31 965 V
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2008 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 juni 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Ormel

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Toor

1

Kunt u een overzicht geven, waaruit duidelijk wordt waar het «niet geparkeerde deel» van de verlaging van de HGIS met bijna een half miljard euro in 2009, neerslaat?

Wat zullen naar verwachting de beleidsgevolgen van de HGIS-bijstelling zijn?

Waarom is naast de BNP-verlaging ook besloten de HGIS in 2009 met € 229 mln. te verlagen door middelen door te schuiven naar latere jaren? Kan een meerjarig cijfermatig overzicht worden gegeven van de kasschuiven?

De omvang van de HGIS neemt in 2009 sterk af. De verlaging in 2009 bedraagt ca. € 0,5 miljard. Dit is met name het gevolg van de lagere CPB-ramingen over het Nederlandse BNP (– € 421 mln). Daarnaast neemt de omvang van de HGIS in 2009 af als gevolg van afspraken over kasschuiven in het Aanvullend Beleidsakkoord. Deze HGIS-kasschuiven zijn onderdeel van de rijksbrede dekking van de budgettaire problematiek in 2009 (zie ook de tabel hieronder met de meerjarige verschuivingen).

HGIS-kasschuiven (bedragen in mln euro)200920102011
Kasschuif ODA (BZ-begroting)– 150– 100250
Kasschuif Clean Development Mechanism (VROM-begroting)– 50 50
Kasschuif Joint Implementation (EZ-begroting)– 29 29
Totaal– 229– 100329

De verlaging van de HGIS heeft als gevolg dat vanwege budgettaire restricties een gedeelte van de beleidsvoornemens niet gerealiseerd zal worden. De verlaging van de HGIS raakt met name het ODA-gedeelte van de BZ-begroting. Zoals aangegeven in de eerste suppletoire begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken is de meerjarige verlaging van het ODA-budget voorlopig grotendeels in artikel 4.2 opgenomen. Verder is specifiek voor 2009 de verlaging van het ODA-budget opgevangen door verlagingen en temporiseringen bij onder meer artikel 5.1 (Onderwijs, onder meer neerwaartse bijstelling van de Nederlandse bijdrage aan het Catalytic Fund), artikel 6.1 (onder meer vooruitbetaling van de geplande Nederlandse bijdrage aan de Global Environment Facility voor 2009 in 2008) en artikel 5.6 (bevoorschotting eind 2008 van enkele organisaties die subsidie krijgen onder het Medefinancieringsstelsel). Voor 2010 is het lagere budget zoals aangegeven voorlopig in artikel 4.2 opgenomen, en daarnaast in artikel 5.1 (onderwijs), artikel 2.6 (noodhulp) en artikel 6.1 (milieu). Dit in afwachting van de beleidsmatige invulling van de verlaging van het ODA-budget. Dit proces is nu gaande. In de Memorie van Toelichting 2010 zal uitgebreid zichtbaar worden gemaakt welke thematische sub-artikelen vanaf 2010 verlaagd zullen worden als gevolg van het krimpend BNP.

2

Waarom worden in de suppletoire wet de totale verplichtingen met ruim € 2 miljard verhoogd terwijl de uitgaven fors afnemen? Kunt u een helder totaaloverzicht geven van alle nieuwe grote verplichtingenverhogingen waarvoor u de Kamer nu autorisatie vraagt, waarbij ook duidelijk wordt in welke jaren het tot welke uitgaven leidt voor welke doeleinden?

Kunt u inzichtelijk maken dat er in de toekomst ook voldoende uitgavenruimte is om het aangaan van al deze nieuwe verplichtingen te bekostigen? Wat betekent dit voor de budgetflexibiliteit van de begroting?

De verhoging van het verplichtingenbudget heeft een beperkte invloed op het niveau van de uitgaven in 2009. Dit is het gevolg van het meerjarige karakter van de verplichtingen, veel van de uitgaven vallen in latere jaren.

De mutatie op verplichtingenniveau bestaat uit onder andere het aangaan van (hoger uitgevallen) verplichtingen voor de volgende programma’s/instrumenten:

• ORIO ( € 640 mln): het opstarten van het nieuwe programma behoeft een hoog verplichtingenbudget. De uitgaven hierop komen voor een groot deel pas terug in latere jaren afhankelijk van de afspraken in de individuele overeenkomsten. Het verplichtingenbedrag is van toepassing op de uitvoerder van dit programma die in 2009 voor een bedrag van € 180 mln overeenkomsten kan aangaan met het bedrijfsleven (zie ook vraag 12).

• Education for All/Fast Track Iniative (€ 450 mln): voor dit programma wordt dit jaar een nieuwe, meerjarige overeenkomst gesloten. De uitgaven hiervoor worden over een langere periode uitgesmeerd. De exacte hoogte van de aan te gane verplichting staat, in dit stadium, nog ter discussie.

• MOL fonds FMO (€ 103 mln): het betreft een 4-jarige overeenkomst waarbij wordt bijgedragen aan het MOL fonds van FMO

• International Financing Immunisation (€ 80 mln): betreft een 8-jarige overeenkomst.

• Central Emergency Response Fund (€ 160 mln): Naar de aard van het programma zijn de overeenkomsten in het algemeen kortlopend. Met het CERF wordt echter een verplichting aangegaan voor 4 jaar.

• Vakbondssubsidieprogramma (€ 65 mln): verplichtingen voor de opstart van een nieuw subsidiekader ten behoeve van vakbonden. Ook hier gaat het om meerjarige verplichtingen.

• Landbouwkennis en -onderzoeksinstituten (€ 58 mln): Samenwerkingsverbanden met deze instituten; het programma moet nog vorm krijgen waardoor een hoog verplichtingenbudget noodzakelijk is.

De bij voorjaarsnota gemelde verhoging van het verplichtingenbudget past binnen de kasbudgetten zoals die momenteel beschikbaar zijn. Het verhogen van de verplichtingen is juist noodzakelijk om de geprojecteerde kasbedragen te kunnen realiseren. Voor de bovengenoemde overeenkomsten is dekking aanwezig binnen de respectievelijke programma’s.

3

Zult u zich in 2009 houden aan de motie Hessing die bepaalde dat 15 procent van het ontwikkelingsbudget aan onderwijs moet worden besteed?

Door de achterblijvende liquiditeitsbehoefte binnen het Catalytic Fund van het Education for All Fast Track Initiative is de prognose met € 60 miljoen neerwaarts bijgesteld. Daarnaast zijn er diverse landenspecifieke factoren die ertoe bijdragen dat in een aantal gevallen binnen de bilaterale samenwerking minder voor onderwijs is begroot dan oorspronkelijk verwacht. Mede als gevolg hiervan zal in 2009 waarschijnlijk geen 15% van de begroting naar onderwijs gaan. Dit is overigens in voorgaande jaren ook niet bewerkstelligd.

4

Waarom is het nodig meer geld uit te trekken voor de bestrijding van «geweld tegen vrouwen» in Macedonië? Kunt u aangeven wat de situatie van vrouwen in Macedonië is en in het bijzonder ingaan op geweld tegen vrouwen?

Macedonië behoort samen met Albanië, Armenië en Kaapverdië tot de landen, waar ontwikkelingssamenwerking wordt uitgefaseerd.

In het kader van het Schoklandakkoord «Geweld tegen Vrouwen de wereld uit» is Macedonië één van de acht landen dat met extra middelen specifieke aandacht geeft aan vermindering van geweld tegen vrouwen. Macedonië richt zich daarbij vooral op huiselijk geweld. De ambassade besloot om de meer structurele aanpak van de Macedonische overheid financieel te ondersteunen vanwege verschillende recente gebeurtenissen op nationaal niveau betreffende huiselijk geweld. Hiervoor diende meer geld te worden uitgetrokken. Allereerst bleek er duidelijke politieke wil aanwezig bij diverse ministeries (Arbeid en Sociale en Politieke Zaken, Binnenlandse Zaken, Gezondheid en Onderwijs) om geweld tegen vrouwen op nationaal niveau aan te pakken, terwijl dat tot dan toe op ad hoc basis en vooral door maatschappelijke organisaties was gedaan. In 2007 was het Nationaal Actieplan Gendergelijkheid aangenomen, waarin geweld tegen vrouwen één van de prioritaire gebieden vormt, maakten verschillende wettelijke maatregelen strafbaarstelling van geweld tegen vrouwen mogelijk en was een Nationale strategie voor bescherming tegen huiselijk geweld ontwikkeld.

