32 014 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 29 oktober 2012

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de fracties van de PvdA, PVV, SP en VVD. Graag ga ik, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, in deze memorie van antwoord in op de vragen die zij hebben gesteld in het voorlopig verslag.

Algemeen

De leden van de PvdA-, PVV- en VVD-fractie vragen waarom het vijf jaren heeft geduurd alvorens het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance wordt omgezet in wetgeving.

Het advies van de Monitoring Commissie is op 30 mei 2007 uitgebracht. Op basis hiervan ben ik overgegaan tot het schrijven van een wetsvoorstel dat, tot indiening bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 18 juli 2009, een traject van toetsing heeft doorlopen net als andere wetsvoorstellen die de Eerste Kamer bereiken. Dat traject omvatte onder andere de consultatie van het voorstel in de markt. Na indiening bij de Tweede Kamer zijn er verschillende schriftelijke rondes geweest alvorens werd overgegaan tot goedkeuring door de Tweede Kamer op 5 juli 2012. Door een samenloop van (spoedeisende) ontwikkelingen in de periode tussen indiening en de behandeling in de Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel vertraging opgelopen die mogelijk onder andere gunstigere omstandigheden niet had plaatsgevonden.

Agenderingsrecht

De leden van de PvdA-, PVV- en VVD-fractie vragen of de regering kan toezeggen de effecten van de verhoging van de drempel van het agenderingsrecht op termijn te evalueren.

Er zal eerst ervaring met de verhoogde agenderingsdrempel moeten worden opgedaan voordat er een oordeel over de verhoging kan worden gegeven. Ik acht het van belang de effecten van de nieuwe regelgeving in de gaten te houden en ben van mening dat hiervoor voldoende middelen aanwezig zijn. Zo maakt Eumedion, belangenbehartiger van institutionele beleggers met betrekking tot corporate governance en duurzaamheid, jaarlijks een evaluatie van het aandeelhoudersvergaderingenseizoen (zie http://www.eumedion.nl/nl/kennisbank/ava-evaluaties). Ik verwacht dat wanneer de verhoging van de agenderingsdrempel tot verschuivingen in het gebruik van het agenderingsrecht leidt, dit in het evaluatiedocument naar voren komt. Verder verwacht ik dat betrokkenen mij zullen informeren indien de nieuwe agenderingsdrempel tot onverwachte belemmeringen leidt. Aanpassing van de agenderingsdrempel kan dan worden overwogen.

De leden van de SP-fractie vragen naar de rechtvaardigingsgronden voor een agenderingsdrempel van 3%.

De huidige Nederlandse grens van 1% is relatief laag. Dit betekent dat aandeelhouders met een relatief klein belang onderwerpen, zoals een strategiewijziging of het dividendbeleid, op de agenda van de algemene vergadering kunnen laten zetten. Het kabinet is van mening dat er een adequaat systeem van checks and balances binnen de onderneming moet zijn. Aandeelhouders moeten onderwerpen kunnen agenderen, maar hier zijn wel redelijke grenzen aan verbonden. Het kabinet heeft daarom het voorstel van de Monitoring Commissie overgenomen om de agenderingsdrempel te verhogen. De Monitoring Commissie heeft erop gewezen dat de agenderingsdrempel in omringende landen hoger is dan de huidige Nederlandse drempel van 1%. De leden van de SP-fractie hebben gelijk dat de hoogte van de drempel tot op zekere hoogte arbitrair is. Voor het bepalen van de hoogte van de agenderingsdrempel is Nederland gebonden aan de Europese richtlijn aandeelhoudersrechten (richtlijn 2007/36/EG). Op grond van deze richtlijn moeten lidstaten ervoor zorgen dat aandeelhouders onderwerpen voor de algemene vergadering kunnen agenderen. Een drempel voor het uitoefenen van het agenderingsrecht mag niet hoger worden gesteld dan 5% van het aandelenkapitaal. Gezien de wens om de agenderingsdrempel te verhogen, is een verhoging van 1% naar 3% niet opmerkelijk. Een verhoging van 1% naar bijvoorbeeld 5% zou mijns inziens een te ingrijpende wijziging van het huidige stelsel zijn. Het moet aantrekkelijk blijven om te investeren in Nederlandse ondernemingen. Een agenderingsdrempel van 3% komt overeen met de voorgestelde verlaging van de eerste drempel voor het melden van zeggenschap. Ook voor de verlaging van de zeggenschapsdrempel speelt de invloed die een aandeelhouder kan uitoefenen op basis van zijn aandelenbelang een rol. Voor de volledigheid merk ik nog op dat de agenderingsdrempel van 3% voor NV’s een maximumdrempel is. Vennootschappen kunnen in hun statuten een lagere agenderingsdrempel opnemen.

Melding van bruto shortposities

De leden van de PvdA-, PVV- en VVD-fractie vragen om nadere uitleg met betrekking tot de afbakening van het in het wetsvoorstel gehanteerde begrip shortpositie en de berekening van een dergelijke positie. Onder andere willen de leden weten in hoeverre ook indirecte shortposities, die bijvoorbeeld via beursfondsen worden gehouden, hieronder vallen. Eveneens willen zij weten of de in artikel 5:45 en artikel 5:46 Wft opgenomen toerekeningsregels en uitzonderingen in dit kader van toepassing zijn. Tenslotte vragen deze leden of de regering kan toezeggen dat in een nader (beleids)besluit verdere duidelijkheid wordt verschaft voor de praktijk.

Voor de definitie van een (bruto) shortpositie zoals voorgesteld in de nieuwe artikelen 5:38 en 5:39 Wft zal worden aangesloten bij de definitie zoals genoemd in de Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps.

In de verordening is het melden van (bruto) shortposities niet geregeld, in het wetsvoorstel wel. In de verordening is de melding van aanmerkelijke netto shortposities in aandelen geregeld. Om tot de berekening van de netto shortpositie te komen dient echter allereerst de (bruto) shortpositie en de longpositie berekend te worden. De netto short positie is immers de positie die overblijft nadat elke longpositie van een natuurlijk persoon of rechtspersoon in het geplaatste aandelenkapitaal in mindering is gebracht op enige shortpositie (de bruto shortpositie) van deze natuurlijke of rechtspersoon in dat kapitaal.

De (bruto) shortpositie in het geplaatste kapitaal bestaat uit een shorttransactie in een door een onderneming uitgegeven aandeel alsmede het aangaan van een transactie die een ander financieel instrument tot stand brengt of daarmee verband houdt en waarvan het gevolg of een van de gevolgen is dat de natuurlijke of rechtspersoon die de transactie aangaat een financieel voordeel geniet in het geval de koers of waarde van het aandeel daalt. Bij de berekening van de (bruto) shortpositie dient ook rekening te worden gehouden met elke positie die door de desbetreffende rechtspersoon indirect wordt aangehouden waaronder via of door middel van een index, effectenmand of belang in een indexfonds of soortgelijke entiteit.

De toerekeningsregels als bedoeld in artikel 5:45 Wft en de uitzonderingen genoemd in artikel 5:46 Wft zullen van toepassing zijn op de meldingsplicht van (bruto) shortposities. Hiervoor zal artikel 5:46 Wft worden aangepast. Voorts kan ik toezeggen dat verdere duidelijkheid voor de praktijk zal worden verschaft via nog nader vast te stellen regels.

Verder vragen de leden van de PvdA-, PVV- en VVD-fractie of de regering kan aangeven wat de samenloop is tussen de in dit wetsvoorstel geregelde meldplicht voor bruto shortposities en de Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps die binnenkort in werking treedt.

In de verordening is de meldingsplicht van aanmerkelijke netto shortposities in aandelen geregeld indien deze posities bepaalde drempels bereiken. De melding van (bruto) shortposities wordt niet in de verordening geregeld. Ik ga er derhalve vanuit dat er nationaal nadere regels gesteld kunnen worden met betrekking tot de melding van (bruto) shortposities. De verordening regelt dat een netto shortpositie in aandelen aan de toezichthouder gemeld dient te worden indien de netto shortpositie 0,2% van het geplaatste kapitaal van de betrokken onderneming bedraagt en elk 0,1% daarboven. Een netto shortpositie vanaf 0,5% moet eveneens aan het publiek openbaar gemaakt worden. Het nieuwe artikel 5:38 Wft regelt daarenboven dat (bruto) shortposities in aandelen gemeld dienen te worden indien de (bruto) shortpositie 3% van het geplaatste kapitaal bedraagt. Het kan voorkomen dat zowel een netto shortpositie van bepaalde aandelen op grond van de verordening gemeld dient te worden aan de toezichthouder als de (bruto) shortpositie van die aandelen op grond van de Wft. Overigens dient voor de berekening van de netto shortpositie eerst de (bruto) shortpositie te worden berekend. De melding van de (bruto) shortpositie aan de toezichthouder zal daarom nauwelijks leiden tot extra administratieve lasten.

Terminologische kwesties

De leden van de SP-fractie vragen ten aanzien van het gebruik van de term «investeerder» in plaats van «belegger» of de regering van oordeel is dat het gebruik van de term «belegger» in hoofdstuk 3A van de Wet giraal effectenverkeer (Wge) juist en ondubbelzinnig zou zijn. Zo nee, waarom niet en in welke gevallen niet? En indien dit wel het geval is, de regering dan bereid is toe te zeggen om – in het verlengde van een eerdere toezegging aan de Eerste Kamer – bij de eerstvolgende relevante wetswijziging de term «investeerder» uit hoofdstuk 3A van de Wge te vervangen door de term «belegger».

Ik ben het met de leden van de SP-fractie eens dat het gebruik van de term «investeerder» niet de voorkeur verdient. De term «belegger» wordt echter niet in de Wft gedefinieerd. De definitie van «investeerder» sluit wel grotendeels aan bij de definitie van «aandeelhouder» in artikel 5:25a van de Wft. Derhalve stel ik voor om, ondanks het eerdere voorbehoud, de term «aandeelhouder» te introduceren in de Wge. Door (in correspondentie) duidelijk aan te geven wat er onder een «aandeelhouder» als bedoeld in de Wge wordt verstaan verwacht ik dat interpretatieproblemen in het buitenland voorkomen kunnen worden. Bij de eerstvolgende relevante wetswijziging zal de term «investeerder» vervangen worden door de term «aandeelhouder». Ik meen daarmee tegemoet te komen aan de wens van de leden van de SP-fractie en tevens in de geest van mijn eerdere toezegging te handelen.

De minister van Financiën, J. C. de Jager

Naar boven