32 022
Wijziging van de Drank- en Horecawet met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde, alsmede ter reductie van de administratieve lasten

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 6 oktober 2009

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVEBlz.
   
A.ALGEMEEN2
   
1.Hoofdelementen van dit wetsvoorstel2
2.Vereenvoudiging van het vergunningstelsel6
3.Burgemeester bevoegd gezag7
4.Regels ten aanzien van paracommerciële instellingen8
5.Nieuwe verordenende bevoegdheden voor gemeenten9
6.Introductie van een experimenteerartikel11
7.Wijziging sanctiebeleid voor detailhandel13
8.Strafbaarstelling jongeren14
9.Decentralisatie van het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet door ondernemers en paracommerciële rechtspersonen17
10.Afschaffen specifiek interbestuurlijk toezicht19
11.Overige aanpassingen20
12.Bedrijfseffecten en regeldrukaspecten20
   
B.ARTIKELSGEWIJS21

A. ALGEMEEN

1. Hoofdelementen van dit wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het lang verwachte wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet. Deze leden zijn ermee ingenomen dat de lang beloofde administratieve lastenverlichting rond de vergunningen nu eindelijk wordt doorgevoerd. Dit levert aanmerkelijke (financiële) voordelen op voor het bedrijfsleven en de sport- en recreatieve organisaties bij het verantwoord verstrekken van alcohol. Dit deel van het wetsvoorstel roept bij deze leden weinig aanvullende vragen meer op. Wel willen zij graag weten of de administratieve lastenverlichting door vereenvoudiging van het vergunningensysteem niet teniet wordt gedaan door de nieuwe voorstellen. Is er sprake van zodanige lastenverschuiving van nationaal niveau naar lokaal niveau dat dat netto voor de betrokken bedrijven en instellingen geen lastenverlichting oplevert?

De leden van de CDA-fractie zijn vooral geïnteresseerd in de voorstellen die zijn gericht op het tegengaan van schadelijk alcoholgebruik. Deze leden hechten aan het onderscheid tussen alcoholgebruik en schadelijk alcoholgebruik. Niet elk alcoholgebruik is per definitie schadelijk. De wet wordt een belangrijk hulpmiddel in het tegengaan van schadelijk alcoholgebruik onder jongeren. Tegengaan van schadelijk alcoholgebruik is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de jongeren zelf en hun ouders. Wat via zelfregulering en het aanspreken op maatschappelijke verantwoordelijkheid kan, is meegenomen. Maar voor deze leden staat het buiten kijf dat aanvullende maatregelen nodig zijn om het schadelijk alcoholgebruik van jongeren tegen te gaan. Aanvullende wettelijke maatregelen kunnen ook een impuls geven aan de zelfregulering. Wettelijke maatregelen zijn onderdeel van de integrale aanpak die de regering voorstaat om het schadelijk alcoholgebruik tegen te gaan. Wetgeving is pas effectief wanneer het wordt ingezet in een uitgebalanceerde mix van handhaving, preventie en behandeling. Ook is een goede balans nodig tussen lokaal maatwerk binnen landelijke kaders. Het geven van bevoegdheden aan het lokale bestuur, in casu de burgemeester, moet passen binnen de landelijke kaders. Een goed voorbeeld daarvan is het initiatief «Vroeg op stap» dat de leden van de CDA-fractie van harte ondersteunen. De landelijke regelgeving moet het lokale integrale alcoholbeleid ondersteunen en faciliteren, en richting geven, maar niet dichttimmeren. De leden van de CDA-fractie zijn daarom geen voorstander van het opleggen van een landelijke sluitingstijd van de horeca. Deze leden zijn wel voorstander van het komen tot landelijke richtlijnen rond het koppelen van leeftijden aan sluitingstijden.

Bij het tegengaan van schadelijk alcoholgebruik bij jongeren kan ook het schadelijk alcoholgebruik onder ouderen niet buiten schot blijven. Ouderen hebben immers een belangrijke voorbeeldfunctie voor jongeren. De toenemende alcoholproblematiek en de daaruit voortvloeiende hulpverleningsvraag onder 55-plussers is schrikbarend. Alcoholproblemen blijken bovendien sterk samen te hangen met andere (geestelijke) gezondheidsproblemen zoals angststoornissen en depressies en bovendien vaak gepaard te gaan met problematisch medicijngebruik. Onduidelijk is wat daarbij de achterliggende oorzaak is. Gelet op de doelstellingen van het tegengaan van gezondheidsschade en alcoholgerelateerde overlast en het komen tot een integrale aanpak vragen deze leden of nog wel gesproken kan worden van een «Drank- en Horecawet». Het wetsvoorstel regelt niet alleen meer zoals oorspronkelijk bedoeld de alcoholdistributie via met name de horeca. De wetsartikelen hebben een veel breder bereik. Ziet de regering met deze leden daarom reden om de titel van de wet te vervangen door «Alcoholwet» zoals bij de laatste wijziging in het jaar 2000 reeds is voorgesteld? Zij vinden dat in de Alcoholwet alle belangrijke wetsartikelen samen moeten komen zodat sprake kan zijn van een eenduidige samenhangende, integrale aanpak van de alcoholproblematiek. Een nadere uitwerking kan dan plaatsvinden in afzonderlijke wetten, zoals de Wegenverkeerswet, het Wetboek van Strafrecht en de Gemeentewet.

Schadelijk alcoholgebruik van jongeren betreft voor de leden van de CDA-fractie zowel de gezondheidsschade als de overlast die jongeren veroorzaken onder invloed van alcohol. Het is onomstotelijk bewezen dat vanwege de mogelijke hersenschade drinken onder de 16 jaar niet door de beugel kan. Ouders, «vrienden», scholen, familie en ondernemers of leidinggevenden die kinderen beneden de 16 aanzetten tot alcoholgebruik zouden om die reden veel duidelijker op hun verantwoordelijkheid moeten worden gewezen. In hoeverre spelen zij bijvoorbeeld een stimulerende rol bij het comazuipen van jonge kinderen? Deze leden vinden dat de maatschappelijke norm van «onder de 16 geen alcohol» nog te weinig systematisch doorklinkt in het wetsvoorstel. De aanscherping van de regels voor geen alcohol onder de 16 treft momenteel vooral de supermarkt en de jongere zelf. Ziet de regering mogelijkheden om de maatschappelijke norm en het aanzetten tot alcoholgebruik onder de 16 beter in de wet te verdisconteren?

Bij de handhaving van de leeftijdsgrens van 16 jaar hoort ook de handhaving van de leeftijdsgrens via alternatieve verkooppunten zoals internet. De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoeveel alcohol momenteel via internet wordt besteld en op welke wijze momenteel gecontroleerd wordt op leeftijd. Heeft de regering ook inzicht in de omvang van de illegale verkoop van drank via internet? Graag horen deze leden of de regering het noodzakelijk vindt het wetsvoorstel aan te passen in verband met regels rond de feitelijke of virtuele verkoop van alcohol via internet en de wijze van leeftijdscontrole.

De aangepaste alcoholwetgeving is pas effectief bij een uitgebalanceerde mix van handhaving, preventie en behandeling. De voorbeeldfunctie van ouderen en de verantwoordelijkheid van ouders zijn in die mix cruciaal. Het tegengaan van alcoholgebruik onder jongeren is weinig effectief als ouderen ongehinderd doorgaan met overmatig alcoholgebruik. De leden van de CDA-fractie horen graag welke concrete acties de regering in petto heeft om die verantwoordelijkheid van ouders en ouderen vorm te geven. Daarbij denken zij zoals gezegd aan het aanzetten tot dan wel juist ontmoedigen van alcoholgebruik op jonge leeftijd en tegengaan van alcoholmisbruik bij de oudere jongeren. Daarbij hoort ook de samenhangende aanpak van gezondheidsproblemen voortvloeiende uit excessief alcoholgebruik van ouderen. Graag willen deze leden weten hoe aan hun motie, ingediend samen met de fractie van de ChristenUnie, uitvoering is gegeven (Kamerstuk 27 565, nr. 70). Daarbij wijzen deze leden met name op de trieste steeds meer zichtbare trend van alcoholverslaving, gekoppeld aan depressie/angststoornissen en medicijnverslaving. Vloeien uit de samenhangende aanpak voor alcoholproblematiek onder ouderen nog elementen voort die in de Alcoholwet moeten worden geregeld?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende wetswijziging. Deze leden zijn blij dat hun voorstellen ten aanzien van het tegengaan van overmatig alcoholgebruik door jongeren nu in de wet worden opgenomen. Zij zijn van mening dat het volksgezondheidsbelang voorrang heeft boven het economisch belang, waarbij regeldruk dus in tweede instantie dient te worden voorkomen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom in de voorliggende wetswijziging niets is geregeld ten aanzien van leeftijdscontrole bij verkoop van alcohol via internet of via een koerier. Hoe wordt oneerlijke concurrentie via deze verkoopkanalen voorkomen en hoe wordt de wettelijke plicht op leeftijdscontrole bij verkoop van alcohol hierbij gehandhaafd?

Het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat er geen alcohol mag worden verstrekt voor gebruik ter plaatse aan klanten die reeds in kennelijke staat van dronkenschap zijn (doortapverbod). De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er op het naleven van dit verbod geen toezicht wordt gehouden, zoals uit onderzoek van de Universiteit Twente blijkt. Zij vragen wat de effectiviteit is van trainingsprogramma’s van barpersoneel. Waarom is deze training niet verplicht?

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet. In het wetsvoorstel krijgt de burgemeester veel bevoegdheden inzake het alcoholbeleid. Op zichzelf vinden deze leden dit begrijpelijk, aangezien alcohol een rol kan spelen in de veiligheid op straat. Zij zijn ook van mening dat als zich problemen voordoen, er passende maatregelen genomen moeten kunnen worden. Wel zijn de leden van de SP-fractie van mening dat dit wetsvoorstel zich meer richt op de repressie van alcoholproblematiek dan op de preventieve kant.