De situatie van vrouwen in Macedonië voor wat betreft participatie in het onderwijs, in de politiek en op de arbeidsmarkt is redelijk. Macedonie staat op de 53ste plaats van de 130 op de Global Gender Gap Index 2008, tussen Thailand en Uruguay. 80% van de vrouwen gaat naar het secundair onderwijs en 35% naar het tertiair onderwijs. 48% van de vrouwen werkt. 29% van de parlementsleden en 14% van de ministers is vrouw. Een bijzondere plaats nemen de Roma in, die 2,66% van de bevolking uitmaken. Romavrouwen worden dubbel gediscrimineerd. 36% van hen is analfabeet (tegenover 6% van de vrouwen).

In het bijzonder is het ernstig gesteld met geweld tegen vrouwen. Volgens een laatste survey over huiselijk geweld, uitgebracht in 2007 en uitgevoerd door maatschappelijke organisaties uit Macedonië, is één op de twee vrouwen slachtoffer van psychologisch geweld, één op de zes vrouwen slachtoffer van fysiek geweld en is één op de tien vrouwen slachtoffer van seksueel geweld in de woning. Onderrapportage en de afwezigheid van een centraal dataverzamelingssysteem maken het lastig het probleem precies te duiden.

In de afgelopen jaren heeft de Europese delegatie activiteiten gesteund van diverse Macedonische maatschappelijke organisaties die gericht waren op de bestrijding van geweld tegen vrouwen.

5

Welk bedrag was specifiek gemoeid met de wijziging van de raming van de bijdrage vanuit ODA aan de kosten van de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen? Om hoeveel meer asielzoekers ging het daarbij? (Zie ook p. 17)

De weergegeven mutatie bij voorjaarsnota van ruim € 15,5 mln in 2009 op artikel 7.2 betreft hoofdzakelijk de ODA-bijdrage aan de kosten van de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen. De ramingen voor wat betreft het aantal verwachte asielzoekers uit DAC-landen is bij eerste suppletoire begrotingswet met 2128 verhoogd.

6

Hoe valt de mutatie op onderwijs van € 69,8 miljoen, naast de verlaging van de bijdrage aan het Catalytic Fund van € 60 miljoen, te verklaren?

De verlaging van de bijdrage aan het Catalytic Fund vormt het grootste onderdeel van de € 69,8 miljoen. De overige € 9,8 miljoen is de balans van enkele verlagingen én verhogingen van budgetten voor onderwijs in diverse landen. Zie ook het antwoord op vraag 19.

7

Kan nader worden geduid hoe de genoemde verlaging van de HGIS (als gevolg van de daling van het BNP) neerslaat op de begroting? Om welke begrotingsposten gaat het dan in het bijzonder?

Zie vraag 1.

8

Welk aandeel binnen de wederopbouwhulp voor Afghanistan in 2009 wordt specifiek voorzien voor de wederopbouwhulp voor Uruzgan? Kan dit ook worden uitgesplitst naar specifieke sectoren als humanitaire hulpverlening en goed bestuur?

De geplande wederopbouwhulp voor geheel Afghanistan voor 2009 bedraagt (inclusief committeringen) circa € 90 miljoen. Hiervan wordt circa € 50 miljoen voorzien voor de provincie Uruzgan. Deze investeringen zijn inclusief bijdragen aan nationale programma’s, trustfunds en VN instellingen die geoormerkt («preferenced») zijn voor Afghanistan en/of Uruzgan en exclusief humanitaire hulpverlening, bestedingen uit CIMIC fondsen en niet-geoormerkte bijdragen aan nationale programma’s, trustfunds en VN instellingen. In totaal zal in 2009 naar verwachting 55% van de wederopbouwhulp naar Uruzgan gaan.

Een kanttekening die hierbij gemaakt dient te worden is dat in een land als Afghanistan, gezien de noodzaak van flexibiliteit, planning en uitgaven niet altijd naadloos overeenkomen.

Voor de sector goed bestuur, justitie en mensenrechten is in 2009 voor Afghanistan een bedrag van circa € 8 miljoen voorzien, waarvan voor Uruzgan een bedrag van circa € 2,5 miljoen.

