32 018 (R 1885)
Regeling van de inrichting, de organisatie en het beheer van de openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Saba en Sint Eustatius en de samenwerking daartussen (Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

nr. 6
VERSLAG DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

Ontvangen 1 december 2009

De MAN-fractie acht het zeer bezwaarlijk dat ondanks felle kritiek vanuit de Curaçaose samenleving, toch besloten is om door te gaan met de regeling van een gezamenlijke procureur-generaal voor Curaçao, voor Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Bijna de helft van de bevolking van Curaçao (48%) heeft op 15 mei 2009 bij het referendum een nò-stem uitgebracht, aldus de MAN-fractie, die daaraan de conclusie verbindt dat er geen wijd maatschappelijk draagvlak bestaat voor de onderhavige regeling. Toch wordt gedaan alsof er niets aan de hand is en wordt de regeling doodeenvoudig doorgedrukt, aldus de fractie, die grote bezwaren heeft tegen de halsstarrige houding van zowel de Antilliaan-se als de Nederlandse regering in deze.

De bevolking van Curaçao heeft in 2005 gekozen voor een «status aparte», vergelijkbaar met Aruba, en niet voor een geherstructureerde Nederlandse Antillen of een geherstructureerd Koninkrijk, merkt de MAN-fractie op. Dat wij desondanks «geduwd» worden in de richting van een gedwongen samenwerking met Sint Maarten en de BES-eilanden is in strijd met het Statuut en met ons streven om ons verder te ontwikkelen om op een dag op eigen benen te kunnen staan, aldus de MAN-fractie.

De fractie brengt voorts naar voren dat in de periode voorafgaand aan het referendum van mei 2009 veel gezegd en geschreven is over de zogenaamde aanwijzingsbevoegdheid van de Koninkrijksminister van Justitie. Uiteindelijk is besloten deze clausule te schrappen. Daarvoor in de plaats is in het onderhavige voorstel van rijkswet opgenomen dat er een intensievere samenwerking zal komen tussen Nederland en de Antilliaanse eilanden op het terrein van criminaliteits-bestrijding.

Dat komt, aldus de MAN-fractie, specifiek tot uitdrukking in artikel 36, eerste lid, van het onderhavige voorstel van rijkswet. Daarin wordt bepaald dat onze ministers en de procureur-generaal ten minste één keer per jaar overleg voeren waarin ze afspraken maken over het opsporings- en vervolgingsbeleid van de landen. Gelet op de aard en strekking van dit wetsartikel kan, aldus de MAN-fractie, niet aan de indruk worden ontkomen dat de zogenaamde aanwijzings-bevoegdheid de facto via een andere weg is gehandhaafd.

De jubelstemming die er rondom de schrapping van de aanwijzingsbevoegdheid hing, was één grote farce, meent de MAN-fractie. Zelfs de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft later aangegeven dat het doel dat men voor ogen had met de aanwijzingsbevoegdheid, langs andere weg bereikt is.

Volgens de MAN-fractie wordt de zelfstandige positie van de Caraïbische procureur-generaal verder ondermijnd door het gestelde in artikel 12 van het onderhavige voorstel van rijkswet. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat wanneer het aan het Hof voorkomt dat de vervolging van een strafbaar feit in één van de landen behoort te worden ingesteld of voortgezet, de procureur-generaal verplicht is te voldoen aan een bevel van het Hof om de gevraagde informatie te verstrekken. Artikel 12, tweede lid, schrijft voor dat de procureur-generaal, behoudens de bepalingen van strafvordering van het desbetreffende land, verplicht is om op bevel van het Hof te vervolgen of te doen vervolgen. Is een dergelijke verhouding tussen rechters en pg in Nederland toegestaan, wil de MAN-fractie weten. Indien dat het geval is, waar is dat dan geregeld?

De MAN-fractie acht het tot slot zeer bezwaarlijk dat in het onderhavige voorstel van rijkswet geen beëindigingsbepaling is opgenomen en sluit zich in dat verband geheel aan bij de opmerkingen die door de Raad van Advies zijn gemaakt dienaangaande (zie advies RvA no. RA/05A-09-RW).

Aldus vastgesteld in de vergadering van de Centrale Commissie van de 7de oktober 2009.

De Rapporteur,

P. J. Atacho

Naar boven