De leden van de SP-fractie begrijpen de wens van de regering om meer maatregelen te nemen om het gebruik van alcohol onder jongeren te verminderen. Deze leden missen echter nog een aantal zaken. Waarom is de definitie van alcoholreclame uit artikel 1, vierde lid, zoals deze was voorgesteld op 16 oktober 2008, volledig verdwenen? Wat zijn de consequenties van het verwijderen van deze definitie? Zijn er nu bepaalde vormen van alcoholreclame die wel mogelijk zijn en aan geen enkele regelgeving zijn gebonden? Wat is de reactie van de regering op het onderzoek van de Stichting Alcoholpreventie (STAP) dat veel jongeren met alcoholreclame in aanraking komen door sportsponsoring? Wat gaat de regering doen aan alcoholverkoop op internet? Is dat onder een vergunningensysteem te brengen? Zou de regering dat zo nodig willen onderzoeken? Is de regering verder bereid te onderzoeken of mixdrankjes en andere alcoholische dranken uit de supermarkt geweerd kunnen worden? Is de regering in overleg met Brussel over de etikettering van alcoholhoudende dranken?

De leden van de VVD-fractie onderstrepen het belang van een aanpassing van de drank- en horecawetgeving en gaan daarbij uit van dezelfde doelen die ook de regering constateert, te weten het terugdringen van de administratieve lasten en het tegengaan van schadelijk alcoholgebruik onder jongeren. De positieve houding van deze leden jegens de gestelde doelen betekent echter geenszins dat zij de in de voorgestelde wetswijziging besproken maatregelen onderschrijven als de oplossing om deze doelen te bereiken. Daarom hebben genoemde leden veel vragen.

Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat het behalen van de doelstellingen van de wetswijziging voor een groot deel afhankelijk is van het succes van decentralisatie? Zo nee, waarom is decentralisatie dan een doelstelling in de voorgestelde wijziging? Zo ja, is de regering dan bereid de voorliggende wet slechts ter stemming te laten komen nadat de uitkomsten van de pilot Decentralisatie Toezicht Drank- en Horecawet eind 2009 aan de Kamer zijn voorgelegd en door haar zijn besproken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Drank- en Horecawet. Zij juichen met name de verordenende bevoegdheden van gemeenten toe die overmatig alcoholgebruik onder jongeren tegengaan. Zij zijn verheugd dat hun eerdere pleidooi om de wettelijke mogelijkheid te bieden om toegangsleeftijden te koppelen aan sluitingstijden in de horeca is overgenomen. Bovendien ondersteunen zij de maatregel van strafbaarstelling van bezit van alcohol door een minderjarige in landelijke regelgeving en de aangescherpte sancties voor de detailhandel. Zij stellen nog wel enkele vragen, in het bijzonder over het standpunt van de regering ten aanzien van het optrekken van de leeftijdsgrens van 16 naar 18 jaar, gezien het groeiende draagvlak voor een uniforme landelijke leeftijdsgrens, onder meer bij gemeenten.

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse, en op een aantal punten met instemming kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Drank- en Horecawet. Deze leden zijn van mening dat wetenschappelijk onderzoek aantoont dat de negatieve invloed van alcohol op de lichamelijke gezondheid van jongeren groot is. Nieuw wetenschappelijk inzicht leert ook dat de leeftijd waarop jongeren kwetsbaar zijn voor overmatig alcoholgebruik hoger ligt dan lang werd aangenomen. Alcoholgebruik door jongeren is dan ook terecht een onderwerp van blijvende overheidsaandacht. Deze leden menen dat voorkomen moet worden dat jongeren en jong-volwassenen zichzelf zodanig sociaal of lichamelijk schade toebrengen dat het de ontwikkeling en kansen, later in hun leven, onevenredig beperkt. Overheidsoptreden moet echter wel aantoonbaar effectief zijn. Deze leden merken op dat in het debat rond alcohol, maar ook rond andere drugs, er vaak symbolische oplossingen worden aangedragen die voor de zaak zelf geen effect zullen hebben.

Volgens de leden van de fractie van D66 werpen de reeds genomen beleidsmaatregelen op dit moment vruchten af. De reeds gecreëerde instrumenten voor streng ingrijpen bieden veel mogelijkheden om alcoholmisbruik door jongeren tegen te gaan. Het succes van het beleid valt of staat echter met de mogelijkheden tot effectieve handhaving. In zijn algemeenheid vragen deze leden waarom de regering de evaluatie van lokale pilots met lokaal toezicht niet afwacht zoals door verschillende betrokken belangenorganisaties wordt gevraagd. Daarnaast missen zij in het voorstel de benodigde wetenschappelijke en cijfermatige onderbouwing van de noodzaak voor de voorgestelde wijzigingen en de te verwachten effectiviteit daarvan.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan specificeren wat in het kader van deze wet onder «jongeren» en «openbare ruimte» wordt verstaan. Hanteert de regering de officiële leeftijdsgrenzen, of wordt «jeugd» in fysieke gesteldheid bedoeld? Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de kwetsbaarheid rond overmatig drankgebruik later ligt dan vaak werd aangenomen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet, om daarmee het alcoholgebruik onder met name jongeren terug te dringen, de alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde te voorkomen en de administratieve lasten te verlichten. Overmatig alcoholgebruik is een groot maatschappelijk probleem. Een op de tien sterfgevallen in Europa heeft te maken met alcoholgebruik. Dat vinden genoemde leden onthutsend. Een breed front tegen alcoholmisbruik is daarom hard nodig. Ouders, kerken, maatschappelijke organisaties en de politiek kunnen daaraan allemaal een gewaardeerd steentje bijdragen. In dit wetsvoorstel wordt daartoe een aantal belangrijke maatregelen genomen, al zouden deze leden op een aantal onderdelen liever andere oplossingen of verdere aanscherpingen zien. Zij stellen daarom een aantal vragen aan de regering, die zijn opgenomen in dit verslag.

Het algemene beeld dat dit wetsvoorstel bij de leden van de SGP-fractie oproept, is dat veel bevoegdheden worden overgeheveld naar de gemeenten. Ongetwijfeld zijn er gemeenten die daar op een juiste wijze invulling aan geven, maar bij veel gemeenten staat lokaal alcoholbeleid nog in de kinderschoenen. Het gevaar is aanwezig dat de aanpak van het extreme alcoholgebruik van jongeren nu te zeer afhankelijk wordt van de lokale politieke wil. Zonder aanvullende landelijke maatregelen zal het alcoholgebruik onverantwoord hoog blijven. In dit verslag pleiten deze leden daarom herhaaldelijk voor landelijke richtlijnen.

Naast een aantal goede voorstellen die in het wetsvoorstel gedaan worden, missen de leden van de SGP-fractie ook nog diverse effectieve maatregelen om alcoholmisbruik onder jongeren te doen afnemen. Zo pleiten deze leden voor een alcoholverbod op radio en televisie gedurende de hele dag. Uit diverse wetenschappelijke onderzoeken is gebleken dat alcoholreclame het gebruik en de (ver)koop van alcohol op z’n minst beïnvloedt. Jongeren voelen zich vaak aangesproken door de vaak prikkelende reclames die inspelen op de jeugdige gevoelens en gedachten. Als men daadwerkelijk het alcoholgebruik onder jongeren effectief wil terugdringen, dan kan men niet uit onder het verbod op alcoholreclame. Daar komt nog bij dat er met een algeheel verbod niet langer meer een onderscheid is tussen reclame voor alcohol en tabak. Ook tabaksreclame is verboden en alles wijst erop dat dit zijn vruchten begint af te werpen. Is de regering bereid om het reclameverbod in te voeren? Zo niet, waarom is dat volgens de regering ongewenst? Wat zijn de argumenten om onderscheid te maken tussen alcohol en tabak?

2. Vereenvoudiging van het vergunningstelsel

De leden van de PvdA-fractie zijn blij met de vereenvoudiging van het vergunningstelsel en vinden het positief dat hier de lastendruk afneemt. Zij vragen of het gevaar bestaat dat wanneer burgers een formele ontheffing kunnen aanvragen en alcohol mogen verstrekken zonder daartoe speciaal te zijn geschoold, hiermee de wet aan gezag verliest en de wettelijk ingegeven norm dat alcohol op verantwoorde wijze dient te worden verstrekt daarmee vervaagt.

De leden van de PvdA-fractie vragen wie precies de zeer uitzonderlijke gevallen zijn die niet aan de kenniseis hoeven te voldoen en waarom voor hen een uitzondering wordt gemaakt. Kunnen voorbeelden worden gegeven?

Een consequentie van het niet introduceren van de Verklaring omtrent het gedrag (VOG) is het gedurende een bepaalde periode ongescreend vervullen van de functie van een nieuwe leidinggevende. De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven welke maatregelen door welke partijen kunnen worden genomen indien onomstotelijk vaststaat dat misbruik gemaakt wordt van deze mogelijkheid, bijvoorbeeld door het willens en wetens in dienst nemen van een leidinggevende met een crimineel verleden.

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat er nog slechts één formulier zal bestaan om melding te doen van een nieuwe leidinggevende. De leden van de VVD-fractie moedigen deze administratieve lastenverlichting van harte aan. Welke kosten zijn verbonden aan deze maatregel? Kan de regering verklaren waarom het onmogelijk is om deze melding nu reeds digitaal te laten verlopen? Welke kosten zouden verbonden zijn aan het invoeren van een digitaal meldingssysteem? Hoe verhouden deze kosten zich tot de kosten voor de huidige aanpassing?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het kader van flexibilisering van strafmaatregelen bij overtreding van de Drank- en Horecawet de mogelijkheid wordt geboden de vergunning voor een periode van maximaal twaalf weken te schorsen. Als argument hiervoor wordt gegeven dat gemeenten in het verleden slechts zelden gebruik maakten van de mogelijkheid de vergunning in te trekken. Waarom kan de vergunning niet voor een langere periode worden geschorst? Wat zijn de bezwaren hiertegen? Kan de regering beargumenteren waarom gekozen is voor de grens van twaalf weken? Herhaalde overtreding van artikel 20, eerste lid, kent eenzelfde maximumstrafmaat van twaalf weken. Kunnen in het antwoord op deze vragen dan ook eveneens de strafmaatregelen bij herhaalde overtreding van artikel 20, eerste lid, worden meegenomen?

