31 994 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het aanpassen van de asielprocedure

F VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 3 mei 2010

De leden van de fractie van GroenLinks hebben de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak op 31 maart jl. enkele vragen gesteld naar aanleiding van de memorie van antwoord. Deze leden leggen, mede namens de leden van de fracties van de PvdA, SP en D66, enkele antwoorden van de NVVR, ontvangen op 14 april jl. , graag ter reactie voor aan de regering.

De NVvR heeft desgevraagd laten weten dat zij zich afvraagt of rechters binnen vier weken een uitspraak kunnen doen op een beroep of verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een beslissing die in de algemene asielprocedure is genomen. Zij hebben deze twijfels vanwege de inschatting van de zaakstoename via de algemene procedure ten opzichte van de AC-procedure (voor deze inschatting verwijst de vereniging naar het advies van de Raad voor de rechtspraak2 van 19 maart 2009 inzake Wijziging Vreemdelingenwet 2000, p. 3), maar ook omdat deze zaken complexer kunnen zijn.

Kan de regering aangeven hoe de inschatting en de twijfels van de NVvR zich verhouden tot de verwachting van de regering dat de rechter binnen de vier weken uitspraak zal doen? Kan de regering daarbij ingaan op de twee argumenten van de NVvR, namelijk de toename van het aantal zaken en de toegenomen complexiteit van deze zaken?

Op de vraag van de leden van de fractie van GroenLinks of het onthouden van opvang aan asielzoekers die in afwachting van een uitspraak van de rechter in Nederland mogen verblijven niet in strijd is met artikel 3 lid 1 j° artikel 2 onderdeel c van de Opvangrichtlijn, antwoordde de NVvR dat zij meent dat er sprake is van onduidelijk taalgebruik.

De NVvR beschouwt de in de memorie van antwoord gebezigde term «onrechtmatig» als «niet rechtmatig», en wijst erop dat als het tegen een afwijzing ingestelde beroep geen schorsende werking heeft, een asielzoeker strikt genomen, in afwachting van de behandeling van een beroep of een verzoek om een voorlopige voorziening, niet rechtmatig in Nederland is. Tegelijkertijd wijst de NVVR erop dat de Opvangrichtlijn in artikel 3 niet de term «(on)rechtmatig verblijf» bezigt, maar de neutralere term «mogen verblijven». Dat de vreemdeling gedurende de vertrektermijn in Nederland mag blijven – er wordt immers opvang geboden –, en een eventueel ingediend eerste verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten, staat buiten kijf. Dit is ook wat de Opvangrichtlijn lijkt te bedoelen, zo stelt de vereniging. De NVvR is gezien het voorgaande van mening dat de grondslag voor de koppeling van de opvang en de vertrektermijn niet in overeenstemming is met de Opvangrichtlijn.

Kan de regering reageren op de stelling van de NVvR dat de koppeling van de opvang en de vertrektermijn niet in overeenstemming is met de Opvangrichtlijn, en dat de Opvangrichtlijn de term «mogen verblijven» hanteert, die veel neutraler is dan de term (on)rechtmatig verblijf?

Als de regering dit erkent, welke consequenties zou dit volgens haar moeten hebben om het beleid in overeenstemming te brengen met de Opvangrichtlijn? Is de regering het met de leden eens dat asielzoekers gedurende de behandeling van een eerste verzoek om schorsende werking hangende beroep in Nederland mogen verblijven? Zo ja, valt deze situatie niet onder de reikwijdte van de Opvangrichtlijn? Artikel 3 van de Opvangrichtlijn bepaalt immers dat de richtlijn van toepassing is op alle asielzoekers die in de lidstaat mogen verblijven. Waarop baseert de regering haar stelling dat de voorwaarde «mogen verblijven» mag worden ingeperkt tot de voorwaarde «rechtmatig verblijf»?

Is de regering het met de leden eens dat het mogen verblijven in Nederland in afwachting van de eerste rechterlijke uitspraak niet alleen op de Nederlandse wetgeving is gebaseerd, maar ook op internationale verplichtingen? Deze leden wijzen op het arrest Baysakov waarin het Hof voor de Rechten van de Mens dit principe heeft herhaald (par. 71). Wordt hiermee niet ook door artikel 39 van de Procedurerichtlijn, dat een effectief rechtsmiddel vereist in overeenstemming met de internationale verplichtingen, geëist dat lidstaten een asielzoeker toestaan de eerste rechterlijke uitspraak op hun grondgebied te laten afwachten? Maakt het verband tussen de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn niet extra duidelijk dat de reikwijdte van de Opvangrichtlijn zich uitstrekt tot de asielzoekers die hun procedure in de lidstaat mogen afwachten?

Vertrouwende op een adequate reactie vóór 17 mei 2010 achten de leden van de commissie de openbare beraadslaging over het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Kim van Dooren


XNoot
2

Bijlage bij kamerstuk TK, 2008–2009, 31 994, nr. 3.

Naar boven