32 014 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007

Nr. 19 AMENDEMENT VAN HET LID BLANKSMA-VAN DEN HEUVEL

Ontvangen 17 april 2012

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I wordt na onderdeel 0A een onderdeel ingevoegd, luidende:

0B

Na artikel 5:25k wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5:25k bis

Indien een houder van aandelen in een uitgevende instelling met zetel in Nederland verzoekt ter behandeling een onderwerp op te nemen in de agenda van de algemene vergadering, vermeldt de houder in het verzoek het percentage in het geplaatst kapitaal dat de aandelen vertegenwoordigen waarover hij overeenkomstig de artikelen 5:33 en 5:45 beschikt of geacht wordt te beschikken. In het verzoek vermeldt de houder tevens het percentage in het geplaatst kapitaal dat de financiële instrumenten, waarover hij beschikt en die een shortpositie met betrekking tot de aandelen inhouden, vertegenwoordigen. Wordt het verzoek door twee of meerdere houders gedaan dan vermelden zij de bedoelde percentages in het geplaatst kapitaal die zij gezamenlijk vertegenwoordigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bepaling van een shortpositie als bedoeld in dit artikel.

II

In artikel I, onderdeel A, wordt na de aanhef en onder vernummering van het eerste en tweede onderdeel tot tweede en derde onderdeel een onderdeel ingevoegd, luidende:

1. In het eerste lid komt onderdeel d te luiden:

  • d. voor zover van toepassing, door aandeelhouders ingediende

ontwerpbesluiten met betrekking tot door hen ter behandeling ingediende onderwerpen die zijn opgenomen in de agenda van de algemene vergadering, alsmede de op grond van artikel 5:25k bis door die aandeelhouders verstrekte informatie met betrekking tot verplichte melding van het percentage in het geplaatste kapitaal dat de aandelen en financiële instrumenten waarover die aandeelhouders beschikken, alleen of gezamenlijk, vertegenwoordigen.

III

Artikel III vervalt.

IV

Artikel IV vervalt.

Toelichting

In het aanvankelijke voorgestelde artikel III is voorzien in een verhoging van de drempel voor de toepassing van het agenderingsrecht van 1 procent naar 3 procent van het geplaatst kapitaal. Daarnaast werd voorzien in het schrappen van de mogelijkheid om agendaonderwerpen voor te stellen wanneer de beurswaarde van de aandelen een waarde van € 50 miljoen of meer bedraagt. Het is hoogst onzeker of met deze tweeledige en zeer forse beperking van het agenderingsrecht de kerndoelstelling van het wetsvoorstel wordt gediend. De kerndoelstelling is om bij te dragen aan een goede onderlinge en constructieve dialoog tussen aandeelhouders en zo een duurzame relatie tussen onderneming en aandeelhouders te bevorderen.1 Met de verhoging van de drempel voor het agenderingsrecht wordt echter aan kleinere aandeelhouders het fundamentele recht ontnomen om onderwerpen te agenderen voor de aandeelhoudersvergadering. Deze kleinere aandeelhouders kunnen particulieren betreffen, maar ook een charitatieve organisatie als Greenpeace die in het verleden met een 1 procentaandelenbelang heeft getracht de milieumaatregelen van een grote beursvennootschap formeel op de aandeelhoudersvergadering aan de orde te stellen. Zelfs indien veel kleine aandeelhouders hun krachten zouden bundelen is het voor hen bijna onmogelijk onderwerpen op de agenda van de aandeelhoudersvergadering van grote beursvennootschappen als Unilever, Philips en AkzoNobel te agenderen. De verdrievoudiging van de drempel van het agenderingsrecht vergroot daarnaast het risico op spanningen tussen (groepen van) aandeelhouders en de ondernemingen en daarmee destructieve onderlinge verhoudingen. Bovendien vormt de inperking voor aandeelhouders, vanwege de verminderde invloed, een potentiële prikkel om hun aandelen sneller te verkopen («stemmen met de voeten»).

Het agenderingsrecht moet worden bezien als een startpunt voor dialoog tussen aandeelhouders onderling, het bestuur en de raad van commissarissen. Het agenderingsrecht is een rechtsmiddel dat ervoor zorg draagt dat ieder orgaan zijn verantwoordelijkheid kan nemen en zich in het belang van de vennootschap moet opstellen. Indien een betrokken aandeelhouder een onderwerp dermate belangrijk vindt dat hij dit ter aandeelhoudersvergadering wil bespreken, zal het bestuur dat weet heeft van de importantie van het onderwerp en van de zorg die leeft bij de betrokken aandeelhouder, dit zelf agenderen. Slechts indien het bestuur geenszins aanstalten maakt het onderwerp te agenderen kan de betrokken aandeelhouder dit zelf doen, mits hij daarvoor voldoende belang heeft. Sinds 2004 (toen het agenderingsrecht voor aandeelhouders werd ingevoerd) hebben aandeelhouders van een kleine tiental beursvennootschappen van dit recht gebruik gemaakt. In alle andere gevallen hebben bestuur en aandeelhouders voorafgaand aan een aandeelhoudersvergadering besloten het onderwerp te agenderen via de door het bestuur uitgebrachte agenda. Dialoog ontstaat pas indien alle betrokkenen zich jegens elkaar verantwoordelijk gedragen en alle belangen afwegen in hun gedragingen. Daarom moet de agenderingsdrempel niet worden verhoogd maar de verantwoordelijke gedragingen van alle betrokken worden gestimuleerd.

Dit amendement strekt ertoe de voorgestelde insnoering van het agenderingsrecht te vervangen door een regeling met betrekking tot het agenderingsrecht die wel sterk kan bijdragen aan de goede en constructieve dialoog tussen aandeelhouders en ondernemingen. Het betreft een nieuwe verplichting voor de aandeelhouder die om behandeling van een agendapunt verzoekt, om bij zijn verzoek zijn volledige economische belang (zowel «long» als «short») in aandelen bekend te maken aan de vennootschap. Daartoe wordt een nieuw artikel 5:25k bis in de Wet op het financieel toezicht geïntroduceerd. Deze nieuwe transparantiebepaling betekent dat de aandeelhouder zijn belang in (rechten op) aandelen alsmede zijn belangen in financiële instrumenten waarover hij beschikt die eveneens een economische long positie omvatten (bijvoorbeeld cash settled equity swaps en cash settled opties) bij het verzoek dient te vermelden. Tevens dient hij (op bruto basis) zijn procentuele belang in financiële instrumenten waarover hij beschikt en die een shortpositie met betrekking tot de aandelen in de vennootschap vertegenwoordigen aan de vennootschap en uiteindelijk de medeaandeelhouders door te geven.2 Een voorbeeld van instrumenten die een shortpositie vertegenwoordigen zijn putopties. Met de economische long- en shortpositie van de verzoeker kan de vennootschap de economische drijfveren die de desbetreffende aandeelhouder heeft met het indienen van zijn verzoek beter inschatten. De vennootschap kan bovendien onmiddellijk achterhalen of mogelijk sprake is van empty voting. Het aan de uitgevende instelling op grond van het voorgestelde artikel 5:25k bis gemelde economische belang van de aandeelhouder die het onderwerp voorstelt, dient vanaf het moment van oproeping voor de algemene vergadering op de website van vennootschap vermeldt te worden. Dit volgt uit het nieuw voorgestelde artikel 5:25ka, eerste lid, onder d, en vergroot de transparantie voor andere aandeelhouders waardoor zij een beter oordeel kunnen vormen over het agendapunt en de moverende redenen en intentie van de agenderende aandeelhouder.

Wordt het verzoek door twee of meer aandeelhouders gedaan dan dienen zij hun gezamenlijke economische long- en shortposities bij het verzoek te vermelden. Voor de redactie van de aanvulling van artikel 5:25k bis is aansluiting gezocht bij de wettelijke regeling voor de melding van aanmerkelijke belangen door aandeelhouders als bedoeld in hoofdstuk 5.3 Wft, welke regeling recentelijk is aangevuld met verplichting om ook bepaalde cash settled instrumenten bij de melding te betrekken (artikel 5:45, tiende tot en met twaalfde lid).

Blanksma-van den Heuvel


X Noot
1

Kamerstukken II 2008/09, 32 014, nr. 3.

X Noot
2

De term shortpositie is ontleend aan artikel 3, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PbEU L 86).

Naar boven