3. Burgemeester bevoegd gezag

De regering heeft ervoor gekozen om de burgemeester te belasten met de uitvoering van de Drank- en Horecawet vanwege al bestaande taken op het gebied van openbare orde en veiligheid. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook aandacht voor de problemen voor de volksgezondheid die ontstaan door overmatig alcoholgebruik door jongeren. Hoe wordt voorkomen dat overmatig alcoholgebruik alleen wordt bestreden vanuit het oogpunt van openbare orde?

Met betrekking tot de aanpassingen in het bevoegd gezag vragen de leden van de fractie van D66 waarom de regering voorstelt het collegialiteitsbeginsel buiten werking te stellen. Zijn bij de regering gevallen bekend waarin dit beginsel de handhaving van de leeftijdsgrens heeft bemoeilijkt? Deze leden willen graag weten op welke andere terreinen van het recht medebewind wordt toegepast. Zij stellen vast dat in het wetsvoorstel zowel decentraliserende als centraliserende bewegingen zijn verwerkt. Is dit een bewuste keuze van de regering en hoe verhoudt dit zich tot de afspraken die zijn gemaakt naar aanleiding van het debat over Burgemeester en Veiligheid? Kan de regering uiteenzetten wat haar criteria zijn voor het wel of niet decentraliseren van beleid en toezicht en daarbij aangeven hoe deze criteria van toepassing zijn op de voorgestelde wijzigingen in de Drank- en Horecawet?

De leden van de D66-fractie constateren dat burgemeesters worden belast met de uitvoering van de Drank- en Horecawet. Hoe verhoudt deze extra bevoegdheid zich met de democratische legitimiteit van burgemeesters? Hoe verhoudt deze extra bevoegdheid van de burgemeester zich met de verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad met betrekking tot onder meer toepassing van prijsacties en happy hours?

Dat de burgemeester het bevoegd gezag wordt als het gaat om het toezicht op de naleving van de wet, lijkt logisch. De leden van de SGP-fractie signaleren daarbij wel een probleem: in diverse recente wetsvoorstellen zijn steeds meer bevoegdheden bij de burgemeester komen te liggen, zonder dat er zicht bestaat op de samenhang tussen de verschillende wetten. De beroepsgroep heeft daar al eerder de aandacht voor gevraagd. Graag ontvangen deze leden een overzicht van de bevoegdheden van de burgemeesters die voortkomen uit de verschillende wetten. Daarnaast zouden zij graag de visie van de regering zien over hoe die bevoegdheden met elkaar samenhangen. Wordt met al deze maatregelen de druk op burgemeesters niet stevig opgevoerd om steeds politieker te opereren? Wordt daarmee de kwetsbaarheid van burgemeesters niet te veel vergroot?

Dat de burgemeester het bevoegd gezag wordt omdat er een relatie is met de openbare veiligheid heeft consequenties voor wethouders, terwijl het wel over aangelegen zaken kan gaan waar de wethouder over gaat, zoals horeca in het centrum en hoe daarmee om te gaan. De leden van de SGP-fractie vragen de regering daarom of zij het raadzaam vindt dat de burgemeester de uitvoerende taak krijgt, maar dat hij wel moet handelen volgens een beleidskader dat door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld. Op pagina 9 in de memorie van toelichting wordt hier een verdere toelichting op gegeven. Het is voor de leden van de SGP-fractie niet helder geworden welke bevoegdheden de wethouders feitelijk kwijtraken. Waar hebben zij geen «zeggenschap» meer over? Graag ontvangen deze leden hierop een heldere reactie.

4. Regels ten aanzien van paracommerciële instellingen

De leden van de SP-fractie vinden het goed dat de openstelling van de bar in de sportverenigingen wordt aangepakt, maar hierin worden nu ook de studentenverenigingen meegenomen. Daar komen sowieso geen jongeren onder de 16 jaar (dan is slechts een uitzonderlijk talent al student). Is de regering bereid hiernaar te kijken?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel beoogt nieuwe regelgeving op te stellen met betrekking tot de paracommerciële instellingen. In de Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid van 2007 (Kamerstuk 27 565, nr. 35), die voor een belangrijk deel ten grondslag ligt aan het huidige wetsvoorstel, wordt niet gesproken over aanpassing van de bepalingen rond paracommercie. Kan de regering aangeven of er een concrete noodzaak bestaat tot aanpassing van deze bepalingen? Welke verschillende belangen ziet de regering in de bepalingen rond paracommercie? Is de voorgestelde aanpassing getoetst bij de vertegenwoordigers van deze belangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hebben de partijen op het voorstel gereageerd? Zijn de huidige bepalingen rond paracommercie volgens deze partijen afdoende? Zo ja, vanwaar dan toch de aanpassing?

In de memorie van toelichting wordt gesproken over lokale schenktijden in plaats van de verplichting tot opnemen van schenktijden in het bestuursreglement van paracommerciële instellingen. Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat bijvoorbeeld sportfaciliteiten een ander schenktijdenregime behoeven dan studentenverenigingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering toelichten hoe gewaarborgd wordt dat regelgeving rond schenktijden lokaal samen wordt gevoegd ten nadele van bepaalde paracommerciële instellingen en ten faveure van andere?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nadere toelichting op het afzien van landelijke regels voor paracommerciële instellingen. Wordt binnen het lokaal maatwerk wel voldoende gegarandeerd dat jonge sporters in bescherming genomen worden tegen de gevaren van alcoholgebruik?

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op het belang van barpersoneel dat goed op de hoogte is van regelgeving en wetten. Zij wijzen in het bijzonder op het verbod voor horecapersoneel of barvrijwilligers om door te tappen aan dronken personen of alcohol te verstrekken aan minderjarigen. Hoe wordt gegarandeerd dat personeel en vrijwilligers voldoende op de hoogte zijn van regelgeving? Maakt de vervanging van de term «gekwalificeerde personen» door het hebben gekregen van een «voorlichtingsinstructie» de eis aan kennis niet zwakker? Is deelname aan dergelijke trainingen niet te vrijblijvend?

In het bijzonder zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of de regering signalen heeft van overmatig drankgebruik in paracommerciële instellingen. Kan de regering aangeven waarom zij ervoor kiest juist dit beleid te decentraliseren in relatie tot nationaal beleid op het gebied van mededinging? Hoe komt het lokale toezicht op oneerlijke concurrentie eruit te zien? Deze leden willen graag weten met welke verschuivingen als gevolg van decentraliseren van beleid op dit terrein de regering rekening heeft gehouden; houdt de regering rekening met een «race to the bottom» of een «race to the top» wat betreft strengheid van regelgeving door gemeenten?

De leden van de SGP-fractie erkennen met de regering dat er ten aanzien van alcoholverstrekking door paracommerciële instellingen op lokaal niveau regelmatig een probleem speelt. Na een voetbalwedstrijd vindt de «derde helft» bijvoorbeeld vaak uitgebreid plaats in de kantine. Wel vragen deze leden of de minimumleeftijd van de barvrijwilliger wel 16 jaar moet zijn. Moet dat niet ouder zijn om wat makkelijker mensen te weerstaan die te veel dreigen te drinken?

5. Nieuwe verordenende bevoegdheden voor gemeenten

De leden van de CDA-fractie vinden dat consequent moet worden bezien welke regels eenduidig op landelijk niveau zijn te regelen en waar lokaal maatwerk wenselijk of noodzakelijk is. Deze leden vinden het wenselijk en noodzakelijk dat de burgemeester meer mogelijkheden krijgt om happy hours in de horeca aan te pakken. Dat biedt de ruimte voor lokaal maatwerk. Ook ligt het voor de hand om op lokaal niveau afspraken te maken met de sportinstellingen en andere paracommerciële instellingen over schenktijden en openingstijden. Dat maakt een betere lokale sturing mogelijk dan dat het alleen in het alcoholreglement van de instelling vastligt of dat het landelijk wordt gedicteerd zoals in het conceptwetsvoorstel. Voor wat betreft het stunten met prijzen in supermarkten pleiten deze leden echter wel voor een landelijke regeling. Nu al is in de zelfreguleringcode geregeld dat prijsacties mogelijk zijn tot een derde van de normale verkoopprijs (dat is de standaardprijs van bier in de desbetreffende supermarkt). Deze leden zijn geen voorstander van zogenaamde minimumprijzen voor bier en wijn, maar vinden dat de marges voor het stunten met bierprijzen kleiner kunnen, tot tweederde van de normale verkoopprijs. Zij zijn het niet eens met de regering om deze regelbevoegdheid van stunten tot tweederde van de verkoopprijs bij de burgemeester neer te leggen, maar vinden dat dat klip en klaar in de wet moet worden geregeld. Graag horen zij hierop de reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie vinden de aanpak van keten onderdeel van het lokaal alcoholbeleid. Keten hebben een belangrijke sociale functie. In sommige keten is echter onmiskenbaar sprake van drankmisbruik. Ook komt het voor dat jongeren onder de 16 jaar ongecontroleerd alcohol kunnen drinken in een keet. De Alcoholwet moet de kaders bieden voor het aanpakken van onveilig alcoholgebruik in keten en het tegengaan van semicommerciële ketens. Waar de sociale functie van keten wordt misbruikt voor risicovol zuipgedrag of semicommerciële verkoop moeten er lokale mogelijkheden zijn om in te grijpen. Nu moeten gemeenten daarvoor nog gebruik maken van de Wet op de ruimtelijke ordening. Graag horen deze leden van de regering of en zo ja welke mogelijkheden zij ziet om de uitgangspunten voor de aanpak van zuipketen en semicommerciële keten in de Alcoholwet te regelen.

De leden van de PvdA-fractie zijn met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van mening dat de voorgestelde regeling ten aanzien van de regulering van prijsacties ingewikkeld, zo niet onuitvoerbaar is om happy hours en stuntprijzen te voorkomen. Waarom wordt dit niet landelijk geregeld? In welke mate maken gemeenten nu gebruik van deze regeling? Waarom ligt het in de lijn der verwachting dat de regeling met deze uitbreiding wel gebruikt gaat worden door gemeenten?

De leden van de SP-fractie vinden het logisch dat gemeenten differentiëren met openingstijden. Deze leden vinden het echter wel onwenselijk dat gemeenten verschillende leeftijdsgrenzen kunnen gaan hanteren vanaf welke verkocht kan worden. Zij vrezen dat dit zal leiden tot concurrentie tussen gemeenten en dranktoerisme. Dat kan leiden tot veel problemen in de nacht en in het verkeer. Wat is de reactie van de regering hierop?

In de gemeentelijke verordening kunnen gemeenten prijsacties gaan reguleren. De leden van de SP-fractie vragen of het niet mogelijk is om een landelijk verbod uit te vaardigen voor dergelijke acties. Welke maatregelen zijn er bijvoorbeeld te nemen tegen een discotheek in Sliedrecht die voor 25 euro onbeperkt drinken aanbiedt?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is de voorgestelde maatregelen die betrekking hebben op het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende dranken tegen tijdelijk sterk gereduceerde prijzen uit te stellen tot vaststaat dat deze niet in strijd zijn met artikel 28 EG-Verdrag. Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn tevreden met de voorgestelde wettelijke bevoegdheid om de toepassing van prijsacties in een verordening te regelen. Op welke manier kunnen prijsacties worden aangepakt? Worden ook arrangementen voor onbeperkt drinken voor een vast bedrag aangepakt? Hoe vindt controle op de naleving plaats?

Hoe wil de regering verder uitvoering geven aan de motie Van der Ham/Dibi inzake het creëren van betere uitgaansmogelijkheden voor 16-minners (Kamerstuk 27 565, nr. 50)? Is de regering het eens met de leden van D66-fractie dat door het ontbreken van goede uitgaansmogelijkheden er door jongeren alternatieve ontmoetingsplekken worden gevormd die alcoholmisbruik aanwakkeren?

Voor wat betreft het koppelen van toegangstijden aan (sluitings)tijden willen de leden van de SGP-fractie eerst een algemene opmerking maken. Zij vragen de regering of zij het wenselijk vindt dat jongeren pas laat in de avond of in de nacht uitgaan. Als de helft van de jongeren pas na 01.00 uur begint met stappen, en 8% zelfs na 02.00 uur, dan hebben jongeren vaak al eerder alcohol gedronken op een andere plaats. En als de regering de tendens van steeds later beginnen met uitgaan niet wenselijk vindt, wat zijn voor de regering de overwegingen om niet – zoals de Stichting Vroeg op Stap terecht voorstelt – een landelijk geregelde vervroegde horecasluitingstijd van 02.00 uur in te stellen, met daarbij een bepaling dat jongeren onder de 18 voor 00.00 uur binnen dienen te zijn? Wat waren de conclusies van de vier gespreksbijeenkomsten met ouders, jongeren, bestuurders en horecaondernemers? Vinden er concrete stappen plaats om te bevorderen dat het tijdstip waarop jongeren uitgaan vroeger wordt?

Het koppelen van de leeftijd aan de sluitingstijden kan er naar de inschatting van de leden van de SGP-fractie op zich wel toe bijdragen dat met name de jongere stappers wat meer naar voren in de tijd geschoven kunnen worden. Alleen, wie doet de handhaving? De politie of de lokale toezichthouder? Is er geen sprake van overlap van hun bevoegdheden? Er is volgens deze leden wel een gevaar: de jongeren die na een bepaalde tijd niet meer in de horeca mogen zijn, kunnen weleens op straat blijven hangen en op die manier overlast bezorgen. Is deze mogelijkheid uit te sluiten? Welke toezichtmogelijkheden stimuleert de regering hiervoor?

De leden van de SGP-fractie kunnen zich heel goed vinden in het doel achter de regulering van prijsacties. Jongeren zijn voor deze acties erg gevoelig omdat ze en heel voordelig aan alcohol kunnen komen en in korte tijd heel veel kunnen nuttigen. Deze leden vragen echter hoe de gemeenten «de prijs die ter plaatse gewoonlijk wordt gevraagd» moeten bepalen. Graag ontvangen zij hierop een reactie. Waarom is er eigenlijk niet voor een landelijke regeling gekozen? Welke mogelijkheden zijn er binnen de Europese regelgeving om plaatselijk of landelijk daadwerkelijk prijsacties tegen te gaan? Lopen dergelijke pogingen niet snel vast op argumenten als concurrentievervalsing of verboden prijsafspraken?

6. Introductie van een experimenteerartikel

De leden van de CDA-fractie vinden dat eerst de norm van geen alcohol onder de 16 beter moet worden gehandhaafd voordat gesproken kan worden over het al dan niet landelijk verhogen van de leeftijdsgrens naar 18 jaar. Toch zijn deze leden niet blind voor de vele maatschappelijke en wetenschappelijke signalen over de grote gezondheidsschade van (veel) alcohol voor de leeftijdsgroep tot 18 jaar. Daar komt bij dat jongeren niet goed aanvoelen en merken dat ze teveel hebben gedronken. Dat is ook de reden waarom deze leden hebben gepleit voor een experimenteerartikel. Vooral gemeenten die voorop lopen met hun lokale of regionale alcoholaanpak en gemeenten met veel alcoholgerelateerde overlast hebben behoefte aan het verhogen van de leeftijdsgrens. De leden van de CDA-fractie willen die ontwikkeling niet tegenhouden, maar juist stimuleren. Zij delen de kritiek van de Raad van State dat nog onvoldoende duidelijk is wat het doel van het experiment is en wat het zou moeten opleveren. Graag horen genoemde leden op deze punten een nadere toelichting van de regering, voordat een en ander in een algemene maatregel van bestuur nader wordt geregeld. Deze leden willen in ieder geval inzicht krijgen in de positieve en negatieve (neven)effecten van het verhogen van de leeftijdsgrens naar 18 jaar. Op basis daarvan kan beter worden gewogen of een landelijke verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar een gewenste ontwikkeling is. De nieuwe Alcoholwet moet mee kunnen groeien met die ontwikkeling in plaats van deze te blokkeren. Graag horen zij van de regering hoe zij gemeenten, regio’s en provincies zal stimuleren zich voor het experiment aan te melden. Ook willen zij graag weten in hoeverre het experimenteerartikel voldoende ruimte biedt om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.

De leden van de PvdA-fractie zijn geen principiële tegenstander van het verhogen van de leeftijdsgrens voor aankoop van alcohol als instrument om jongeren van de drank af te houden. Echter, dan moeten eerst de preventie en handhaving op orde zijn, anders is dit een symboolmaatregel. Hoe wordt er voor gezorgd dat gemeenten meer werk maken van effectieve preventie en de pakkans bij overtreding verhogen? Welke ambitie heeft de regering hierbij? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid bij het voorkomen van overmatig alcoholgebruik door jongeren? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid bij het handhaven van de wet?

De leden van de PvdA-fractie herinneren zich dat de Kamer per motie (Kamerstuk 27 565, nr. 36) heeft aangegeven alleen in te stemmen met het experiment inzake het tijdelijk verhogen van de aankoopleeftijd van alcohol als er aan strikte voorwaarden is voldaan: regionale samenwerking en de preventie en handhaving moeten op orde zijn. Ook heeft de Kamer uitgesproken dat het slechts mag gaan om een gering aantal gemeenten, om te voorkomen dat straks alle gemeenten pilotgemeenten zijn, behalve degenen die niet meedoen. Hoe wordt dit in de algemene maatregel van bestuur uitgewerkt? Zijn er al aanvragen van gemeenten binnengekomen om deel te nemen aan het experiment? De VNG, Koninklijke Horeca Nederland en anderen hebben aangegeven dat dit alcoholtoerisme in de hand werkt; de leden van de PvdA-fractie vragen hoe dit wordt voorkomen. Deze leden vragen welke evaluatiecriteria worden gehanteerd om te beoordelen of het experiment met de gemeentelijke invoering van een leeftijdsgrens van 18 jaar is geslaagd.

De leden van de PvdA-fractie verbazen zich over het feit dat aan een jongere van 17 jaar in een experimenteergemeente geen alcohol verstrekt mag worden, terwijl deze jongere wel alcohol in bezit mag hebben. Zij vragen hoe aan deze jongere van 17 jaar wordt uitgelegd dat hij in sommige gemeenten geen alcohol mag kopen (maar in de buurgemeente mogelijk wel) terwijl hij het in beide gemeenten wel straffeloos in bezit mag hebben. Welk effect heeft het uitblijven van een sanctie op de overweging van een jongere om al dan niet alcohol te kopen en nuttigen?

De aanleiding van het experimenteerartikel is gelegen in signalen uit het lokale bestuur dat er regiospecifieke problemen optreden met alcoholgebruik van jongeren. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten welke signalen dit zijn. Zijn er relevante gegevens gehanteerd over de invloed van het ophogen van de verkoopleeftijd op drankgebruik? Zo nee, waar is het experimenteerartikel dan op gebaseerd? Zo ja, is de regering bereid deze gegevens aan de Kamer te overleggen?

De motie Joldersma/Voordewind (Kamerstuk 27 565, nr. 36) spreekt met betrekking tot het experimenteerartikel van een «klein aantal gemeenten». In de memorie van toelichting wordt het aantal gemeenten echter volledig opengelaten. Kan de regering aangeven waarom hiervoor is gekozen? Is de regering bereid het experiment tot een maximumaantal gemeenten en een maximumduur te beperken, om het vervolgens te laten evalueren? Zo nee, waarin is dan het experiment gelegen?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe de regering eventuele, al dan niet tijdelijke rechtsongelijkheid die ontstaat ten gevolge van het experimenteerartikel denkt te voorkomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zien goede redenen om de leeftijdsgrens bij alcoholverkoop voor lichtalcoholische dranken op te trekken naar 18 jaar. Het stellen van de leeftijdsgrens op 18 jaar vindt onder meer steun bij artsen, het Trimbos Instituut en nu ook de VNG. Bovendien bevordert dit het signaal vanuit de overheid dat alcoholgebruik onder de 18 jaar slecht is voor de ontwikkeling en de gezondheid. Wat vindt de regering van het gegeven dat 60 tot 70% van de Nederlandse gemeenten pleit voor een uniforme verhoging van de minimumleeftijd, waaronder met name grote steden en plattelandsgemeenten? Kan alcoholtoerisme en de genoemde onduidelijkheid over verschillende leeftijdsgrenzen, bijvoorbeeld bij alcoholverstrekking en strafbaarstelling bij bezit, niet juist worden weggenomen door een uniforme leeftijdsgrens? Verwacht de regering, gezien het grote draagvlak onder gemeenten voor het optrekken van de leeftijdsgrens, veel aanvragen voor deelname aan het experiment? Wordt iedere gemeente die wil deelnemen toegelaten tot het experiment? Een aantal gemeenten, waaronder de gemeente Den Haag, is een campagne gestart om alcoholgebruik onder de 18 jaar te ontmoedigen. Worden deze gemeenten in het bijzonder ondersteund in hun campagne door hen deel te laten nemen aan het experiment?

Wat betreft het experimenteerartikel vragen de leden van de D66-fractie of met het verhogen van de leeftijdsgrens ook het onderscheid tussen lichte en sterke alcoholische dranken vervalt. Deze leden vragen de regering wanneer zij het experiment met de verhoging van de leeftijdsgrens als geslaagd beschouwd. Hoe worden de resultaten van het experiment gemeten en wie gaat dat doen?

De leden van de SGP-fractie vinden de uitwerking van het experimenteerartikel erg gecompliceerd. In de laatste alinea van dit hoofdstuk in de memorie van toelichting geeft de regering zelf aan wat voor complicaties een experimenteertitel geeft. Wat een onduidelijkheid ontstaat er voor jongeren en hun ouders over de leeftijd waarop zij alcohol mogen kopen en nuttigen. En door de verschillende regimes in verschillende gemeenten wordt de overlast van de ene gemeente verschoven naar een volgende.

Waarom wordt er – in navolging van het advies van de commissie Drugsbeleid (Geen deuren maar daden) – geen wettelijke grens voorgesteld zodat zowel de verkoop als het in bezit hebben van alcohol onder de 18 jaar verboden is. De genoemde commissie beveelt gezien de medische indicaties een leeftijd van 18 jaar aan voor zowel alcohol als drugs. Onderzoek laat zien dat doordat de hersenfunctie nog niet volledig is uitgegroeid jongeren nog niet in staat zijn tot het reëel inschatten van risico’s. Hoeveel experimenten zijn er nog nodig als de risico’s zo evident zijn, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Het doel is toch immers om alcoholgebruik onder jongeren te verminderen? Bovendien is het onderscheid tussen sterke en zwak-alcoholhoudende dranken zowel door het brede aanbod van mixdranken als door het drinkgedrag van jongeren vervaagd. En tenslotte: de controle op één leeftijdsgrens van 18 jaar in plaats van twee leeftijdsgrenzen nu (16 voor zwak-alcoholhoudende drank en 18 voor sterke drank) is eenduidiger en daarmee gemakkelijker te handhaven. Graag vernemen de leden van de SGP-fractie waarom de regering het advies van de commissie Drugsbeleid op dit punt niet overneemt.

7. Wijziging sanctiebeleid voor detailhandel

De supermarkten zijn een belangrijk verkooppunt voor alcohol. De leden van de CDA-fractie vinden het terecht dat vanwege administratieve lastendruk bij supermarkten niet is gekozen voor een vergunningsysteem. Wel vinden zij het passend dat de betere controle op alcoholverkoop verschuift naar het lokale niveau. Dat verruimt de mogelijkheden voor het voeren van een lokaal alcoholbeleid. Daarin past ook de bevoegdheid om de alcoholafdeling van een supermarkt tijdelijk te sluiten indien er alcohol wordt verkocht aan jongeren onder de 16. Deze leden hebben er wel moeite mee dat de regering, ondanks de zware kritiek van de Raad van State, toch kiest voor het verplicht opleggen van het zogenaamde «three strikes out» criterium. De alcoholafdeling van de supermarkt moet na drie overtredingen dicht, behoudens bijzondere omstandigheden van onevenredig nadeel. Dat levert voor het bevoegd gezag, in dit geval de burgemeester, een lastig dilemma op. Enerzijds is hij verplicht na drie overtredingen de alcoholafdeling te sluiten, maar anderzijds zal de supermarkt bij de rechter altijd een beroep doen op het mogelijke onevenredige nadeel. Kan dat ook betekenen dat de burgemeester zelfs kan worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding vanwege het mogelijke onevenredige nadeel? Dat levert een hoog aansprakelijkheidsrisico op voor het bevoegd gezag. De leden van de CDA-fractie voelen meer voor het advies van de Raad van State om de burgemeester enige beoordelingsvrijheid te laten bij het al dan niet sluiten van de drankafdeling. Dat zou betekenen dat het verplicht toepassen van «three strikes out» uit de wetstekst wordt gehaald. Deze leden horen graag van de regering waarom dit advies van de Raad van State niet is opgevolgd. Ook kunnen deze leden zich voorstellen dat de uitoefening van de bevoegdheid nader wordt geregeld in de algemene maatregel van bestuur. Een andere mogelijkheid is volgens genoemde leden om de Wet op de economische delicten hier van toepassing te verklaren, net zoals dat is gebeurd bij overtredingen van de rookvrije horeca. Na het opleggen van boetes door de Voedsel en Waren Autoriteit kan via de rechter dan worden bewerkstelligd dat de horecazaak tijdelijk wordt gesloten. Ziet de regering het als mogelijkheid om ook bij overtredingen van de Alcoholwet de Wet op de economische delicten van toepassing te verklaren en de mogelijkheid tot sluiting/schorsing bij de rechter neer te leggen?

De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat hun voorstel om supermarkten strenger aan te pakken is overgenomen in de nieuwe wet. Het is immers naast thuis de tweede plek waar jongeren alcohol verkrijgen en het is zelfs zo erg dat ongeveer 85% van de jongeren onder de 16 jaar alcohol gewoon in de supermarkt koopt. Het is van belang dat supermarkten aantoonbaar meer inspanning en resultaat gaan leveren om verkoop tegen te gaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen of uitgelegd kan worden waarom ervoor gekozen is burgemeesters te laten bepalen binnen welke bandbreedte supermarkten gestraft worden bij overtreding. De VNG, burgemeesters en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) hebben aangegeven een landelijke sanctiebepaling te wensen. Waarom wordt, ondanks gebrek aan draagvlak, toch voor een andere mogelijkheid gekozen? Genoemde leden vragen of het in het kader van de verlaging van de administratieve lastendruk niet eenvoudiger is een landelijk gelijke sanctionering in te voeren in plaats van gemeenten ieder met een eigen sanctiebeleid op te zadelen. Bovendien zou dit volgens deze leden rechtsongelijkheid voorkomen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het juist is dat er weinig boetes bij overtredingen van de Drank- en Horecawet worden uitgeschreven omdat de procedure bureaucratisch is. Hoe zou het opmaken van een boeterapport eenvoudiger kunnen worden vormgegeven? Kan een reactie gegeven worden op het voorstel van KHN om de term «vergewisplicht» te schrappen? Welke concrete maatregelen worden genomen om supermarkten te bewegen tot een actievere houding en zichtbaar resultaat ten aanzien van het naleven van de wet, namelijk er voor te zorgen dat het voor jongeren onder de 16 jaar niet mogelijk is alcohol in de supermarkt te verkrijgen?

Welke concrete maatregelen worden genomen om er voor te zorgen dat de wet gehandhaafd wordt en de reële pakkans wordt vergroot, zodat deze maatregel ook daadwerkelijk afschrikwekkend wordt?

De leden van de SP-fractie vinden het principe van «three strikes out» goed en vragen waarom er toch nog een voorbehoud wordt gemaakt. Kan er een jaarlijks overzicht van de opgelegde maatregel aan de Kamer worden gezonden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn blij met het aangescherpte sanctiebeleid met betrekking tot de detailhandel. Zij wijzen met name op de nog steeds gebrekkige controle op de leeftijdsgrens in de supermarkt. De kans dat een 16-minner alcohol verstrekt krijgt is nog steeds te groot. Deze leden vragen hierbij hoe groot de kans is dat een supermarkt drie keer wordt betrapt op het overtreden van de regels, omdat het de vraag is of zij vaak genoeg gecontroleerd worden. Wanneer eens in de twee of drie jaar controle plaatsvindt, zal de voorgestelde sanctie nauwelijks worden toegepast. Zij vragen ook naar de onderbouwing van de «bijzondere omstandigheden» wanneer de ondernemer onevenredig nadeel ondervindt van de «three strikes out» maatregel. Zij hebben kennisgenomen van de opmerkingen van de Raad van State, maar vragen of de voorgestelde uitzondering bij «bijzondere omstandigheden» niet teveel ruimte biedt om van de sanctie af te zien, aangezien een ondernemer altijd nadeel ondervindt van een dergelijke sanctie. Daarnaast hebben de leden van ChristenUnie-fractie al eerder aandacht gevraagd voor het systeem van leeftijdscontrole op afstand met behulp van een camera. Vindt ook de regering het wenselijk om snel tot een meer sluitende leeftijdscontrole te komen? Hoe beoordeelt de regering het voordeel van genoemd systeem dat de druk op caissières door leeftijdsgenoten niet meer aan de orde is? Leidt invoering van dit systeem niet tot minder intensieve controle door gemeenten in de detailhandel, waardoor de controlecapaciteit op andere terreinen kan worden ingezet, bijvoorbeeld in de horeca?