De humanitaire hulpverlening voor geheel Afghanistan wordt via enkele multilaterale organisaties zoals WFP, UNHCR, UNICEF en OCHA gegeven. Voor 2009 bedraagt deze voor geheel Afghanistan in totaal € 7,5 miljoen. Deze bijdragen zijn niet geoormerkt voor Uruzgan maar kunnen worden ingezet in heel Afghanistan. Het is dan ook niet mogelijk om aan te geven hoeveel van deze gelden precies naar Uruzgan gaan.

Naast bovengenoemde bijdragen specifiek voor Afghanistan draagt Nederland ook indirect bij aan humanitaire hulpverlening in Afghanistan. Nederland verleent namelijk grote, ongeoormerkte «core-bijdragen» aan organisaties als WFP, UNHCR en ICRC die zij wereldwijd kunnen inzetten daar waar de nood het hoogst is, o.a. in Afghanistan. Ook is Nederland een van de grootste donoren van het VN-noodhulpfonds (CERF = Central Emergency Response Fund). Ten slotte draagt Nederland via het Stabiliteitsfonds ook bij aan ontmijnen in Afghanistan.

9

Welke decentrale programma’s ten behoeve van de wederopbouw van Afghanistan worden geïntensiveerd?

De decentrale programma’s op het gebied van goed bestuur (zoals o.a. lokaal bestuur, verkiezingen inclusief langere termijn «civic education» en vrouwenrechten) en justitie (inclusief «transitional justice») zullen worden geïntensiveerd. Daarnaast wordt intensivering voorzien voor de decentrale programma’s in Uruzgan op het gebied van rurale economische ontwikkeling (waaronder technisch & landbouwonderwijs) en infrastructuur (waaronder water, energie en verbetering van de vliegverbinding).

10

Op basis van welke veronderstellingen en criteria wordt het budget voor noodhulp meerjarig verhoogd?

De afgelopen jaren bedroeg de initiële begroting voor humanitaire hulp 160 miljoen euro. Echter de uiteindelijke realisatie over de laatste jaren was structureel hoger dan oorspronkelijk begroot. In 2007 waren de totale uitgaven, 239 miljoen euro en in 2008, 279 miljoen euro. Het verschil tussen het begin- en eindbedrag van de begroting is toe te schrijven aan de wereldwijde toename van het aantal acute noodsituaties, zowel natuurrampen als verslechtering van complexe noodsituaties, als ook een combinatie van deze factoren. Mede als gevolg hiervan is besloten om het budget voor noodhulp meerjarig te verhogen. Dit heeft bovendien als voordeel dat de Nederlandse bijdragen aan noodhulp voorspelbaarder worden voor uitvoerende organisaties.

Overigens is humanitaire hulp niet op voorhand uitgesloten van de door te voeren meerjarige verlagingen op het ODA-budget vanaf 2010 als gevolg van een krimpend BNP. Deze kortingen zullen worden verwerkt in de Memorie van Toelichting 2010.

11

Waarom wordt de post «Goed Bestuur» bij de Voorjaarsnota verhoogd, terwijl de bedragen voor de komende jaren juist worden verlaagd?

De verhoging van de post «Goed Bestuur» met € 14 miljoen in 2009 is een saldo. Enerzijds wordt extra bijgedragen aan onder meer het Fonds voor Ontwikkeling Particuliere Pluriformiteit (FOPP), het Government Partnership Facility Programme (GPF) en de International Development Law Organisation (IDLO) alsook aan de goed bestuur-programma’s in onder meer Afghanistan, Guatemala, Macedonië en Tanzania. Anderzijds wordt dit jaar minder uitgegeven aan goed bestuuractiviteiten in Uganda en Suriname.

De verlagingen voor de jaren vanaf 2011 zijn het gevolg van lagere ramingen voor de goed bestuurprogramma’s die via de ambassades worden uitgevoerd. Het gaat met name om democratiseringsprogramma’s in onder meer de Democratische Republiek Congo, Uganda en Suriname.

12

Hoeveel geld wordt bij deze suppletoire begroting toegevoegd aan het budget voor ORIO in 2009?

Tijdens de lancering van ORIO op 12 maart jl. kondigde de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor 2009 een verhoging aan van het verplichtingenplafond van € 140 miljoen tot € 180 miljoen. Daarmee werd een extra stimulans gegeven om het bedrijfsleven te betrekken bij de realisatie van voor economische groei essentiële publieke infrastructurele werken in ontwikkelingslanden. De kasuitgaven voor ORIO zullen in 2009 niet stijgen. Gegeven de aard van de ORIO-projecten, i.e. de ontwikkeling, bouw en het beheer en onderhoud van publieke infrastructuur, zullen de in 2009 aangegane verplichtingen pas in 2010 en daarna tot uitgaven leiden. Er wordt in de suppletoire begroting dus geen geld toegevoegd aan het budget voor ORIO in 2009.

13

Wat zijn thans de vooruitzichten wat betreft een eventuele hervatting van de begrotingssteun aan Bolivia? In welk opzicht schiet Bolivia tekort en welke ontwikkelingen doen zich daarbij voor?

Sinds 2005 is de algemene begrotingssteun aan Bolivia «on hold» gezet. Aanleiding was het ontbreken van een Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP), één van de indicatoren vernoemd in de beleidsmatrix die aan de begrotingssteun is gekoppeld. Sinds het aantreden van president Morales in 2006 is er wel een nationaal ontwikkelingsplan (cf. PRSP) opgesteld, maar toonde de Boliviaanse regering geen interesse in algemene begrotingssteun. Donoren steunen dit ontwikkelingsplan.

Recentelijk, in april 2009, heeft het ministerie van Financiën van Bolivia aan de donorgemeenschap gevraagd om algemene begrotingsteun te overwegen vanwege de gevolgen van de wereldwijde economische crisis en de daling van de aardgasprijzen. Hierdoor kan het nationale ontwikkelingsplan niet langer volledig worden gefinancierd. Maar voordat op het verzoek om algemene begrotingssteun kan worden ingegaan, zal beter inzicht moeten worden verkregen in het huidige Public Finance Management. Momenteel voert de Wereldbank een PEFA-missie uit (PEFA = Public Expenditure and Financial Accountability Assessment). Deze missie zal zijn bevindingen in augustus presenteren aan het ministerie van Financiën en aan de donorgemeenschap. De InterAmerican Development Bank (IDB)voert tegelijkertijd een missie uit over openbare aanbestedingen en -procedures (indicator 19 van PEFA). Na ontvangst van de bevindingen en analyse daarvan kan pas beslist worden of de inzet van begrotingsteun relevant en opportuun is. Nederland zal dan, mede op basis van deze informatie, een standpunt bepalen ten aanzien van begrotingssteun in Bolivia.

14

Moet uit de tabel op bladzijde 12 worden afgeleid dat de Nederlandse regering ook voor verder in de toekomst liggende jaren zoals 2012 en 2013 nog steeds een substantiële daling van het Nederlandse BNP verwacht?

Nee. Bij het bepalen van het ODA-budget zijn de ramingen van het CPB leidend. De ramingen van het CPB hebben betrekking op 2009 en 2010, niet op latere jaren. Echter, de lagere BNP-ramingen voor 2009 en 2010 als gevolg van de huidige economische situatie zullen hoogstwaarschijnlijk ook in de jaren na 2010 leiden tot een lager BNP dan eerder geraamd.

15

Hoe worden de extra middelen voor Suriname besteed en welk bedrag is hiermee gemoeid?

Tijdens het beleidsoverleg tussen Nederland en Suriname van oktober 2008 is besloten om in 2009 € 35 miljoen in te zetten voor schuldaflossing. Zulks met het oog op versnelde afbouw van de Verdragsmiddelen, de verbetering van de Surinaamse schuldpositie en ter besparing van toekomstige rentebetalingen. Suriname zal op korte termijn met specifieke voorstellen voor af te lossen schulden komen. De besparingen op de begroting zullen hoogstwaarschijnlijk door Suriname worden ingezet voor onder meer de rehabilitatie van de Johan Adolf Pengel luchthaven te Zanderij, de bouw van de Pikin Saronbrug en de weg naar de veerverbinding met Guyana (Road to the Ferry). De € 35 miljoen vallen onder de zogenaamde Verdragsmiddelen.

