Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31994 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31994 nr. D |
Vastgesteld 20 april 2010
De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de memorie van antwoord. Helaas hebben zij moeten constateren dat een van de door hen in het voorlopig verslag gestelde vragen onbeantwoord is gebleven. Deze leden zouden deze vraag graag alsnog beantwoord zien. Voor de goede orde herhalen zij de bedoelde vraag.
De leden van de fractie van de GroenLinks, danken de regering, mede namens de leden van de fracties van de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP voor haar uitgebreide beantwoording van hun vragen over het wetsvoorstel. In de ogen van deze leden blijft echter nog een aantal kwesties onopgehelderd, wat voor hen reden is voor een reeks aanvullende vragen. De leden van de fractie van het CDA sluiten zich bij enkele vragen aan.
Implementatie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich, mede namens de leden van de SP-fractie, af of het juist is dat op dit moment de regel van een eerste verzoek om voorlopige voorziening in de vreemdelingencirculaire is neergelegd? Zo ja, acht de regering deze rechtsgrondslag in overeenstemming met de gemeenschapsrechtelijke verplichting om een richtlijn te implementeren via een wet of algemeen verbindend voorschrift? In dit geval komt de plicht voort uit artikel 39 Procedurerichtlijn, dat een «effective remedy» eist en daarbij lidstaten gebiedt om schorsende werking te verlenen aan een beroep of verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep. Graag een reactie van de regering.
Toezicht IND
De leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP vinden het aantal asielzoekers dat sinds de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 langer dan drie jaar op een beslissing heeft moeten wachten (10.000 van de 137.000) schrikbarend hoog. Welke maatregelen heeft de regering genomen, buiten de invoering van de algemene asielprocedure, om ervoor te zorgen dat dit aantal drastisch zal dalen? Ook de Algemene Rekenkamer is nog niet helemaal tevreden over het functioneren van de IND. Is de regering van mening dat de minister van Justitie in voldoende mate in staat is om toezicht te houden op het functioneren van de IND? Deze leden denken dat de toezichtstaak van de minister voor zo’n grote uitvoeringsorganisatie heel erg lastig is. De meeste vergelijkbare organisaties zijn anders georganiseerd ten opzichte van de overheid, bijvoorbeeld via een ZBO, waarop een Rijksinspectie toezicht houdt. Deze leden zien veel voordelen van de inrichting van een commissie van toezicht op de IND. In hun ogen zou het de kwaliteit van het functioneren kunnen verbeteren, maar het zou ook de transparantie en de verantwoording van de IND kunnen vergroten. Momenteel beperkt de verantwoording zich vaak tot kwantitatieve prestaties, terwijl de meeste klachten over de IND betrekking hebben op bejegening. Deelt de regering de mening van deze leden dat er van een dergelijk toezichtmechanisme een lerend effect zou kunnen uitgaan, dat kwaliteitsbevorderend werkt? Juist nu de Rekenkamer constateert dat er enkele verbeteringen zijn opgetreden, zou de instelling van een commissie die kan toezien op verdere verbeteringen, een goed moment zijn. Bovendien waarborgt een commissie dat klachten van individuele burgers onafhankelijk worden beoordeeld en dat ze dienen als signalering voor mogelijke structurele problemen in de organisatie. Graag een reactie van de regering.
Procedure asielaanvraag
De regering stelt onder kopje 2.6 van de memorie van antwoord eerst dat asielzoekers een verzoek om een voorlopige voorziening kunnen indienen als de rechter niet binnen vier weken een besluit heeft genomen op het beroep. Enkele zinnen later echter moet de asielzoeker volgens de regering tegelijk met het beroep, een verzoek om een voorlopige voorziening indienen. Kan de regering exact beschrijven welke procedure zij voor ogen heeft nadat op een asielverzoek afwijzend is beslist?De leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP vragen zich af wat de asielzoeker de rechter dient te verzoeken? Is de regering van mening dat er twee verzoeken om een voorlopige voorziening moeten worden ingediend en zo ja, hoe verhouden deze twee verzoeken zich tot elkaar?
Beslissingen asielaanvraag
In de ex ante uitvoeringstoets is naar voren gekomen dat naar verwachting 24% van de beslissingen in de algemene asielprocedure bestaat uit inwilligingen. De leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP vragen zich af of de regering kan toelichten aan welke inwilligingsgrond gedacht wordt? Momenteel is het percentage inwilligingen in de AC 10%, veelal betreffende gezinsherenigingszaken. Is er bij de toets ook uitgegaan van inwilligingen op grond van artikel 29 lid 1 onder d (categoriaal beschermingsbeleid)?
Bij nota van wijziging d.d. 15 december 20092 is onderdeel m van art. 8 Vreemdelingenwet 2000 toegevoegd. Hierin is bepaald dat tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de asielzoeker de status «rechtmatig verblijf» wordt toegekend. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de asielzoeker deze status krijgt ongeacht of men zijn of haar identiteit heeft kunnen vaststellen? Krijgt de asielzoeker deze status ongeacht of er een «hit» is bij Eurodac? Hoe ziet de feitelijke uitwerking van het verlenen van «rechtmatig verblijf» aan de asielzoeker gedurende de rust- en voorbereidingstermijn er uit? Wordt deze status in principe slechts verleend voor de periode van zes dagen en wordt er een nieuwe verleend voor een periode van in beginsel acht dagen, wanneer de asielzoeker een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning aanvraagt, enzovoort?
De regering stelt in haar antwoord dat er sprake is van een asielverzoek in de zin van de Dublinverordening als een vreemdeling te kennen heeft gegeven een aanvraag te willen indienen. Impliceert dit dat de regering van mening is dat er ten tijde van de rust- en voorbereidingstermijn al sprake is van een asielverzoek? Zo ja, deelt de regering de mening van de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP, dat de definitie van asielverzoek in de Dublin Verordening en in de Procedurerichtlijn hetzelfde is (artikel 2 onder c DublinVerordening en artikel 2 onder b Procedurerichtlijn)? Volgt hieruit niet dat de rust- en voorbereidingsperiode nu ook al valt onder de reikwijdte van de twee richtlijnen en daarmee onder het gemeenschapsrecht?
De leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP achten de constructie van de regering dat er sprake zou zijn van twee soorten asielverzoeken onder de Dublinverordening, namelijk een asielverzoek en een ingediend asielverzoek, enigszins gekunsteld. De regering meent zo te kunnen redeneren dat ze wel alvast een onderzoek naar een mogelijke claim kan starten, maar dat nog niet de termijn van artikel 17 van de Dublinverordening gaat lopen. Rekt de regering hiermee niet aanzienlijk de mogelijkheid op om een claim te laten slagen? Immers, de overheid kan in het nieuwe systeem zelf bepalen wanneer het asielverzoek kan worden ingediend. Ze zou voor een tijdstip kunnen kiezen als het onderzoek naar de claim al is afgerond. Wordt met deze extra tijd niet het nuttig effect van de richtlijn ontnomen, in de zin dat lidstaten aan termijnen worden gebonden in het belang van de rechtszekerheid van de asielzoeker? Welke periode voorafgaand aan de indiening van het asielverzoek acht de regering nog in overeenstemming met artikel 4 lid 2 laatste zin van de Dublinverordening, dat eist dat de periode tussen de intentie en het indienen van een asielverzoek zo kort mogelijk moet zijn?
De regering meent met de wijziging van artikel 69 en 82 van de Vreemdelingenwet 2000 te voorkomen dat onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn leidt tot de start van de algemene asielprocedure. Meent de regering dat hiermee ook zeker is gesteld dat alle onderzoek voorafgaand aan de achtdagen procedure, niet onder de asielprocedure valt zoals bedoeld in de Dublinverordening en de Procedurerichtlijn?
Is de regering bekend met de dissertatie «Over zwijgen gesproken» van mevrouw Tankink, waarin is beschreven hoe diep geworteld de angst is om te spreken over seksueel geweldservaringen, en hoe wezenlijk vertrouwen en veiligheid zijn als voorwaarden om dit zwijgen te doorbreken? Zo ja, welke consequenties zou deze wetenschap naar de mening van de regering moeten hebben voor de uitvoeringspraktijk, gelet op de noodzaak om alle relevante gegevens van het asielrelaas boven tafel te krijgen? De regering geeft aan dat de IND al intensief wordt getraind op genderaspecten, zodat er bij het horen en beslissen meer rekening mee wordt gehouden. De leden van de fracties van GroenLinks, het CDA, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP hebben hier met waardering kennis van genomen. Kan de regering toch nog meer duidelijkheid verschaffen over wat de genderrichtlijnen inhouden en ten aanzien van welke beroepsgroepen hierover onderricht wordt gegeven? De leden willen met dit inzicht onder meer kunnen beoordelen in hoeverre mogelijke signalen van seksueel geweld al tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden opgepikt. Op welke wijze zullen bijvoorbeeld sociaal verpleegkundigen, rechtshulpverleners en Vluchtelingenwerk op deze signalering worden getraind? Op welke basis meent de regering dat in een gesprek met de sociaal verpleegkundigen (waarbij spreken via de tolk de effectieve tijd inperkt) de signalen over seksueel geweld kunnen worden gegeven en herkend, gelet op bovengenoemde dissertatie?
En welke actie wordt er ondernomen als er een signaal wordt herkend? Vindt er dan een medisch onderzoek plaats om te kunnen beoordelen of de asielzoeker in staat is om volledige en coherente verklaringen af te geven? Deelt de regering de opvatting van deze leden dat de uitspraak van het EHRM in de zaak «R.C tegen Zweden» van 9 maart 2010 de overheid hiertoe dwingt? Zou een signaal niet tot gevolg moeten hebben dat de betreffende asielzoeker naar de verlengde procedure wordt verwezen om de benodigde rust, het vertrouwen en de voorbereiding te creëren voor een volledig asielrelaas? Is de regering niet bang dat als er toch wordt gestart met een gehoor in de achtdagenprocedure, terwijl het trauma nog niet volledig in beeld is, een asielzoeker wellicht verklaringen aflegt die hij of zij later moet herroepen en die zo een belasting kunnen vormen voor een juiste beoordeling?
De regering acht het onnodig om kwetsbare personen door te geleiden naar de verlengde procedure, omdat het enige criterium voor de algemene asielprocedure is dat hierin op zorgvuldige wijze een beslissing kan worden genomen.De leden van de fracties van GroenLinks, het CDA, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP vragen zich af op welke wijze het belang van de kwetsbare persoon dan meeweegt? Deze persoon zelf kan vanwege leeftijd, trauma of ziekte, meer voorbereidingstijd nodig hebben, of nadeel ondervinden van de stress die de tijdsdruk met zich meebrengt. Is de regering niet eveneens bevreesd dat er evenmin een garantie kan worden gegeven ten aanzien van de zorgvuldigheid, als het belang van de kwetsbare persoon niet wordt meegewogen? De zorgvuldigheid is immers alleen gewaarborgd als een asielzoeker zijn gehele asielrelaas goed naar voren kan brengen. Als dit pas blijkt bij aanvang van de algemene asielprocedure, kan het belang van de asielzoeker toch al geschaad zijn. Graag een reactie van de regering.
Deze leden zijn van mening dat bovenstaande argumenten nog meer klemmen in de Schipholprocedure, waar een kwetsbare persoon onmiddellijk, dus zonder een rust- en voorbereidingstermijn, in de algemene asielprocedure belandt. Waarom is de regering niet bereid om deze groepen meteen door te geleiden naar een verlengde procedure in een open centrum, in elk geval zolang in de Schipholprocedure nog geen rust- en voorbereidingstermijn geldt? De regering stelt onder kopje 3.4 van de memorie van antwoord, dat indien tijdens de asielprocedure op AC Schiphol blijkt dat er sprake is van «relevante persoonlijke aspecten», vreemdelingen zullen worden doorgeleid naar de verlengde procedure. Kan de regering toelichten of onder «relevante persoonlijke aspecten» ook de specifieke behoeften van kwetsbare personen worden verstaan en of de aanwezigheid hiervan leidt tot doorzending naar de GOC-procedure of naar de verlengde asielprocedure in een open centrum?
De regering is van mening dat de GOC-procedure niet strijdig is met artikel 18 Procedurerichtlijn, omdat asielzoekers niet worden gedetineerd vanwege hun asielverzoek, maar omdat hen de toegang wordt geweigerd. Zou het indienen van een asielverzoek niet juist tot gevolg moeten hebben dat de normale regels van de toegangsweigering worden opgeschort zolang er nog geen beslissing op het asielverzoek is genomen? In het andere geval zou artikel 18 Procedurerichtlijn geen nuttig effect hebben, omdat alle asielzoekers die via Schiphol reizen de toegang (voorlopig) wordt ontzegd.
Als de regering van oordeel is dat de grensprocedure aan artikel 35 lid 1 Procedurerichtlijn voldoet, impliceert lid 4 dan niet evenzeer dat de detentie niet langer dan 4 weken mag duren? Immers de maximale termijn van vier weken geldt voor de uitzonderingsprocedures van lid 2, waarvoor soepeler voorwaarden gelden. Is het dan niet vreemd, zo redeneren de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP, dat voor grensprocedures die aan strengere normen moeten voldoen, een langere detentietermijn geldt?
Is het juist dat slechts 12% van de asielzoekers die via Schiphol binnenkomen tot aan de uitzetting in detentie wordt gehouden? Indien dit juist is, is het dan niet onevenredig om het asielverzoek van alle asielzoekers op Schiphol in detentie te behandelen, en hen later ook nog enige tijd in het grenshospitium vast te houden? Voornoemde leden, alsmede de leden van de CDA-fractie, vragen zich af of het niet veel humaner zou zijn, en gelet op dit percentage logischer, om het huidige AC-Schiphol te gebruiken voor een selectie van de volstrekt kansloze asielverzoeken, en de overige naar één van de land-AC’s door te sturen? Immers, de rust- en voorbereidingstermijn kan voorlopig niet geboden worden op Schiphol en met deze constructie zouden alle asielverzoeken volgens de nieuwe zorgvuldigheids- en kwaliteitseisen kunnen worden behandeld. Naar de mening van deze leden biedt artikel 13 lid 1 tweede volzin Schengengrenscode hiervoor ook de ruimte, omdat deze de asielprocedure nadrukkelijk onverlet laat. Graag een reactie van de regering.
In het advies van de Raad voor de Rechtspraak van mei 2008 is te lezen dat de regering eerst voornemens was asielzoekers tijdens de behandeling van het beroepschrift opvang te verlenen. Is dit juist, en zo ja, wat waren de argumenten om de opvang tot aan de rechterlijke uitspraak te bieden? De leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP vragen zich af om welke redenen deze argumenten nu niet meer geldig zijn?
De regering stelt onder het kopje 2.6 van de memorie van antwoord dat de rechters over het algemeen binnen vier weken een uitspraak zullen doen op het beroepschrift, omdat het beroep geen schorsende werking heeft en de vertrektermijn van vier weken een spoedeisend belang zou geven. Onder het kopje 2.9 van de memorie van antwoord noemt de regering echter het onthouden van de opvang na vier weken het spoedeisend belang, waardoor de rechterlijke macht meestal binnen vier weken zal beslissen. Kan de regering duidelijk maken welk spoedeisend belang de regering nu meent dat bepalend zal zijn voor de rechterlijke macht om binnen vier weken uitspraak te doen? En is het niet zo dat de spoedeisendheid van een belang weliswaar noodzakelijk is voor een verzoek om een voorlopige voorziening te behandelen, maar nog geen reden is voor een behandeling binnen een bepaalde termijn? Verwart de regering niet de voorrangsregeling, waar de Raad voor de Rechtspraak op wijst in zijn advies uit 2008, volgens welke de Raad tracht snel te beslissen vanwege het humanitaire belang van de asielzoeker, en het ontvankelijkheidscriterium voor een verzoek om een voorlopige voorziening?
De regering geeft aan dat de rechter het spoedeisend belang zal inzien, mits duidelijk is dat de opvang daadwerkelijk zal worden beëindigd. Betekent dit ook dat de regering voornemens is de opvang te beëindigen van asielzoekers die nog in afwachting zijn van de uitspraak op hun verzoek om een voorlopige voorziening? Zo ja, hoe is dit voornemen te rijmen met het streven naar een sluitende aanpak met betrekking tot de opvang van asielzoekers, waaraan u zich heeft gebonden in de richting van de VNG? Deze leden vragen zich af hoe dit voornemen verenigbaar is met de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR), dat kinderen geen opvang mag worden onthouden? Wat is de reactie van de regering op de uitspraak van de Rechtbank Utrecht, die de uitspraak van het ECSR heeft onderschreven in de zaak SBR 10/867 WMO van 13 april 2010? Volgens deze leden wordt de overheid nu gedwongen om in elk geval kinderen niet langer dakloos te maken. Graag een reactie op de door de jurisprudentie ontstane feitelijke situatie en op de juridische onderbouwing van beide uitspraken.
Acht de regering het daarnaast effectief om het zicht op deze mensen kwijt te raken voordat duidelijk is of ze het land moeten verlaten? (Immers, op welke wijze kan de DT&V tot uitzetting uit Nederland overgaan na een negatieve uitspraak als de betreffende asielzoeker geen woon- of verblijfplaats heeft?) De regering acht het merkwaardig, zo stelt ze in de memorie van antwoord, als de beslissing over de duur van de opvang van de asielzoeker in handen komt te liggen van de voorzieningenrechter. Strookt dit echter niet met de algemene praktijk, waarbij ook de duur van het mogen verblijven in Nederland afhankelijk is van het moment dat de rechter een beslissing neemt op een verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep, omdat de schorsende werking loopt tot aan de uitspraak? Zo ja, is het recht op schorsende werking en opvang, voortvloeiend uit de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn, wel op de juiste wijze geïmplementeerd?
De regering is van mening dat het na vier weken beëindigen van opvang aan asielzoekers die nog in afwachting zijn van een rechterlijke uitspraak en in deze termijn ook in Nederland mogen blijven, niet in strijd is met de Opvangrichtlijn. Volgens de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP is de Opvangrichtlijn echter duidelijk: op grond van artikel 3 lid 1 is de richtlijn van toepassing op de asielzoeker die als zodanig op het grondgebied van de lidstaat mag verblijven. Daar zijn geen extra voorwaarden door een lidstaat aan toe te voegen. Asielzoekers mogen in Nederland de uitspraak van de rechter afwachten, wat overigens ook door artikel 39 van de Procedurerichtlijn wordt vereist. De regering meent door het etiketje «onrechtmatig verblijf» de Opvangrichtlijn buiten toepassing te kunnen laten. Ontneemt de regering hiermee niet het nuttig effect aan de Opvangrichtlijn? Is het vervangen van een gemeenschapsrechtelijk door een beperkter nationaal begrip, niet strijdig met het gemeenschapsrecht? Deelt de regering de mening van deze leden dat richtlijnen moeten zijn geïmplementeerd in wetgeving of algemeen verbindende bepalingen?
Wat beschouwt de regering als een effectief rechtsmiddel? Is het op een menswaardige wijze kunnen afwachten van de procedure niet eveneens onderdeel van dit begrip? In hoeverre verhoudt het onthouden van opvang zich tot considerans 5 en 13 van de Opvangrichtlijn, waarin is neergelegd dat de richtlijn tot doel heeft de menselijke waardigheid ten volle te eerbiedigen en dat nationale opvangregelingen doeltreffend werken?
Wat houdt het begrip «onrechtmatig verblijf» in, gelet op de omstandigheid dat de asielzoeker in Nederland mag zijn? In een eerder ontwerp, zo begrepen deze leden uit het advies van de Raad van de Rechtspraak van mei 2008, was de regering voornemens om asielzoekers gedurende de vertrektermijn rechtmatig verblijf te verlenen. Inmiddels is dit gewijzigd in onrechtmatig verblijf. Wat is hiervan de reden? Kan de regering aangeven op welke grondslag asielzoekers opvang verkrijgen tijdens de vertrektermijn? Hun verblijf is immers dan ook al onrechtmatig, net als de periode daarna. En wat zijn de consequenties van de etikettering «onrechtmatig verblijf» tijdens de vertrektermijn en in de periode dat de asielzoeker in afwachting is van de uitspraak van de rechter? Kunnen zij wel reizen naar hun advocaat of van andere voorzieningen gebruik maken? Hebben zij toegang tot gezondheidszorg, en zo ja, hoe verstrekkend is de toegang tot de zorg in deze periode? Behoort psychosociale behandeling tot de mogelijkheden? Graag een nadere toelichting van de regering op bovenstaande vragen.
Met betrekking tot de ex nunc toets stelt de regering zich op het standpunt dat de wijze van toetsing door het EHRM niets zegt over de toetsing waaraan de nationale rechters moeten voldoen. Acht de regering het logisch dat de internationale rechter verdergaand toetst dan de nationale rechter? De leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP vragen zich af of het Hof hiermee niet een duidelijk voorbeeld geeft voor de wijze waarop in de Verdragsstaten aan beroepen in asielzaken moet worden getoetst om het risico op refoulement te vermijden. Ook de Nederlandse Vereniging Voor de Rechtspraak (NVVR) is van opvatting dat ook de rechter in hoger beroep ex nunc moet toetsen. Hoe meent de regering dit meningsverschil met de NVVR op te lossen?
De regering stelt zich op het standpunt dat de rechter niet in staat is om te toetsen of het feitenrelaas al dan niet geloofwaardig is.De leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP vragen zich af of de rechter niet op andere terreinen wel bij machte is om de feiten van een zaak te onderzoeken en appreciëren? Is de regering van mening dat de verplichting om het voordeel van de twijfel te verlenen aan de asielzoeker, zoals neergelegd in artikel 4 lid 5 Kwalificatierichtlijn, een juridische toets is of alleen een toets aan de feiten, die naar de mening van de regering is voorbehouden aan de IND?
Inwerkingtreding
De leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, D66 en de SGP hebben nog enkele vragen over de inwerkingtreding, omdat zij hechten aan de zorgvuldigheid daarvan. Op welke termijn is de regering voornemens onderhavige wet, indien de Eerste Kamer instemt, in werking te laten treden? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de financiële en organisatorische voorbereiding op de inwerkingtreding van de wet? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de financiële en organisatorische afspraken met partnerorganisaties? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de recrutering van sociaal verpleegkundigen en medische adviseurs en hun training op de herkenning van trauma’s, geweldservaringen die als taboe worden ervaren en andere belemmeringen die het afleggen van volledige of coherente verklaringen kunnen bemoeilijken? Is de regering van oordeel dat op de voorziene datum van inwerkingtreding alle beroepsgroepen al volledig aan de nieuwe werkwijze en zorgvuldigheidsvereisten voldoen?
De leden van de verschillende fracties zien met belangstelling uit naar antwoorden van de regering.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
Van de Beeten
De griffier van de vaste commissie voor Justitie,
Kim van Dooren
Samenstelling:
Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), voorzitter, Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), vicevoorzitter, Doek (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), De Vries (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31994-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.