8. Strafbaarstelling jongeren

De leden van de CDA-fractie kunnen zich goed vinden in het voorstel dat een jongere onder de 16 die in de openbare ruimte alcohol bij zich heeft strafbaar is. Door de aanwezigheid van alcohol als vertrekpunt te kiezen, wordt de lastige bewijslast rond het gebruiken, het kopen van alcohol of het doorverkopen of het gekregen hebben van alcohol van iemand anders vermeden. Ook waarderen genoemde leden het dat op deze wijze wordt aangesloten bij de gekozen formulering in de Opiumwet, waar het bij zich hebben van meer dan de gebruikshoeveelheid strafbaar is gesteld. Graag horen deze leden hoe dit wetsartikel in de praktijk moet worden gehandhaafd. De leden van de CDA-fractie zien namelijk wel een verschil met de Opiumwet. In de Opiumwet is namelijk alles wat men bij zich heeft boven de gebruikershoeveelheid een teken dat men handelt in een illegale stof en dat is een criminele activiteit. Het bij zich hebben van alcohol is op zichzelf geen criminele activiteit. Wat is hier nu precies de norm die de regering wil handhaven? Is de norm dat een jongere onder de 16 geen alcohol bij zich hoort te hebben? Deze leden vragen ook in hoeverre het strafbaar stellen van de aanwezigheid van alcohol bij jongeren onder de 16 consequenties kan hebben voor de definitie van alcoholverstrekking (zie de toelichting bij artikel 20). Nu is in de definitie ook opgenomen dat als de alcohol is gekocht voor een meerderjarige maar kennelijk bedoeld is voor iemand van onder de 16 deze niet mag worden verstrekt. Dit is volgens deze leden in de praktijk bijna onmogelijk na te gaan. Kan dit onderdeel van de definitie van alcoholverstrekking vervallen vanwege het strafbaar stellen van de jongere onder de zestien die alcohol bij zich heeft?

De leden van de CDA-fractie zijn geschrokken van de omvang van de alcoholgerelateerde overlast en het geweld dat onder invloed van alcohol plaatsvindt. Het comazuipen en de bijbehorende alcoholvergiftiging nemen ongehoorde vormen aan. Ook bij de ontgroening van studenten vinden nog steeds onverkwikkelijke toestanden plaats. Genoemde leden hebben het dan niet (alleen) over jongeren onder de 16, maar ook over de «oudere» jongeren en volwassenen. Alcoholgerelateerde overlast belemmert het veilig uitgaan en het ongedwongen en aangename vertier op grote publieksevenementen. Bij huiselijk geweld is eveneens vaak sprake van alcoholmisbruik. Deze leden vinden het daarom terecht dat de regering bij criminele delicten alcohol- en drugsgebruik als strafverzwarende omstandigheid wil beoordelen. De Drank- en Horecawet regelt nu al dat het bevoegd gezag in bepaalde situaties en omstandigheden alcoholverboden kan opleggen (artikel 22). Tevens is geregeld dat het niet is toegestaan om personen toe te laten in horecagelegenheden en slijterijen die in kennelijke staat verkeren als gevolg van alcohol of andere drugs (artikel 20). De leden van de CDA-fractie beschouwen de recente regeringsvoorstellen tot de verplichte blaastest dan ook in dit licht. Deze leden hebben eerder al voorgesteld om bij alcoholgebruik onder jongeren gebruik te maken van blaaspijpjes. In de praktijk zijn daarvan inmiddels goede voorbeelden te vinden. Een jongerencentrum in de Achterhoek maakt gebruik van blaaspijpjes waardoor veilig uitgaan ook onder de 16 wordt bevorderd. Volgens deze leden is hier sprake van een aanvullende maatschappelijke norm op de verkeersnorm en de 0-norm voor onder de 16: geen dronkenschap in het maatschappelijke verkeer. Nog veel te vaak blijft onbekend of overlast en geweld mede zijn veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik en/of drugsgebruik. Dat speelt ook op de «hangplekken» waar jongeren alleen bij elkaar komen om flink te drinken en bij jonge kinderen die, al dan niet daartoe door anderen aangezet, aan het comazuipen slaan. Ook doet het zich voor in sommige keten waar niet meer de gezelligheidsfunctie centraal staat, maar de sociale functie is verengd tot «zuipen». Hier is sprake van zogenaamde zuipketen. Voortbordurend op de bestaande wetsartikelen en inspelend op de alcoholproblematiek kunnen deze leden zich voorstellen dat in specifieke omstandigheden kan worden gekozen voor een groepsgewijze, een locatie- of gebiedsgewijze of een individuele controle op alcoholmisbruik. Ook kunnen zij zich voorstellen dat ongevallen op de spoedeisende hulp standaard worden gecontroleerd op alcoholmisbruik. De leden van de CDA-fractie vinden dat de alcoholwetgeving een handvat moet bieden voor het ingrijpen in situaties van alcoholmisbruik. Zij stellen daarom ook voor in de Alcoholwet hierover een wetsartikel op te nemen in plaats van alleen in de Gemeentewet (zoals voorgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). Bovendien bieden bestaande wetsartikelen in de Drank- en Horecawet hiertoe al een aanzet. Graag horen zij of de regering bereid is en mogelijkheden ziet het verplicht meewerken aan een blaastest bij vermoedens van alcoholmisbruik of een drugstest voor verdovende middelen in de Alcoholwet te regelen. De afgenomen alcoholtest moet hierbij worden gezien als hulpmiddel voor het vaststellen van alcoholmisbruik. Voor de indicatie van alcoholmisbruik is geen eenduidig promillage vast te stellen. Wel kan worden gewerkt met categorieën van een beetje, veel of enorm veel alcohol. Op basis van de resultaten van alcoholtesten is tevens een betere registratie mogelijk van geweld onder invloed. Het helpt ook om bepaalde risicogroepen en risicosituaties beter in kaart te krijgen. Daarmee kunnen bepaalde vooronderstellingen worden bevestigd dan wel ontzenuwd (zoals omvangrijk alcoholmisbruik door Poolse werkers of hooligans).

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat hun voorstel overgenomen wordt ten aanzien van de strafbaarstelling van het bezit van alcohol in de openbare ruimte voor jongeren onder de 16 jaar. Welke concrete maatregelen worden genomen om er voor te zorgen dat de wet gehandhaafd wordt en de reële pakkans wordt vergroot, zodat deze maatregel ook daadwerkelijk afschrikwekkend wordt? Hoe wordt bevordert dat gemeenten vooral de methode «boete of kanskaart» toepast? Het zou immers positief zijn als de straf zich richt op gedragsverandering in plaats van alleen het betalen van een boete.

Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat bij het voorliggende voorstel voor strafbaarstelling van jongeren er geen enkele prikkel voor hen bestaat om niet tot koop over te gaan? Zo nee, kan de regering beargumenteren waarom dit niet het geval is? Kan de regering aangeven of gekeken is naar mogelijkheden om voor de juridische complicaties rondom het «duo delict» een uitzonderingsmaatregel op te nemen in de wet voor de koophandeling van alcohol door jongeren beneden de toegestane leeftijd? Zo ja, wat waren de bezwaren hiertegen en hoe wegen deze op tegen het gebrek aan een prikkel om niet tot koop over te gaan? Zo nee, waarom niet en is de regering alsnog bereid dit te laten onderzoeken?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de mening deelt dat de uitvoerbaarheid van de strafmaatregelen, welke tot doel hebben alcoholgebruik onder minderjarigen te voorkomen, ernstig in het geding komt als van horecapersoneel verwacht wordt dat zij bij twijfel de identiteitsgegevens van alle recipiënten van alcoholhoudende dranken dienen te controleren. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet de regering om dit risico te mitigeren?

Met betrekking tot de strafbaarstelling van jongeren vragen de leden van de D66-fractie of de voorstellen er ook toe leiden dat jongeren die onder toezicht van hun ouders alcohol drinken strafbaar kunnen zijn. De regering kiest er expliciet niet voor jongeren onder 16 of 18 jaar die alcohol kopen strafbaar te stellen. Deze leden vragen op welke wijze de regering deze jongeren wil aanpakken. Hoe kunnen gemeenten het drankgebruik onder deze jongeren aanpakken als zij de leeftijdsgrens met betrekking tot het aanschaffen van alcohol niet direct kunnen handhaven? Wat moeten gemeenten volgens de regering doen als ondernemers (horeca, supermarkt of slijterij) hun verantwoordelijkheid niet nemen?

De leden van de fractie van D66 vragen of het voor gemeenten mogelijk is om ondernemers van levensmiddelenwinkels een bestuurlijke boete op te leggen als zij de Drank- en Horecawet overtreden. Heeft de regering signalen dat de geldende straffen effectief en efficiënt zijn?

Kan de regering ingaan op de wenselijkheid om jongeren onder de 16 jaar bij overtreding van de leeftijdsgrens te verplichten tot een Halt-traject?

De leden van de D66-fractie willen graag weten of er ervaringen zijn met het «duo delict» in andere sectoren. Is het zo dat de Voedsel en Waren Autoriteit alleen in actie komt op basis van eigen waarneming of ook op basis van verklaringen?

De regering stelt in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel dat er nu al voldoende instrumenten bestaan om dronkenschap op straat aan te pakken. Hoe verhoudt dit zich met het voornemen (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om alcoholtesten voor voetgangers in te voeren en de strafmaat aan te passen? Waarom is de Wet tegen openbaar dronkenschap in dezen niet afdoende?

De leden van de SGP-fractie maken van de gelegenheid gebruik om een opmerking te plaatsen bij artikel 45, de strafbepaling. Hierin staat dat het verboden is voor iemand die nog geen 16 jaar oud is om alcoholhoudende drank bij zich te hebben op de openbare weg. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het begrip openbare weg ruim moet worden uitgelegd, dat wil zeggen in de betekenis van bestemming tot algemene toegankelijkheid. De leden van de SGP-fractie vragen of dat mogelijk is. In de bespreking van Stapel en de Koning, de vakinformatie voor politie, openbare orde en veiligheidszorg, wordt bij de term «openbare weg» telkens verwezen naar de Wegenwet. Als deze uitleg gehanteerd wordt, worden stationshallen, looppaden van overdekte winkelcentra et cetera waar de memorie van toelichting naar verwijst, uitgesloten. Daarom vragen deze leden waarom naast de openbare weg ook de «voor het publiek toegankelijke plaats» niet genoemd wordt. De bewijsvoering wordt hierdoor een stuk eenvoudiger. Graag vernemen de leden van de SGP-fractie hierop een nadere toelichting, eventueel gevolgd door een nota van wijziging op dit punt.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering waarom zij het «gebruikt hebben en zich dan in de openbare ruimte begeven» niet strafbaar wil stellen. Erkent de regering dat dit een veel effectievere manier is om jongeren aan te pakken die gedronken hebben en zich daarna in de openbare ruimte misdragen? Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.