16

Ten koste van welk ander artikel dan «overige armoedebestrijding» wordt de daling van het ODA-budget als gevolg van de koppeling met het BNP doorgevoerd?

Zie vraag 1.

17

Kunt u een overzicht geven van de ODA-uitgaven in 2009 naar kanaal (bilateraal, multilateraal, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven) en de percentages van het totaal?

De indicatieve verdeling van de ODA-uitgaven voor 2009 naar kanaal conform de eerste suppletoire begroting is als volgt:

Kanalen2009
Bilaterale Kanaal1 622 77834%
Multilaterale kanaal1 210 90526%
Maatschappelijke organisaties1 071 29823%
Bedrijfsleven347 5267%
Eki50 0001%
Overige413 0669%
Totaal4 715 573100%

De uiteindelijke realisatie over 2009 is uiteraard afhankelijk van de voortgang bij de onderliggende programma’s en instrumenten.

18

Hoe is de incidentele teruggave op het assistent deskundigen programma te verklaren?

De incidentele teruggave op het assistent deskundigen programma is te verklaren uit een combinatie van factoren: effect van teruglopende verplichtingen uit vorige jaren (in 2003 werd besloten de omvang van het programma terug te brengen tot een instroom van 40 assistent-deskundigen posities per jaar en tevens het aantal ontvangende organisaties te beperken), lagere bevoorschotting en de ontwikkeling van de dollarkoers. Het voornemen is vanaf 2010 met een vernieuwde opzet van het programma te starten, waar een geleidelijke uitbreiding van het aantal assistent-deskundigen posities (van ca. 40 tot ca. 50 per jaar) en ontvangende organisaties onderdeel van vormt.

19

Waarom is er sprake van een verlaging van de middelen voor onderwijs in Bangladesh, Bolivia, Ghana en Pakistan, mede in het licht van de 15% doelstelling voor onderwijs?

De neerwaartse bijstelling van de middelen voor onderwijs heeft landenspecifieke oorzaken die veelal niet of nauwelijks door Nederland te beïnvloeden zijn. Deze oorzaken worden hieronder per land toegelicht.

Bolivia: In het kader van donorharmonisatie en coördinatie zijn meerdere donoren toegetreden tot het mechanisme voor de basketfinanciering ter ondersteuning van het ministerie van Onderwijs en zijn er afspraken gemaakt t.a.v. gelijkwaardige bijdragen van elke donor. Aangezien de Nederlandse bijdrage aanzienlijk hoger was dan die van andere donoren, is deze naar beneden bijgesteld. Een tweede factor is de onderbesteding van het ministerie van Onderwijs gedurende de afgelopen twee jaar.

Ghana: Alle onderwijsmiddelen in Ghana gaan via het schoolvoedingsprogramma. Dit programma had in 2008 te kampen met aanzienlijke beheersproblemen waarna besloten is de Nederlandse bijdrage te verlagen. De inschatting is dat het enige tijd zal duren eer de noodzakelijke verbeteringen doorgevoerd zijn, hetgeen ook zijn weerslag heeft op de verwachte uitgaven.

Pakistan: In Pakistan is er een vertraging opgetreden bij het formuleren van nieuwe programma’s doordat de bilaterale hulp voor een groot deel van 2008 was opgeschort. Dit werkt door in 2009. De steeds onzekerder politieke situatie in Pakistan bemoeilijkt de voorbereiding van programma’s in hoge mate.

Bangladesh: Het grootste programma met de overheid (Primary Education Project II) liep, als gevolg van de zeer beperkte lokale uitvoeringscapaciteit, vertraging op met als gevolg een verlaging van de geraamde uitgaven.

20

Welke bestedingen worden er in 2009 gedaan middels directe financiering via ambassades?

De geplande uitgaven voor 2009 in de partnerlanden via de ambassades is als volgt (zie Bijlage1 ):

21

Waarom wordt de bijdrage ten behoeve van het Commodity Fund meerjarig met € 23 miljoen verhoogd?

