Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 oktober 2011
Naar aanleiding van mijn brief van 8 juli 2011 (Kamerstukken I,
2010/11, 31 989, letter P)
met mijn reactie op vragen inzake de voorhang van het ontwerpbesluit tot
wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten
kinderopvang en de brief inzake de kinderopvangtoeslag vanaf 2012, heeft de
PvdA-fractie, mede namens de fracties van CDA, SP en ChristenUnie nog een vraag
gesteld, waarop ik hieronder zal ingaan.
De fracties vragen om het participatie-effect van 0,1% op
macro-niveau, van een micro-onderbouwing te voorzien. In mijn brief van 8 juli
schrijf ik dat het arbeidsaanbod door de bezuinigingen op de
kinderopvangtoeslag naar verwachting met 0,1% zal dalen en dat het CPB dit
bevestigt. De fracties betreuren het dat dit effect niet wordt toegerekend aan
verschillende inkomensgroepen.
Het macro-effect van 0,1% is bepaald op basis van eerdere
publicaties van het CPB over het participatie-effect van bezuinigingen op de
kinderopvangtoeslag. Het CPB rapporteert daarin echter niet de
participatie-effecten naar inkomensgroepen.
U geeft terecht aan dat er verschillen zijn in prijsgevoeligheid
tussen verschillende groepen. In het model van het CPB wordt gerekend met een
aparte prijsgevoeligheid voor alleenstaande ouders, tweedeverdieners als lid
van een ouderpaar en kostwinnaars als lid van een ouderpaar. Uit de empirische
literatuur volgt dat alleenstaande ouders van deze drie groepen het meest
prijsgevoelig zijn.
Bij het invullen van de bezuiniging is met de verschillen in
prijsgevoeligheid rekening gehouden, om het verlies aan arbeidsparticipatie
zoveel mogelijk te beperken. Zo wordt de bezuiniging vooral ingevuld door de
ouderbijdrage proportioneel te verhogen. Ouders dragen op deze manier naar rato
van hun huidige ouderbijdrage bij aan de kostenstijging. Hierdoor worden lage
inkomens, waaronder veel alleenstaande ouders, relatief ontzien. Daarnaast komt
er een vaste eigen bijdrage per maand, waardoor de marginale kosten van een uur
extra opvang minder snel stijgen en grote banen worden ontzien. Ook deze
maatregel is gunstig voor alleenstaande ouders, omdat zij veel uren opvang
afnemen. Ten slotte zal de koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan
de gewerkte uren van de minst werkende partner geen participatieverlies
opleveren.
In het kader van de evaluatie van de wet Kinderopvang heb ik het
CPB gevraagd een micro-econometrische ex-post analyse te doen van de effecten
van de wijzigingen in de subsidies voor kinderopvang. In deze analyse worden de
effecten van de kinderopvangtoeslag op de participatie voor verschillende
groepen in kaart gebracht. Onder andere verschillen in opleidingsniveau van
ouders worden in de analyse betrokken. Dit zal de kennis van de werking van de
kinderopvangtoeslag vergroten en de empirische basis van analyses van
toekomstige wijzigingen in de toeslag verder versterken.
De minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp