders met provinciale en gemeentelijke politieke ambtsdragers en zijn ontleend aan wetsvoorstel 30 424.

De wijziging van artikel 32a, eerste lid, bewerkstelligt dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het politieke aanspreekpunt is voor de waterschapsbestuurders.

Verder komt het huidige tweede lid van artikel 32a te vervallen. Als gevolg hiervan worden de regels betreffende vergoedingen aan leden van het algemeen bestuur van waterschappen gelijkgetrokken met gemeenteraadsleden. De huidige uitzonderingsbepaling in artikel 32a, tweede lid, vormt een inbreuk op het gesloten rechtspositiestelsel dat buiten hetgeen bij of krachtens de wet is vastgesteld, geen geldelijke voorzieningen kunnen worden toegekend. Naar analogie met gemeenteraadsleden worden de uitzonderingsmogelijkheden niet geregeld in de organieke wet, maar in het rechtspositiebesluit.

Artikel 44, tweede lid, komt te vervallen. In deze bepaling is geregeld dat van de overeenkomstige toepassing van de Appa zijn uitgesloten de leden van het dagelijks bestuur die reeds overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP zijn. Dat laatste wil zeggen dat zij voor hun pensioen aangesloten zijn bij het ABP. Hoewel de bepaling algemeen is geformuleerd, ziet deze bepaling uitsluitend toe op de leden van het dagelijks bestuur die de functie bekleden van voorzitter van een waterschap. Deze zijn immers, indien de functie een fulltime functie is, uit hoofde van hun rechtspositie bij het ABP aangesloten. De uitzonderingsbepaling voorkwam dat zij dubbele pensioenaanspraken opbouwden. Nu voorgesteld wordt ook de voorzitters onder de werking van de Appa te brengen, is de uitzonderingsbepaling niet meer nodig.

Artikel VI, onderdeel A, onder 1, en D

Artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet bevat een definitie van overheidswerkgever. Om politieke ambtsdragers zo gelijk mogelijk te maken met het personeel in de sector Rijk, dienen de werkgevers van deze politieke ambtsdragers eveneens als overheidswerkgever te worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat net als voor hun ambtenaren deze werkgevers ook voor de hiergenoemde politieke ambtsdragers eigen risicodragend zijn voor de WW. Het aanwijzen van de desbetreffende werkgevers vindt plaats in het voorgestelde artikel 9A.

Artikel VI, onderdeel A, onder 2

Artikel 1, onderdeel j, van de Werkloosheidswet bevat een definitie van overheidswerknemer. Aan dit onderdeel wordt toegevoegd dat ook ministers, staatssecretarissen, commissarissen van de Koningin, leden van Gedeputeerde Staten, burgemeesters, wethouders, leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente, leden van het dagelijks bestuur van een waterschap, leden van de Tweede Kamer en de voorzitter van de Eerste Kamer overheidswerknemer zijn.

Artikel VI, onderdelen B en D, en XII, onderdelen B en C

De leden van de Tweede Kamer vallen niet onder de werking van de socialezekerheidswetgeving. Ze hebben immers geen privaatof publiekrechtelijke dienstbetrekking. Daarom worden zij expliciet als werknemer aangewezen in de Werkloosheidswet en de Ziektewet (artikel 3b van de Werkloosheidswet en artikel 8b van de Ziektewet). Door dit laatste zijn ze tevens werknemer in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Hetzelfde geldt voor de voorzitter van de Eerste Kamer, die wat betreft zijn rechtspositie in grote mate gelijk wordt gesteld aan de leden van de Tweede Kamer (artikel 15 van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer).

Omdat Kamerleden geen arbeidsverhouding hebben, hebben ze dus ook geen werkgever. Om voor de Werkloosheidswet en Ziektewet toch een werkgever aan te wijzen, wordt in artikel 9a, onderdelen b en c, en 10a van de Ziektewet bepaald dat de Tweede Kamer respectievelijk de Eerste Kamer optreedt als werkgever in de zin van die wetten.

Artikel VI, onderdeel C, en artikel XII, onderdeel A

In zowel de Werkloosheidswet als de Ziektewet worden ministers, staatssecretarissen, leden van Gedeputeerde Staten, wethouders en leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente niet meer uitgezonderd van de Werkloosheidswet en de Ziektewet. Hierdoor worden tevens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg van toepassing op deze politieke ambtsdragers.

Artikel VI, onderdeel E

Met dit onderdeel wordt geregeld dat het aantal arbeidsuren van ministers, staatssecretarissen, commissarissen van de Koningin, leden van Gedeputeerde Staten, burgemeesters, wethouders, leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente, leden van het dagelijks bestuur van een waterschap, leden van de Tweede Kamer en de voorzitter van de Eerste Kamer voor de vaststelling van het arbeidsurenverlies per week op 40 wordt gesteld. Hiermee wordt voorkomen dat de desbetreffende werkgever dat aantal uren zou moeten bijhouden. Bovendien wordt aldus bewerkstelligd dat het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet eindigt indien deze politieke ambtsdragers, nadat zij werkloos zijn geworden, een dienstbetrekking aanvaarden van meer dan 35 uur per week.

Artikel VI, onderdeel F, XI en XII, onderdeel D

Met deze onderdelen wordt geregeld dat dienstbetrekkingen als politiek ambtsdrager respectievelijk het lidmaatschap van de Tweede Kamer en het voorzitterschap van de Eerste Kamer, voor zover gelegen voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, bij het intreden van het op grond van de Werkloosheidswet, Ziektewet of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen verzekerde risico op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet, meetellen als dienstbetrekking voor de vaststelling van het recht op, de omvang, hoogte en duur van de uitkering en voor de toegang tot de vrijwillige verzekering op grond van die wetten. Mocht het risico intreden voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, dan ontstaat geen recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet, Ziektewet of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in verband daarmee, ook niet vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel VII

Artikel 6 van de Wet Nationale Ombudsman bepaalt ten aanzien van de rechtspositie van de Nationale Ombudsman dat de bepalingen van de Appa op hem van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat deze gelijkgesteld is met een lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het is echter niet de bedoeling dat met onderhavig wetsvoorstel de rechtspositie van de Nationale Ombudsman wijzigt. Daarom zijn de artikelen van hoofdstuk 10 van de Appa overgeheveld naar de Wet Nationale Ombudsman, waarbij de bepalingen in zijn geheel zijn toegeschreven naar de Nationale Ombudsman (onderdeel A). Wel zijn bepalingen die specifiek zien op leden van de Tweede Kamer en die voor de Nationale Ombudsman geen betekenis hebben, niet overgenomen.

In onderdeel B wordt artikel 6 van de Wet Nationale Ombudsman in die zin aangepast, dat nog wel de bepalingen ten aanzien van pensioenaanspraken uit de Appa op hem van toepassing zijn. Hoofdstuk 10 wordt uitgezonderd, omdat daarin is geregeld dat leden van de Tweede Kamer met betrekking tot ontslag, ziekte en arbeidsongeschiktheid nu aanspraken hebben op grond van de socialezekerheidswetgeving en niet meer op de Appa.

De wijziging van artikel 10 van de Wet Nationale Ombudsman (onderdeel C) bewerkstelligt dat ook de rechtspositie van degene die de Nationale Ombudsman vervangt of zijn positie waarneemt, ongewijzigd blijft.

Artikel VIII

Leden van de Tweede Kamer ontvangen op grond van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer een inkomen en onkostenvergoedingen voor het zijn van Kamerlid. Kamerleden zijn gekozen en hebben geen gezagsverhouding tot een werkgever. Ze zijn geen werknemer en er is niet sprake van een dienstbetrekking. Wel kunnen Kamerleden er voor kiezen op de schadeloosstelling loonbelasting in te laten houden, op grond van artikel 4, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting («opting-in»). In het kader van de werknemersverzekeringen is het van essentieel belang dat er in dienstbetrekking loon is genoten. Indien dat niet het geval is, bedraagt het dagloon, en daarmee de uitkering, nihil. Daarom wordt geregeld dat de opting-in-mogelijkheid voor Kamerleden niet meer van toepassing is, door te bepalen dat ze voor de loonbelasting geacht worden een fictieve dienstbetrekking te hebben (onderdeel A). Als gevolg hiervan worden ze voor de loonbelasting als werknemer beschouwd. Hetzelfde geldt voor de voorzitter van de Eerste Kamer.

Nu Kamerleden onder de loonbelasting vallen, moet ook een inhoudingsplichtige worden aangewezen. Dit is de Tweede Kamer onderscheidenlijk de Eerste Kamer, die ook de inhoudingen op de salarissen van het personeel werkzaam bij de beide kamers uitvoert (onderdeel B).

Artikel IX

Omdat Kamerleden de mogelijkheid hebben al dan niet te kiezen voor het regime van de loonbelasting, is ten aanzien van enkele elementen van de onkostenvergoeding geregeld dat deze afhankelijk van de keuze voor «opting-in» netto dan wel bruto worden uitbetaald. Nu deze keuzemogelijkheid er niet meer is, kunnen de bepalingen waarin deze keuzemogelijkheid is geregeld, komen te vervallen.

Artikel X

Artikel 15 van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer brengt de voorzitter van de Eerste Kamer onder de Appa wat betreft aanspraken op een uitkering bij ontslag en invaliditeit. De voorzitter van de Eerste Kamer wordt ook onder de sociale verzekeringen gebracht. De relevante verwijzingen in artikel 15 van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer worden derhalve geschrapt.

Artikel XIII

Voor de inwerkingtreding zijn geen bijzondere voorzieningen noodzakelijk.

Artikel XIV

Deze bepaling bevat de citeertitel.

Van Raak


XNoot
1

Motie Marijnissen c.s., Kamerstukken II 2003/04, 29 200, nr. 13.

XNoot
2

Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 februari 2009. Op 3 januari 2006 werd een wetsvoorstel ingediend dat de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (en enige andere wetten) wijzigt in verband met de harmonisatie van de uitkeringsrechten en het onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) brengen van de commissarissen van de Koningin en de burgemeesters (Kamerstukken II 2005/06, 30 424, nr. 2). Dit wetsvoorstel vormde samen met vier andere wetsvoorstellen (Kamerstukken II 2005/06, 30 425, 30 426, 30 427 en 30 693) de uitwerking van het kabinet van het rapport van de Adviescommissie beloning en rechtspositie ambtelijke en politieke topstructuur (de commissie Dijkstal) getiteld «Over dienen en verdienen» (Kamerstukken II 2003/04, 28 479, nr. 4). Het wetsvoorstel 30 424 bevat onder meer een sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers, een voorziening voor begeleiding naar nieuw werk en een verkorting van de uitkeringsduur van het wachtgeld.

XNoot
3

Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 juli 2009. Besloten werd alsnog een sollicitatieplicht in te voeren voor politieke ambtsdragers, een voorziening in het leven te roepen voor begeleiding naar nieuw werk en de uitkeringsduur van het wachtgeld te verkorten. Tevens is een regeling voorgesteld voor het openbaar maken van nevenfuncties en het verrekenen van een deel van de inkomsten uit nevenfuncties. Voor zittende bestuurders zou een overgangsrecht gaan gelden, waardoor de huidige politieke ambtsdragers worden ontzien.

XNoot
1

De leden van het dagelijks bestuur van een waterschap voor zover ze overheidswerknemer zijn in de zin van de Wet privatisering ABP.

XNoot
1

Of arbeid «passend» is wordt in de WW onder meer bepaald door de aard van de arbeid, in relatie tot de eerder verrichte arbeid, een eerder uitgeoefend beroep of de opgedane werkervaring; het opleidingsniveau van de persoon in kwestie; het geboden loon en het werkloosheidsrisico.

XNoot
1

In eerste instantie is de hoogte van de uitkering een percentage van de laatstgenoten wedde. Dit percentage hangt af van de mate van invaliditeit. De duur van de uitkering is afhankelijk van de leeftijd. De uitkering bedraagt na afloop van deze leeftijdgerelateerde periode minimaal het op grond van de invaliditeitsgraad vastgestelde uitkeringspercentage van de laatstgenoten wedde.

XNoot
2

In het bijzonder artikel 76a, dat handelt over de aanspraak op bezoldiging tijdens de eerste 104 weken van ziekte.

XNoot
3

Vervolgens geniet deze politieke ambtsdrager tot zijn ontslag 80 procent van zijn bezoldiging. Tot slot geniet hij ook na afloop van die termijn van 18 maanden de volledige bezoldiging indien de ziekte uit hoofde waarvan de politieke ambtsdrager ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.

XNoot
1

Overheidswerkgevers en vakbonden hebben een aanvullende regeling afgesproken bij arbeidsongeschiktheid voor overheid en onderwijs. Het gaat hier om een aanvulling bovenop de WIA-uitkering. De aanvullende regeling is neergelegd in de ABPpensioenregeling. De hoogte en duur van de uitkering hangt af van individuele omstandigheden.

Naar boven