De verhoogde bijdrage aan het UNFPA «Global Programme for Reproductive Health Commodity Security (GP-RHCS)» vormt onderdeel van intensiveringsvoorstellen voor het prioritaire beleidsthema Seksuele- en Reproductieve Gezondheid- en Rechten (SRGR) en draagt bij aan Millennium Ontwikkelingsdoel nummer 5, in het bijzonder doelstelling 5B: universal access to sexual and reproductive health services by 2015.

Wereldwijd is sprake van een enorme ongedekte behoefte aan voorbehoedsmiddelen en reproductieve gezondheidszorg. Zo heeft slechts 21% van de mensen in Sub-Sahara Afrika toegang tot voorbehoedsmiddelen. Wereldwijd zijn er meer dan 200 miljoen vrouwen die nog geen beschikking hebben over middelen voor gezinsplanning, maar dat wel graag zouden willen. In de komende tien jaar zal de vraag naar voorbehoedsmiddelen met circa 30% toenemen, als gevolg van een groeiend aantal jongeren. Momenteel is ongeveer 40% van alle zwangerschappen ongewenst. Hiervan wordt een op de vijf afgebroken, dikwijls onder onveilige omstandigheden (oorzaak van 13% van alle moedersterfte). Door verstrekking van voorbehoedsmiddelen en elementaire medische zorg zouden jaarlijks meer dan een half miljoen vrouwen en pasgeborenen gered kunnen worden. Bovendien zijn voorbehoedsmiddelen van groot belang voor de preventie van hiv/aids en andere seksueel overdraagbare aandoeningen.

Om deze redenen heeft Nederland besloten de jaarlijkse bijdrage aan het UNFPA Global Programme to Enhance Reproductive Health Security te verhogen van € 5 naar € 30 miljoen per jaar. Vanuit dit fonds wordt o.a. bijgedragen aan de distributie van betaalbare voorbehoedsmiddelen en van apparatuur en medicijnen voor een veilige zwangerschap en bevalling. Daarnaast wordt training gegeven in het gebruik van deze middelen en krijgen landen hulp bij het ontwikkelen van beleid en systemen voor financiering, distributie en marketing. Bij dit alles werkt UNFPA nauw samen met lokale en internationale NGO’s, de overheid, ziekenhuizen en klinieken en het bedrijfsleven.

Bovendien kiest een groeiend aantal ontwikkelingslanden ervoor de inkoop van reproductieve gezondheidsmiddelen via UNFPA te laten verlopen, omdat UNFPA -dankzij schaalvoordelen- scherpe prijzen en goede kwaliteitsgaranties heeft kunnen uitonderhandelen met de farmaceutische bedrijven. UNFPA zorgt voorts voor distributie van reproductieve gezondheidsmiddelen in humanitaire noodsituaties.

22

Waarom wordt de bijdrage aan GFATM verlaagd?

Het betreft hier geen feitelijke verlaging maar een budgetneutrale kasschuif tussen 2008 en 2009. Gezien de financieringsbehoefte van GFATM is eind 2008 al een deel (€ 20 miljoen) van de bijdrage voor 2009 overgemaakt. De totale bijdrage in 2008 bedroeg met deze kasschuif€ 80 miljoen; in 2009 zal € 60 miljoen worden betaald.

23

Kunt u aangeven om welke nieuwe committeringen het gaat bij het programma van hernieuwbare energie?

De programmering binnen het hernieuwbare energie programma is zoveel mogelijk ingevuld zoals besproken in de Tweede Kamer op 17 december 2008. In 2009 zijn meerdere contracten gesloten met partners die toegang tot hernieuwbare energie op het platteland in Afrika bevorderen. Zo is het Energising Development Programma via gedelegeerde samenwerking met Bundesministerium Für Wirtschaftliche Zusammenarbeit (BMZ) in Duitsland tot stand gekomen en van start gegaan (met een DGIS bijdrage van € 68 miljoen). Eind 2008 zijn PPP’s met Philips en Nuon tot stand gekomen en van start gegaan (met een totale contractwaarde van € 13,3 miljoen). Daarnaast is met Hivos een contract van € 30 miljoen gesloten voor een grootschalig biogasprogramma voor Afrika.

24

Kunt u aangeven welke programma’s als gevolg van de verlaging van het budget in 2009 en 2010 niet kunnen worden uitgevoerd?

Zie vraag 1.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (CU), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GL).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GL).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven