31 989 Wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid

I BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2010

In de motie van het kamerlid Dupuis c.s., aangenomen op 6 juli 2010, wordt het volgende ingebracht:

Motie Dupuis c.s.: «overwegende, dat ons land een aantal burgerinitiatieven kent op het gebied van kinderdagverblijven waarbij ouders als vrijwilligers deze verblijven soms al tientallen jaren met succes runnen, verzoekt de regering te voorkomen dat de eisen van wetsvoorstel inzake opleiding van degenen die deze kinderdagverblijven runnen, zullen leiden tot vernietiging van deze burgerinitiatieven en tot opheffing van deze kinderdagverblijven».

1. Burgerinitiatieven

Ik wil voorop stellen dat burgerinitiatieven als ouderparticipatiecrèches – en ik denk dat in dit verband door de indienster ook gedoeld wordt op peuterspeelzalen waarin ouders participeren – zeer waardevol zijn. Ouders nemen hierbij gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het leveren van een bijdrage aan de opvoeding en verzorging van jonge kinderen. Ik sta dan ook sympathiek tegenover de ingediende motie. En natuurlijk beoogt de wet geenszins om afspraken tussen ouders om hun kinderen regelmatig samen te laten spelen in de weg te staan.

Dat wordt anders zodra er sprake is van «een voorziening voor de verzorging, opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen». Dan zijn minimale kwaliteitseisen noodzakelijk, omdat het in dat geval niet meer om huiselijke speelafspraakjes gaat, maar om een georganiseerde voorziening mede gericht op de ontwikkeling van kinderen, zijnde kinderopvang of peuterspeelzaal.

In de Wet Kinderopvang was reeds geregeld dat ouderparticipatiecrèches – dit zijn in feite volwaardige kinderdagverblijven –, aan alle kwaliteitseisen uit deze wet moeten voldoen. Het gaat daarbij om het opleidingsniveau, het pedagogisch plan en het inrichten van de ruimte, kortom, alle eisen die ook van toepassing zijn op andere kinderdagverblijven. De ouders ontvangen alleen geen bezoldiging.

Met het aannemen van het wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE) zijn de kwaliteitseisen voor de peuterspeelzalen nu vastgelegd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Ouderparticipatie-initiatieven op het gebied van peuterspeelzalen vallen nu dus ook onder de werking van de wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Uit onderzoek van Regioplan en Sardes blijkt dat in 2006 minder dan 2% van de 1 727 instellingen voor peuterspeelzaalwerk nog uitsluitend met vrijwilligers werkt. Naar verwachting is dit aantal inmiddels verder gedaald. Bij een nog kleiner deel gaat het hierbij om ouderinitiatieven.

De definitie van peuterspeelzaalwerk is bewust ruim gekozen, om te voorkomen dat een nieuwe categorie ontstaat die niet voldoet aan de gewenste kwaliteitseisen. Ik heb laten onderzoeken of er ruimte in de wet is om dergelijke initiatieven toch mogelijk te maken, zonder de basis van de wet aan te tasten. Echter, het loslaten van de kwaliteitseisen voor dergelijke peuterspeelzalen zet de deur weer op een kier voor een categorie van peuterspeelzalen waar de kwaliteit niet gegarandeerd kan worden. Het enkele feit immers dat een peuterspeelzaal door ouders wordt georganiseerd, biedt geen garantie voor kwaliteit. Deze vorm mogelijk maken kan een aanzuigende werking hebben en de kwaliteit van de overige 98% van de peuterspeelzalen onder druk zetten; ontwikkelingen die we met deze wetswijziging nu juist beoogden uit te sluiten.

2. Kwaliteitseisen

De kwaliteitseisen die in de Wet OKE gesteld worden aan het peuterspeelzaalwerk betreffen o.a. de eisen aan de personen die werken met de kinderen. Op een groep van maximaal 16 kinderen moeten minimaal twee personen werkzaam zijn, waarvan minstens één beroepskracht. Deze beroepskracht moet minstens een SPW-3 diploma hebben, om eventuele ontwikkelingsstoornissen of taalachterstanden bij kinderen tijdig te kunnen signaleren. Dit betekent dat bij een ouderparticipatiepeuterspeelzaal ervoor gekozen kan worden om één beroepskracht aan te stellen en ouders te laten rouleren als vrijwilliger naast deze beroepskracht. Een andere optie is dat de ouders zich kwalificeren. Op deze manier blijft ouderparticipatie in de peuterspeelzaal gewaarborgd zonder kwaliteitsverlies.

Gemeenten ontvangen structureel € 35 miljoen om peuterspeelzalen te laten voldoen aan deze kwaliteitseisen. Daarnaast is er een subsidieregeling voor de kwalificatie van vrijwilligers en ongekwalificeerde beroepskrachten. Deze regeling loopt tot 1 oktober 2010. Peuterspeelzalen hebben tot 1 augustus 2011 om te voldoen aan de opleidingseisen van de Wet OKE.

Samengevat

Ik begrijp de wens tot behoud van ouderinitiatieven in peuterspeelzalen en steun ouderbetrokkenheid hierbij van harte. De wet staat behoud van deze initiatieven mijns inziens ook niet in de weg, zij het dat wel aanpassingen noodzakelijk zullen zijn zoals het aanstellen van een beroepskracht of door zelf te kwalificeren. Deze eisen loslaten zou de basis van de Wet OKE ondergraven, namelijk het garanderen van een minimumniveau aan kwaliteitseisen voor alle peuterspeelzalen. De Wet OKE wil jonge kinderen in deze belangrijke ontwikkelingsfase nu juist gegarandeerde basiskwaliteit bieden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet

Naar boven