9. Decentralisatie van het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet door ondernemers en paracommerciële rechtspersonen

Bij de lokale bevoegdheid hoort straks ook de controle op de naleving van de wet. Het toezicht van de landelijke inspectie vervalt en een groot deel van de taken van de Voedsel en Waren Autoriteit komt terecht bij de lokale toezichthouders. De leden van de CDA-fractie horen graag wat de pilots met lokale toezichthouders tot nu toe hebben opgeleverd en welke knellende punten nu reeds in het wetsvoorstel zijn te verwerken (zie ook artikel 41).

De leden van de PvdA-fractie herinneren zich dat is afgesproken dat eerst de resultaten van de pilot worden afgewacht, voordat er daadwerkelijk sprake kan zijn van overheveling. Waarom worden de uitkomsten van de pilot niet afgewacht? Wat zijn de voorlopige resultaten van de pilot? Klopt het dat de voorlopige resultaten negatief zijn?

Toezicht en handhaving in de openbare ruimte richten zich naast de gezondheid ook op het handhaven van de openbare orde. De VNG en burgemeesters pleiten er daarom voor deze bevoegdheid bij de politie neer te leggen als het gaat om handhaving van de openbare orde. Wordt deze mening door de regering gedeeld? Zo nee, waarom niet?

Controle van verstrekking in bijvoorbeeld supermarkten richt zich op het beschermen van de volksgezondheid. De politie heeft al aangegeven hier niets in te zien en stelt voor om hier buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) in te zetten. Wordt deze mening door de regering gedeeld? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe gemeenten worden voorbereid op hun nieuwe toezichttaak, mede gelet op de specifieke kennis en vaardigheden die deze taak met zich meebrengt. Wat zijn momenteel de meest voorkomende problemen bij het uitvoeren van de toezichtfunctie? Hoe kunnen deze problemen worden ondervangen? Hoe kan worden voorkomen dat lokale controleurs van de Drank- en Horecawet worden herkend en daardoor hun taak moeilijker kunnen uitvoeren? Deze leden vragen welke mogelijkheden de overheid heeft indien een gemeente zijn toezichthoudende taak op de wet verwaarloost, net zoals bij hokken en keten het geval is. Waarom krijgen gemeenten extra handhavingsmogelijkheden terwijl zij tot nu toe aantoonbaar onvoldoende effect scoren bij het tegengaan van overmatig drankgebruik in «hokken en keten»? Heeft de regering sancties tot haar beschikking indien gemeenten hun taak niet naar behoren uitvoeren? Welk budget gaat er over naar gemeenten om deze taak uit te voeren en op basis waarvan is dit berekend?

De leden van de SP-fractie vinden het niet wenselijk dat het toezicht van de VWA gedecentraliseerd wordt. Welke middelen zijn daarvoor bestemd? Hoe kan belangenverstrengeling voorkomen worden? Hoe kan voorkomen worden dat gemeenten naar elkaar kijken om de inzet te verhogen dan wel te verlagen? Waarom wacht de regering de evaluatie van de pilot Decentralisatie Toezicht Drank- en Horecawet in 15 gemeenten niet af?

De regering heeft gekozen voor het decentraliseren van de toezichttaak van de Drank- en Horecawet naar gemeenten. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de resultaten van de evaluatie van de pilot nog verandering kunnen brengen in deze beslissing. Daarnaast vragen deze leden of de regering verwacht dat de intensiteit van controles zal toenemen, aangezien onderzoek uitwijst dat de regels omtrent de naleving van leeftijdsgrenzen en handhaving van het verbod op doortappen bij dronkenschap onvoldoende worden nageleefd. Gaan er grote verschillen tussen gemeenten ontstaan? Bovendien wijst STAP op het risico van gemakkelijke herkenning van de gemeentelijke controleur en de mogelijk lage status van de controleur. Kan de regering op deze risico’s ingaan? Hebben deze controleurs voldoende expertise? Zijn ook kleinere gemeenten voldoende in staat om de controlefunctie uit te oefenen?

Met betrekking tot de effectiviteit van de bestaande instrumenten willen de leden van de D66-fractie graag weten wat de ervaringen zijn met het uitdelen van bestuurlijke boetes; hoeveel bestuurlijke boetes zijn opgelegd en geïnd? Kan de regering ook aangeven hoe vaak een horecaonderneming momenteel wordt gecontroleerd op naleving van de leeftijdsgrens? Hoe verhoudt deze controledichtheid zich volgens de regering tot de effectiviteit van de beschikbare handhavingsinstrumenten? Is de regering van mening dat gemeenten voldoende middelen tot hun beschikking hebben om vaker toezicht te kunnen uitoefenen na decentralisatie van het toezicht op de Drank- en Horecawet?

De leden van de D66-fractie constateren dat er steeds meer toezichttaken bij de gemeenten komen te liggen. Naast deze ontwikkeling wordt onder andere de politie door toenemende sturing van het Rijk steeds scherper in haar prioriteitstelling waardoor gemeenten allerlei handhavings- en toezichttaken op zich moeten nemen. Welke financiële afspraken staan daar tegenover?

Deze leden willen graag van de regering weten waarom het beoogde expertisecentrum bij de Voedsel en Waren Autoriteit wordt ondergebracht. Hoe denkt de regering over het eventueel onderbrengen bij de (samenwerkende) gemeenten, bijvoorbeeld de VNG of het aanhaken bij de bestaande expertisecentra op het terrein van handhaving en veiligheid?

Sinds decennia heeft de Voedsel en Waren Autoriteit namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet. De VWA is echter, vooral door gebrek aan menskracht, niet voldoende in staat om goed toezicht te houden op de ruim 60 000 verkooppunten van alcohol. De leden van de SGP-fractie hebben in het verleden vaak gepleit voor meer controleurs voor de VWA, maar de regering ontkende dat die extra middelen nodig waren. Doordat de regering de bevoegdheden van de VWA grotendeels naar gemeenten decentraliseert, zien genoemde leden hun voortdurende pleidooi om meer middelen voor de VWA alsnog bevestigd. Hoe gaat de regering voorkomen dat de jarenlange ervaring die de VWA heeft opgebouwd met toezicht, verdampt zonder dat gemeenten daarvan kunnen profiteren? Hoe gaat de regering om met het gegeven dat een gemakkelijke herkenning van lokale toezichthouders hun positie erg kwetsbaar maakt? Vindt de regering het met de leden van de SGP-fractie noodzakelijk dat de VWA de taak behoudt om de kwaliteit van het gemeentelijke toezicht te bewaken?

Artikel 41 handelt over het toezicht op de naleving van de wet. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de burgemeester bevoegd wordt om gemeentelijke toezichthouders aan te stellen. De leden van de SGP-fractie denken dat een groot deel van de opsporing in de praktijk bij de politie komt te liggen, en dan met name de handhaving van artikel 45. Genoemde leden vragen hoe de regering hier tegenaan kijkt in een tijd waar de politie te maken heeft met grote bezuinigingen en er, wil de veiligheid gewaarborgd blijven, taken afgestoten moeten worden. Het argument dat de politie als eerste verantwoordelijk is, verhoudt zich volgens deze leden ook niet met de steeds toenemende werkdruk bij de politie. Zeker voor niet-stedelijke gebieden is bekend dat de beschikbaarheid van de politie minimaal is. Handhaving van de Drank- en Horecawet staat dan zeker niet in het prioriteitenlijstje. De leden van de SGP-fractie roepen de controle op het rookverbod in de herinnering. Slechts in zeer bijzondere, publiciteitsgevoelige zaken, wordt mogelijk de politie of een andere opsporings/controledienst ingezet.

Graag ontvangen deze leden een uitgebreide motivatie hoe de regering de uitbreiding van het takenpakket van de politie vorm wil geven zonder dat dit ten koste gaat van andere taken. Wat zijn de garanties dat de politie de extra taken wel aankan? Krijgen de leden van de SGP-fractie de toezegging dat het bedrag van 150 miljoen euro wordt verhoogd als het bedrag in de praktijk niet toereikend blijkt? Hoe gaat de regering om met het probleem dat de handhaving van de Drank- en Horecawet niet hoog op het prioriteitenlijstje staat van de politie, zeker niet in landelijk gebied?

10. Afschaffen specifiek interbestuurlijk toezicht.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de inspectiefunctie van de VWA helemaal kan worden afgeschaft. Zij kunnen zich erin vinden dat gemeenten vertrouwen verdienen op het moment dat zij aantoonbaar en effectief overmatig alcoholgebruik, specifiek bij jongeren, tegengaan. Deze leden zijn van mening dat de overheid een indruk moet hebben van de wijze en mate waarin toezicht door gemeenten plaatsvindt, tijdens maar ook na de pilot. Deze leden vragen dus in hoeverre decentralisatie van toezicht en handhaving op dit beleidsterrein mogelijk en wenselijk is. Zij kunnen zich voorstellen dat regels op lokaal niveau specifieker kunnen worden vormgegeven maar vragen welke concrete verantwoordelijkheid de centrale overheid in deze blijft behouden. Bovendien vragen zij of gemeenten voldoende scherp kunnen zijn en blijven wanneer toezicht en handhaving in één hand zijn ondergebracht. In hoeverre bestaat er een kans dat sommige dingen door de vingers worden gezien, zeker in kleinere (dorps)gemeenschappen?

Welke rol gaat de VWA in de toekomst spelen in het bewaken van de kwaliteit van toezicht op gemeentelijk niveau? Hoe kan de opgebouwde kennis en expertise worden behouden en tegelijkertijd lokale informatie over de situatie worden gebundeld, zodat kan worden vertaald in landelijk beleid? Hoe kan worden voorkomen dat de controleurs net zoals bij tabakscontrole te maken krijgen met agressie? Als dit onverhoopt het geval mocht zijn, welke sancties kan een controleur dan inzetten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Het afschaffen van interbestuurlijk toezicht zal consequenties hebben voor de informatiepositie van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Kan de regering helder aangeven welke consequenties dit zijn en hoe de uitwerking hiervan zich in de toekomst zal verhouden tot de ministeriële verantwoordelijkheid, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

11. Overige aanpassingen

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben vernomen dat steeds meer gemeenten een strenger ontheffingenbeleid voeren ten aanzien van schenkvergunningen bij evenementen. Gaat de voorgestelde aanpassing van regelgeving niet juist in tegen deze trend? Kan de regering onderbouwen waarom de voorgestelde aanpassing niet leidt tot toename van alcoholgebruik bij evenementen, aangezien straks niet meer per situatie kan worden beoordeeld of een ontheffing verantwoord is? Waarom maakt de regering een uitzondering voor eendaagse kleinschalige evenementen met betrekking tot scholing van verstrekkers? De leden van de fractie van de ChristenUnie zien het risico dat door deze uitzondering de regels omtrent leeftijdsgrenzen en verstrekking aan dronken personen sneller overtreden zullen worden.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de maatregelen die worden voorgesteld om het vergunningenstelsel te vereenvoudigen. Er wordt een wijziging voorgesteld zodat degene die de leiding heeft bij een evenement niet meer hoeft te beschikken over een certificaat sociale hygiëne. Genoemde leden vragen de regering waarom zij dit gewenst acht omdat het bij evenementen vaak gaat om jonge medewerkers. Is de regering het met deze leden eens dat het juist dan belangrijk is dat degene onder wiens leiding alcohol wordt verstrekt de nodige kennis heeft over de gevaren van alcohol en ook weet hoe men mensen die teveel willen drinken het beste kan behandelen?

12. Bedrijfseffecten en regeldrukaspecten

De leden van de VVD-fractie vragen of in het kader van de doelstelling van administratieve lastenverlichting gekeken is naar de mogelijkheid om vergunningen samen te voegen waar mogelijk. Zo ja, hoe komt dit in het wetsvoorstel tot uiting? Zo nee, waarom niet en is de regering bereid hier alsnog onderzoek naar te laten uitvoeren?

B. ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I

Onderdeel A

Artikel 1, eerste lid

De leden van de CDA-fractie vragen of bepaalde hokken en keten gelijkgesteld kunnen worden aan «paracommerciële rechtspersonen». En is het mogelijk om dat in de begripsomschrijving mee te nemen?

Onderdeel C

Artikel 4, vierde lid

Waarom is bij het verlenen van ontheffing bij bijzondere gelegenheden aangegeven dat het moet gaan om een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Onderdeel F

Artikel 8, vierde lid

De leden van de CDA-fractie vragen wat de toegevoegde waarde is van dit lid. Welke leidinggevenden worden nu precies uitgesloten van de eis tot voldoende kennis en inzicht van sociale hygiëne?

Artikel 8, zesde lid

Waar is de keuze van twee leidinggevenden op gebaseerd en wat is de zin van het hebben van twee leidinggevenden als zij niet worden geacht aanwezig te zijn in een paracommerciële inrichting en zich mogen laten vervangen door een barvrijwilliger (zie ook artikel 24), zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Onderdeel I

Artikel 13, tweede lid

Waarom is het nodig het gratis proeven van alcohol in een slijterij toe te staan? Is de regering zich bewust van de nadelige effecten daarvan; kan een (verslaafde of lastige) klant worden geweigerd te mogen proeven? Welke verantwoordelijkheid kan bij de slijter worden neergelegd wanneer hij een lang droogstaande «anonieme alcoholist» op deze manier toch in de verleiding brengt? Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat het «proeven van alcohol» iets anders is dan het eten van een stukje kaas bij de kaasboer of een plakje ham bij de slager?

Onderdeel L

Artikel 18, tweede lid, onder b

Beoogt de wijziging van dit onderdeel te bewerkstelligen dat het voor warenhuizen eenvoudiger wordt om alcoholische dranken te verkopen en wordt daarmee een uitbreiding van het aantal verkooppunten van alcohol beoogd, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 18, derde lid

De leden van de CDA-fractie vragen of de vermelde toevoeging van alcoholvrije alternatieven voor bier en wijn beoogt te bevorderen dat klanten ongemerkt gaan kiezen voor alcoholvrije bier en wijn.

Onderdeel M

Artikel 19a

Dit artikel regelt het zogenaamde «three strikes out». Waarom is er gekozen voor een dergelijke strakke wetsformulering en is een en ander niet nader te regelen bij algemene maatregel van bestuur? Waarom is hier niet aangesloten bij de wijze waarop via bestuursdwang bijvoorbeeld coffeeshops kunnen worden gesloten of bij de wijze waarop cafés die de voorschriften rond rookvrije horeca overtreden, worden aangepakt via de Wet op de economische delicten? Waarom zijn de bijzondere omstandigheden beperkt tot «onevenredige benadeling»? In hoeverre is daarbij ook rekening gehouden met de bestaande jurisprudentie, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat de VWA ook het niet op een goede wijze controleren van de leeftijd als overtreding aanduidt, ook al is de desbetreffende persoon ouder dan 16 jaar? Het is de leden van de CDA-fractie ook niet duidelijk waarom is gekozen voor een reikwijdte van de sanctie van een week tot drie maanden. Is het ook mogelijk de sluiting verder te verlengen of definitief te sluiten zoals bij coffeeshops?

Onderdeel N

Artikel 20, eerste lid

Het eerste lid regelt onder de definitie van verstrekken ook het doorgeven of het doorverkopen van alcohol aan jongeren beneden de 16 jaar. Hoewel de leden van de CDA-fractie het doorgeven en doorverkopen aan minderjarigen een doorn in het oog is, merken zij dat dit onderdeel van het artikel in de praktijk nauwelijks is te handhaven. Hoe moet men in de supermarkt achterhalen of de drank echt bedoeld is voor degene die hem koopt? Het is volgens deze leden niet fair de supermarkt een overtreding van de wet op te leggen als achteraf duidelijk wordt dat de alcohol is opgedronken door iemand beneden de 16 jaar. Genoemde leden vragen of het om die reden niet nodig is de definitie van verstrekken aan te passen, mede gelet ook op de strafbaarstelling van alcohol bij jongeren onder de 16 jaar.

Artikel 20, vijfde lid

De leden van de CDA-fractie vragen waarin dit nieuwe vijfde lid verschilt van het huidige zesde lid en of het nodig is het bestaande zesde lid te handhaven.

Artikel 20, zevende lid

De inhoud van dit lid is grondig gewijzigd in die zin dat het nu gaat om een horecamedewerker of een medewerker van de slijterij die niet onder kennelijke invloed mag verkeren, terwijl het oorspronkelijke lid ging om het toelaten van de aanwezigheid van een persoon in de horeca, de slijterij of op het terras die niet onder kennelijke invloed mag verkeren. De leden van de CDA-fractie zien niet in waarom deze inhoudelijke wijziging noodzakelijk is. Waarom is er niet voor gekozen om het bestaande zevende lid te behouden en een lid eraan toe te voegen?

Onderdeel EE

Artikel 40a

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de regering alleen experimenten wil toestaan voor wat betreft de afbakening van de leeftijdsgrens tot 18 jaar. Samenhangend met de verhoging van de leeftijdsgrens kunnen deze leden zich voorstellen dat dat gepaard gaat met andere maatregelen, zoals geen onderscheid tussen sterk-alcoholhoudende dranken en zwak-alcoholhoudende dranken of alcoholverkoop beperken tot slijterijen. Graag horen deze leden of de formulering van dit experimenteerartikel voldoende ruimte biedt voor aanvullende maatregelen die samenhangen met de verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar. Zij willen graag weten of het nodig is de experimenten in het wetsartikel aan een tijdsperiode te verbinden. Zal het experimenteerartikel na twee jaar na de inwerkingtreding automatisch vervallen of blijft experimenteren mogelijk?

Onderdeel FF

Artikel 41

Waarom wordt in dit wetsartikel niet meer helderheid geschapen over de taakverdeling rond de naleving tussen de ambtenaren die door de minister worden aangewezen en de ambtenaren die de burgemeester aanwijst, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welke nalevingstaken wil de regering bij de nationale ambtenaren neerleggen en hoe is de verhouding tussen de nationale ambtenaren en de lokale ambtenaren? Is er sprake van een hiërarchische verhouding of is per definitie uitgesloten dat de nationale ambtenaren bij de naleving het bevoegdheidsterrein van de lokale ambtenaren raken? Dat raakt ook de vraag hoe de bevoegdheden van de minister tot het opleggen van een boete zich verhouden tot die van de burgemeester (artikelen 44 en 44a). Betekent dat ook dat waar vroeger een enkele boete werd opgelegd straks sprake kan zijn van dubbele boetes?

Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie met betrekking tot twee artikelen van de Drank- en Horecawet nog enkele vragen en opmerkingen.

Artikel 19

Dit artikel verwijst naar het doen van alcoholische bestellingen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het nodig en mogelijk acht dit artikel bij te stellen in verband met de leeftijdscontrole op alcoholverkoop via internet.

Artikel 22

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden bij algemene maatregel van bestuur mogelijke alcoholverboden te regelen. De leden van de CDA-fractie vragen waarom hier alleen wordt verwezen naar stadions betaald voetbal, gezondheidszorg, onderwijs en zwembaden. Zijn er geen andere recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen waar een dergelijk alcoholverbod zinvol kan zijn? Ook kan hier volgens deze leden een bepaald gebiedsverbod of een hangplekverbod worden opgenomen. Is het niet wenselijk dit wetsartikel breder te formuleren en een nadere uitwerking in de gemeentelijke verordening mogelijk te maken? Hoe verhoudt dit artikel zich trouwens tot de nieuwe artikelen 25a tot en met 25c?

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Clemens


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Smeets (PvdA) voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Smilde (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Sap (GL) en De Roos-Consemulder (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Atsma (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Vietsch (CDA), Arib (PvdA), Uitslag (CDA), Gill’ard (PvdA), Omtzigt (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), De Krom (VVD), Thieme (PvdD), De Mos (PVV), Luijben (SP), Heerts (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Halsema (GL), De Wit (SP) en Van der Ham (D66).

Naar boven