Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31965-VII nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31965-VII nr. 3 |
Vastgesteld 24 juni 2009
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Vallen de ervaren managers in het kader van het project Verzilvering onder inhuur externen? Zo ja, zijn deze ook meegenomen in het overzicht inhuur externen dat als bijlage bij het jaarverslag is opgenomen?
De ervaren managers in het kader van het project Verzilvering vallen niet onder inhuur externen en zijn derhalve ook niet meegenomen in de rapportage over externe inhuur in het jaarverslag. Het betreffen hier ABD-leden van 57 jaar en ouder die in dienst zijn van het Rijk.
Waardoor is de gebruiksvergoeding voor het pand in Zoetermeer hoger dan geraamd? Uit welke extra kosten bestaat dit? Betreft dit een eenmalige extra uitgave of is er ook een meerjarige doorwerking?
Over de gebruiksvergoeding vindt op dit moment nog overleg met de RGD plaats, vanwege de toerekening van gemaakte kosten conform eerdere offertes. De voorlopige inschatting is dat de gebruiksvergoeding van het nieuwe pand hoger is dan waarmee in de begroting 2009 is gerekend. Daarnaast vindt in 2009 na vaststelling van de definitieve gebruiksvergoeding de definitieve verrekening plaats over de jaren 2007 en 2008. Voorgaande betekent dat de exacte gebruiksvergoeding nog niet bekend was, en derhalve niet volledig in de meerjarenraming kon worden opgenomen. De gebruiksvergoeding heeft een meerjarige doorwerking. Dit leidt tot structureel hogere raming voor huisvesting. Zie ook vraag 17.
Waarom is er in 2009 € 5,4 mln. extra benodigd voor de administratieve lastenverlichting?
Het betreft een toevoeging van middelen in het kader van het programma Vernieuwing Rijksdienst aan het programma Administratieve Lastenverlichting. Dit bedrag dient ter uitvoering van het kabinetsdoel om de administratieve lasten te bestrijden (doel 69 beleidsprogramma). De toevoeging is bij 1e suppletore wet budgettair verwerkt voor de jaren 2009 (€5,4 miljoen), 2010 (€5,4 miljoen) en 2011 (€5,3 miljoen).
Kan de minister de extra benodigde uitgaven van € 9,7 mln. voor e-inspectie in het kader van Vernieuwing Rijksdienst toelichten?
Ter realisatie van de doelstelling van het programma Vernieuwing Rijksdienst is bij het Coalitieakkoord een bedrag van € 500 mln ter beschikking gesteld. Hiervan is bij de toedeling van de eerste tranche 9,7 mln voor 2009 beschikbaar gesteld voor e-inspectie ten behoeve van vernieuwing van de rijksdienst (TK 31 490).
Het betreft hier geen «extra benodigde uitgaven». Er is nu sprake van «formele toewijzing» van deze financiële middelen ten behoeve van e-inspecties. Het programma e-inspecties voorziet in het ontwikkelen van ICT-voorzieningen waarmee toezicht effectiever en efficiënter vorm gegeven kan worden. Voor dit doel is bij het programma Vernieuwing Rijksdienst een voorstel ingediend. Het voorgestelde programma e-inspecties is gericht op het stimuleren van samenwerking tussen de Rijksinspecties en daarmee het verbeteren van toezicht en terugdringen van administratieve lasten. De programmadirectie Vernieuwing Rijksdienst wil deze ontwikkelingen stimuleren en ondersteunen.
Kan de minister de extra benodigde uitgaven van € 35 mln.voor Digitale Werkomgeving Rijk in het kader van Vernieuwing Rijksdienst toelichten?
Ter realisatie van de doelstelling van het programma vernieuwing rijksdienst is bij het Coalitieakkoord een bedrag van € 500 mln ter beschikking gesteld. Hiervan is bij de toedeling van de eerste tranche €35 mln voor 2009 beschikbaar gesteld voor Digitale Werkomgeving Rijk ten behoeve van vernieuwing van de rijksdienst (TK 31 490).
Het gaat hier om de uitgaven voor de Digitale Werkomgeving Rijk (DWR) die door de Ministerraad ter beschikking zijn gesteld in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst 1e tranche. Het betreft hier geen «extra benodigde uitgaven». In 2009 worden de volgende mijlpalen bereikt:
– DWR ontwikkelt de nieuwe desktop voor 21 000 werkplekken voor de volgende departementen: Verkeer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, Algemene Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Financiën, Volkshuisvesting, Welzijn en Sport en Economische Zaken. Alle rijksambtenaren krijgen een betere mogelijkheid om interdepartementaal samen te werken via nieuwe samenwerkmiddelen.
– Er komt een nieuwe rijksbrede intranet. De departementen Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stoppen met hun eigen intranetvoorziening en maken hun informatie toegankelijk via het nieuwe rijksbrede intranet.
Welke knelpunten bij invoering van convenanten veiligheidsregio’s zijn er? Waarom is er meer geld nodig om deze knelpunten op te lossen? Betreft dit een eenmalige extra uitgave of zijn is er ook een meerjarige doorwerking?
In de periode april – augustus 2009 worden met alle veiligheidsregio’s gesprekken gehouden om de voortgang van de kwaliteitsverbetering in beeld te brengen. Tijdens deze gesprekken worden ook de (financiële) knelpunten geïnventariseerd die de regio’s daarbij mogelijk ondervinden. Na afloop van deze gespreksronde zal op basis van de geïnventariseerde knelpunten een afweging worden gemaakt welke daarvan voor een extra, eenmalige bijdrage in aanmerking komen. Hierbij wordt het Veiligheidsberaad betrokken. Deze eenmalige bijdragen vinden plaats uit het resterend deel van het budget dat voor de doelstelling «rampenbestrijding en crisisbeheersing op orde» in de begroting was opgenomen. De besteding van dit budget is grotendeels besteed aan bijdragen aan de regio’s die een convenant hebben afgesloten.
Waar in de wijziging van de begrotingsstaten is de normering van het eigen vermogen van de politieregio’s terug te vinden?
De normering van het eigen vermogen van de politieregio’s komt pas naar voren in de begrotingsstaten van de ontwerpbegroting 2010.
Het kabinet heeft voorgesteld om te komen tot een normering van het eigen vermogen van de politie; wat wordt hiermee bedoeld? Hoe ziet de normering eruit en hoe zal die in de praktijk werken?
De vermogensnormering bestaat eruit dat de financieringsfunctie van het eigen vermogen komt te vervallen. Het eigen vermogen heeft dan alleen nog een bufferfunctie. De buffer moet voldoende zijn om de fluctuaties in het exploitatieresultaat te kunnen opvangen. De benodigde buffer is vastgesteld op maximaal 7,5%, van het gemiddelde van de baten van de laatste drie jaar en geldt voor alle regionale politiekorpsen.
In de praktijk zullen de regio’s in de begroting en jaarrekening aangeven in welke mate voldaan is aan de 7,5%. Uit berekeningen blijkt dat de geraamde tekorten over de jaren 2009 en 2010 ten laste kunnen komen van het eigen vermogen na de normering.
Het eigen vermogen ligt voor een groot deel vast in vaste activa (o.a. onroerend goed). In het voorstel gaan de korpsen alsnog leningen aan voor deze vaste activa. Dat gebeurt via een conversielening bij het Ministerie van Financiën van € 400 miljoen. Hiermee wordt € 400 mln van het eigen vermogen van € 1,1 miljard omgezet in vreemd vermogen. De korpsen gaan deze conversielening aflossen in 10 jaarlijkse bedragen van € 40 mln.
Het Ministerie van Financiën stelt jaarlijks – op voorwaarde van deze overeengekomen aflossing – € 40 miljoen beschikbaar aan BZK voor de oplossing van de financiële problematiek van de korpsen en de kosten van de op te richten Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering. Feitelijk wordt door deze procedure van «stil» eigen vermogen weer levend geld gemaakt. De korpsen betalen rente aan het Ministerie van Financiën en ontvangen hiervoor een rentecompensatie. Door deze rentevergoeding ontstaan voor de korpsen in de exploitatie geen extra lasten.
Door de omzetting van eigen vermogen in vreemd vermogen en het beschikbaar stellen van de aflossingsbedragen komt € 400 mln vrij voor de sector politie. In het eerste jaar wordt € 400 miljoen van de € 1,1 miljard eigen vermogen effectief omgezet van eigen vermogen in vreemd vermogen. Op de lange termijn is door de afname van de bufferfunctie de mogelijkheid van het opvangen van tekorten beperkt en zal het toezicht van BZK moeten worden aangescherpt en zal ook de rol van het Korpsbeheerdersberaad op dit punt belangrijker moeten worden.
Wat wordt bedoeld met de opmerking dat het eigen vermogen van politiekorpsen alleen nog een bufferfunctie zal vervullen? Hoe groot zal en mag de buffer zijn? Geldt dat voor alle korpsen? Wat betekent dit voornemen voor politiekorpsen die op dit moment onder financieel toezicht staan?
Zie antwoord op vraag 8.
Wat wordt beoogd met het omzetten van eigen vermogen van korpsen in vreemd vermogen? Wat is het doel hiervoor? Worden korpsen hiertoe verplicht? Om welke korpsen gaat het? Wat betekent dit voor de korpsen op korte termijn en op lange termijn?
Zie antwoord op vraag 8.
Een deel van het eigen vermogen van de korpsen zit vast in onroerend goed, materiële zaken zoals een wagenpark etc. Op welke manier wordt met dit eigen vermogen omgegaan?
Zie antwoord op vraag 8.
Wat zijn de risico’s en de voordelen en de nadelen bij het omzetten van eigen vermogen van de korpsen in vreemd vermogen? Wat betekent dit voor de Staat in het algemeen en voor het ministerie van Financiën in het bijzonder? Wat zijn de risico’s en de gevolgen voor het financieel beheer bij het ministerie van Financiën en bij de korpsen zelf?
Als de regio’s er zorg voor dragen dat binnen een sluitende exploitatie, de afschrijving parallel loopt met de aflossing dan is het risico dat niet voldaan kan worden aan de aflossingsverplichtingen verwaarloosbaar.
In de eerste plaats heeft het regionaal college de taak erop toe te zien dat de begroting in evenwicht is. Daarnaast zal ik als toezichthouder op het financieel beheer bij de afgifte van garantstellingen nagaan of een regio in de toekomst kan blijven voldoen aan de overeengekomen rente- en aflossingsverplichtingen. De afgifte van een garantie gebeurt in nauw overleg met de regio’s op basis jaarrekeningen en begrotingen. Het (meerjarige) kasstroomoverzicht dat aangeeft door welke oorzaken mutaties zijn opgetreden bij de liquide middelen is daarbij een extra toets. Op dit punt toets ik of de kredietaanvrager voldoet aan de voorwaarden voor een lening.
Voor het nemen van een investeringsbeslissing, de financiering en het voldoen aan de rente- en aflossingsverplichting is en blijft de regio verantwoordelijk. Het vakdepartement is verantwoordelijk voor het toezicht.
Wanneer kan de Kamer eindelijk de concrete invulling van de bezuinigingen van 100 miljoen ontvangen? Kunt u de Kamer de visie van het Korpsbeheerdersberaad hierop doen toekomen?
Zoals in een brief d.d. 2 februari aan de Kamer is aangegeven (29 628, nr. 115) is door de korpsen de taakstelling van € 100 mln. voor 80% ingevuld door besparingen op bedrijfsvoering en ondersteuning en de resterende 20% op de primaire processen. Daarnaast geldt dat de korpsen ca. 80% van de besparingen zelf hebben opgevangen en de resterende 20% door samenwerking met andere korpsen. Zoals ik ook in die brief aangaf ben ik van mening dat blijkt dat samenwerking in de bedrijfsvoering als middel om de taakstelling op gewenste en afgesproken wijze in te vullen nog onvoldoende is ingezet. Het gesprek met de korpsbeheerders hierover is gaande.
Wat wordt bedoeld met beperking van de instroom aspirant-agenten? Om hoeveel aspirant agenten gaat het concreet en over welke periode? Op welke korpsen heeft dit voornemen betrekking? Welk concreet doel beoogt u te bereiken met het beperken van de instroom van aspirant agenten? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de politieorganisatie op korte en op langere termijn?
Met de beperking van de instroom aspirant-agenten wordt bedoeld dat er de komende jaren minder studenten deel zullen gaan nemen aan het politieonderwijs bij de Politieacademie. Momenteel is de afspraak met de korpsen dat er jaarlijks 2000 aspiranten naar school gaan. De minister is nog in overleg met het KBB over de exacte aantallen voor de komende jaren.
Doel van het minder sturen van aspiranten is om de totale sterkte bij de Politie weer betaalbaar te maken. Doordat het opleiden van aspiranten gemiddeld 3 á 4 jaar duurt, moeten beloofde beleidsintensiveringen tijdig ingezet worden voordat beleidsintensiveringen gerealiseerd zijn. Echter doordat het kabinet besloten heeft dat iedereen langer door moet werken heeft dit gevolgen gehad voor het personeelsbestand van de politie. Daar waar een aantal jaren er nog rekening werd gehouden met een verwachte uitstroom van personeel bij 58 jaar, blijft iedereen nu langer doorwerken. Zowel de beleidsintensiveringen als het kabinetsbeleid zijn succesvol gebleken bij de Politie, dit heeft echter tot gevolg dat de politie te maken heeft met een niet meer betaalbaar zijn van de sterkte.
Er zijn geen gevolgen voor de huidige sterkteafspraak voor 2010 52 200 door het tijdelijk minder sturen van aspiranten. De huidige sterkte bij de Politie is momenteel 52 322 fte, daarnaast zijn er in totaal 6 240 aspiranten in opleiding die de komende 3 á 4 jaren bij de korpsen instromen.
Op korte termijn kan de politie ervoor zorgen dat de sterktehobbel af kan nemen en dat de sterkte weer betaalbaar wordt. Op lange termijn zal de politie gaan zorgen voor het creëren van een meer flexibel personeelsbestand, door onder andere het herzien van het politieonderwijs.
Anders gezegd:
– de sterkte eind 2008 ligt al op het niveau 2010
– er gaan minder aspiranten naar school, maar de sterkte blijft de eerstkomende jaren stijgen door een lagere uitstroom
– er zal niet minder operationele sterkte zijn door een betere verhouding ondersteunend en operationeel.
Waar in de wijziging van de begrotingsstaten is de beperking van de instroom van aspiranten bij de politie terug te vinden?
De beperking van de instroom van aspiranten bij de politie komt pas naar voren in de begrotingsstaten van de ontwerpbegroting 2010.
Kunt u becijferen hoe u tot de conclusie komt dat de beperking van de instroom aspirant agenten geen gevolgen zal hebben voor de politiesterkte in het algemeen en blauw op straat in het bijzonder? Kunt u becijferen hoe u tot de conclusie komt dat de beperking van de instroom aspirant agenten geen gevolgen zal hebben voor de politiesterkte in het algemeen en blauw op straat in het bijzonder?
Gezien de huidige sterkte van de politie 52 322 is de sterkteafspraak voor 2010 in 2008 al behaald. Er zitten nog 6 240 aspiranten op school die de komende 3 á 4 jaar bij de korpsen zullen instromen en dan mee gaan tellen in de sterkte en in de sterkteafspraak. De personen die de opleiding bij de politieacademie hebben gevolgd zullen allemaal ingezet worden in het primaire politieproces en dat betekent dat de operationele sterkte de komende jaren nog zal stijgen.
Waardoor is de hogere gebruiksvergoeding van het nieuwe pand van de AIVD ontstaan? Waardoor waren deze kosten niet eerder te voorzien? Zijn deze kosten éénmalig?
Zie antwoord op vraag 2.
Welke omstandigheden hebben geleid tot een verhoging van de geheime begroting van de AIVD met meer dan 50%? Is er controle van dit geheime deel van de begroting door de Parlementaire commissie voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
De AIVD is de afgelopen jaren in omvang gegroeid, met als resultaat meer operationele activiteiten, terwijl de omvang van de geheime begroting in afgelopen jaren gelijk is gebleven. Dit is vanaf 2009 gecorrigeerd door de geheime begroting op te hogen.
De controle op het geheime deel van de begroting wordt uitgevoerd door de Algemene Rekenkamer (i.c. door de voorzitter). Desgevraagd wordt de parlementaire commissie voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten inzicht geboden in het geheime deel van de begroting.
Hoe lang is de meerjarige doorwerking van de ter beschikking gestelde middelen ten behoeve van het project CIO-functie? Of is dit structureel?
De middelen voor de inrichting van de CIO-functie zijn voor een periode van drie jaar (2009–2011) toegekend.
Kan de minister de extra middelen (tot 2011 in totaal 10,2 mln. euro) voor innovatie-impulsen, die in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst worden ingezet, toelichten in relatie tot verwachte effecten en prestaties? Kan de minister motiveren dat de inzet van in totaal € 10,2 mln. tot en met 2011 voor innovatie-impulsen ook tot een betere Rijksdienst zal leiden?
Ter realisatie van de doelstellingen van het programma vernieuwing rijksdienst is bij Coalitieakkoord een bedrag van € 500 mln ter beschikking gesteld. Hiervan is bij toedeling van de eerste tranche € 10,2 miljoen beschikbaar gesteld voor kleinschalige innovatie impulsen ten behoeve van vernieuwing van de rijksdienst (TK 31 490, nr.4). Kenmerk van de uit dit innovatiebudget gefinancierde projecten en onderzoeken is dat ze veelal multidepartementaal zijn opgezet, budgettair een klein beslag hebben, maar een niet te onderschatten voorbeeldwerking kunnen hebben. Voorbeelden zijn onder andere het uitwerken van een businesscase voor een ERP-expertisecentrum bij het Rijk, het opstellen van een plan voor samenwerken in een modellen- en datacentrum bij het KNMI en kosten voor het project Ambtenaar voor de toekomst. In de vierde voortgangsrapportage zal zoals afgesproken met de Tweede Kamer ingegaan worden op de resultaten van alle gefinancierde projecten in relatie tot het realiseren van een betere rijksdienst.
In hoeverre leidt de verschuiving in uitgaven bij de Werkmaatschappij van materiële kosten naar personele kosten tot meer personeel? Hoeveel extra personeel is hiermee gemoeid? In hoeverre betreft dit de inhuur van externen? In hoeverre heeft de verschuiving van materiële kosten naar personele kosten een meerjarige doorwerking?
De kosten voor inhuur waren reeds in de uitgavenraming van de eerste suppletoire begroting 2008 en de ontwerpbegroting 2009 opgenomen; echter onder de uitgavencategorie «materiele kosten». Gelet op de aard van deze uitgaven is bij het jaarrekeningtraject 2008 besloten zowel de reeds geraamde uitgavenbedragen als de gerealiseerde (feitelijke) uitgaven te presenteren onder/te verschuiven naar de uitgavencategorie «personele kosten». Deze verschuiving tussen de uitgavencategorieën materiële kosten en personele kosten werkt meerjarig door in de raming en leidt niet tot extra personeel of extra inhuur.
Zullen er op afzienbare termijn nog meer bedrijfseenheden toetreden tot de Werkmaatschappij? Zo ja, welke en wanneer?
In 2010 zullen geen bedrijfseenheden toetreden tot De Werkmaatschappij. Per jaar wordt bezien of zich nieuwe eenheden aandienen.
Kan de minister de daling van de klanttevredenheid over de Werkmaatschappij van 7,1 naar 6,4 nader toelichten? Waarop was het (kennelijk minder realistische) cijfer van 7,1 in de begroting 2009 gebaseerd?
De Werkmaatschappij is een relatief nieuwe organisatie die haar weg heeft moeten vinden binnen de overheid. De ambitie om een klanttevredenheid te realiseren van 7,1 is onverminderd maar zal gefaseerd worden bereikt.
Kan de minister het grote verschil in omzet en gemiddelde omzet per fte toelichten anders dan met een globale verwijzing naar «de bij het exploitatieoverzicht vermelde aanpassingen»?
In de ontwerpbegroting 2009 zijn bij de bedrijfseenheden Houdstermaatschappij, Flexchange en AMC de doorberekeningen van kosten van derden, vermeerderd met de fee aan afnemers als baten opgenomen. In de jaarrekening 2008 is echter bij deze bedrijfseenheden als omzet alleen de fee verantwoord, welke is gebaseerd op de door de eigenaar goedgekeurde tarieven. Deze gewijzigde omzetverantwoording leidt tot een aanzienlijke verlaging van zowel de kosten als de omzet in 2009 (circa 123 mln.), zonder dat dit invloed heeft op het aantal fte’s. Hierdoor wordt het grote verschil in omzet per fte verklaard. Daartegenover staat een toename van kosten, omzet (circa 68 mln) én fte’s (circa 200 fte) die grotendeels wordt veroorzaakt door de nieuw toegetreden bedrijfseenheden.
Kan de minister de extra middelen (tot 2011 in totaal € 10,2 mln.) voor innovatie-impulsen die in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst worden ingezet toelichten in relatie tot verwachte effecten en prestaties? Kan de minister motiveren dat de inzet van in totaal € 10,2 mln. tot en met 2011 voor innovatie-impulsen ook tot een betere Rijksdienst zullen leiden?
Zie antwoord op Kamervraag 20.
In hoeverre leiden de verschuiving in uitgaven bij de Werkmaatschappij van materiële kosten naar personele kosten tot meer personeel? Hoeveel extra personeel is hiermee gemoeid? In hoeverre betreft dit de inhuur van externen? In hoeverre heeft de verschuiving van materiële kosten naar personele kosten een meerjarige doorwerking?
Zie antwoord op Kamervraag 21.
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA), Anker (CU) en Vacature (CDA).
Plv. leden: Teeven (VVD), Vacature (GL), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (CU) en Knops (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31965-VII-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.