31 981 Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de OV-chipkaart

Nr. 11 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2010

Op 11 augustus 2010 heeft voormalig staatssecretaris van OCW, Van Bijsterveldt-Vliegenthart, u geïnformeerd over de opdracht die zij heeft gegeven voor een onderzoek naar de voor- en nadelen en kosten van het verstrekken van een uniforme kaart aan alle studerenden waarmee zij zich kunnen identificeren als student. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 981, nr. 10).

Aanleiding voor het onderzoek was een vraag van uw Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de OV-chipkaart (4 november 2009). Uw Kamer vroeg naar de mogelijkheid een separate identificatiekaart voor studenten te ontwikkelen zodat zij kortingen kunnen krijgen bij gelegenheden zoals bibliotheken, bioscopen en sportscholen.

Het onderzoek is afgerond en met deze brief bericht ik u over de conclusies die ik op basis van de onderzoeksresultaten trek. Het onderzoeksrapport treft u als bijlage bij deze brief aan.1

Onderzoek en conclusies

De papieren OV-studentenkaart was net als de huidige Studenten OV-chipkaart (SOVC) bedoeld als openbaarvervoerbewijs. Daarnaast bleek de papieren OV-studentenkaart onbedoelde positieve nevenfuncties te krijgen zoals die van kortingskaart bij uitgaansgelegenheden. Met de SOVC kunnen studerenden zich daarentegen niet meer zichtbaar identificeren, waardoor de positieve nevenfuncties van de OV-kaart zijn verdwenen.

Om de gevolgen vast te stellen en maatregelen te overwegen, heeft Berenschot een onderzoek uitgevoerd met als centrale vraag:

Ondervinden studenten nadelen nu zij niet meer beschikken over de papieren OV-chipkaart die de facto ook fungeerde als een eenduidige studentenpas voor heel Nederland en zo ja, wat kan er worden ondernomen om die nadelen tegen te gaan?

De vraag is beantwoord door:

  • te onderzoeken welke voordelen studenten hadden van de identificerende functie van de papieren OV-studentenkaart, of die voordelen verdwijnen met het verdwijnen van de kaart en hoe groot de nadelen zijn die studenten daarvan ondervinden;

  • na te gaan op welke wijze de nadelen zijn te verhelpen en welke rol OCW daarbij kan spelen.

  • een vergelijking te maken van de voor- en nadelen en kosten en baten van verschillende opties.

Berenschot heeft de verschillen tussen de papieren OV-studentenkaart en de SOVC in kaart gebracht, met instellingen gesproken en een enquête onder studenten uitgezet om hun ervaringen te peilen.

Op basis van de onderzoeksresultaten constateert Berenschot dat de consequenties voor studenten beperkt zijn. Slechts ongeveer tien procent van de studenten ervaart nu nadelen door het missen van de identificerende functie van de OV-studentenkaart. De overige studenten hebben geen behoefte aan de identificerende functie bij de activiteiten genoemd in de enquête of zij gebruiken daarbij hun studentenpas (collegekaart en/of bewijs van inschrijving) om zich te legitimeren.

De situatie die nu is ontstaan, geeft daarnaast meer gelijkheid tussen studenten dan de situatie waarin kortingen worden verbonden aan de OV-kaart. Studenten zijn namelijk nooit verplicht geweest hun reisvoorziening af te halen/aan te vragen en ongeveer 10 procent kiest er momenteel voor de SOVC niet aan te vragen. Om diezelfde reden kunnen onderwijsinstellingen een reisproduct niet als identificatiebewijs binnen de instelling gebruiken.

Het onderzoek toont aan dat er geen aanleiding is om maatregelen te nemen rond identificatiebewijzen voor studenten. De beperkte voordelen rechtvaardigen niet het nemen van maatregelen en het maken van kosten.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven