31 945
Wijziging van de Meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld op 10 juni 2009

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)11, heeft een aantal fracties vragen en opmerkingen aan de minister van LNV over de wijziging van de Meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm).

De voorzitter van de commissie,

Atsma

De adjunct-griffier van de commissie,

Peen

Inhoudsopgave Pagina

Inbreng leden van de CDA-fractie 2

Inbreng leden van de SP-fractie 4

Inbreng leden van de VVD-fractie 6

Inbreng leden van de CU-fractie 8

Inbreng leden van de SGP-fractie 10

Inbreng leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm). De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat het kabinet met het voorliggende voorstel meer ruimte wil bieden voor flexibiliteit binnen het gebruiksnormenstelsel, zoals eerder is verzocht in de motie Koopmans/Cramer (Kamerstukken II 2008/09, 28 385, nr. 124). Het is echter nog niet geheel duidelijk in welke mate en op welke wijze deze flexibiliteit wordt uitgewerkt. De leden van de CDA-fractie willen vooraf aangeven dat, hoewel het wetsvoorstel ruimte biedt, veel van de agrarische ondernemers en hun ondernemerschap wordt gevraagd.

Fosfaatgebruiksnormen

De leden van de CDA-fractie hebben over de toelichting over de fosfaatsturing en de daaruit voortvloeiende aanscherping van de fosfaatgebruiksnormen enkele vragen en opmerkingen. In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat de huidige generieke fosfaatgebruiksnormen in verhouding tot de gewasonttrekking nog steeds te hoog zijn waardoor fosfaatophoping nog steeds een feit is.

1. Kan deze stelling worden onderbouwd, en welk deel van de opgehoopte fosfaat is daadwerkelijk beschikbaar voor het gewas?

2. In hoeverre is de onomkeerbare fosfaatvastlegging meegenomen bij de klassenindeling?

De leden van de CDA-fractie merken op dat wordt gesproken over gedifferentieerde gebruiksnormen voor onder andere fosfaat. Hiermee wordt invulling gegeven aan de aangenomen motie Koopmans/Cramer (Kamerstukken II 2008/09, 28 385, nr. 124), waarin wordt verzocht om een systeem van flexibele gebruiksnormen te bevorderen waarmee kan worden voorzien in een optimale mineralenvoorziening voor plantaardige teelten op zand, klei en veen.

3. Wat is de stand van zaken van het ingezette onderzoek naar differentiatie van de gebruiksnormen naar gewasopbrengst?

4. Is en zo ja, op welke wijze, wordt het bedrijfsleven bij het onderzoek betrokken?

5. Uit het wetsvoorstel wordt niet duidelijk of ook de mogelijkheid wordt ingebouwd voor het hanteren van een andersoortige systematiek. Kan daar helderheid over worden verschaft?

6. In hoeverre is er aandacht voor een ontwikkeling van een systeem met verschillende normen al naar gelang het gewas, de gewasopbrengst, de toegepaste landbouwpraktijk, kenmerken van bodem en grondsoort, grondwaterstand en ecologische toestand, in relatie tot fosfaat?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat aandacht voor de mineralenverhouding en de werkingscoëfficiënt van producten essentieel is voor behoud van de bodemvruchtbaarheid en de Nederlandse agrarische sector. De leden van de CDA-fractie missen in het voorliggende wetsvoorstel de aandacht voor mestbe- en verwerking.

7. Ten aanzien van differentiatie van normen wordt wel aandacht gegeven aan de mogelijke ontwikkelingen. Op welke wijze wordt alvast ruimte gecreëerd voor de mestbe- en verwerkingsproducten?

8. in welke mate heeft fosfaat, afkomstig uit landbouwkundige handelen, impact op de wateren zoals genoemd in de Nitraatrichtlijn, te weten zout oppervlaktewater dat eutroof is of zou kunnen worden indien de maatregelen uit de richtlijn achterwege blijven, immers werpen de eerder genomen maatregelen inzake fosfaat/stikstof nu al resultaten af?

9. Welk fosfaatgehalte is bepalend voor de optimale ecologische kwaliteit en/of eutrofiëring?

10. Zijn andere fosfaatbronnen in beeld (o.a. kwel, bodem, industrie, buitenland), naast fosfaat afkomstig uit landbouwkundig handelen, die het zout oppervlakte water in meer of mindere mate kunnen beïnvloeden, en welke nationale en/of internationale maatregelen worden op dat vlak ondernomen en met welk effect tot nu toe?

Stikstofgebruiksnormen

11. De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat de stand van zaken is van het ingezette onderzoek naar differentiatie van de gebruiksnormen naar gewasopbrengst?

12. Is, en op welke wijze wordt, het bedrijfsleven bij het onderzoek betrokken?

13. Uit het wetsvoorstel wordt niet duidelijk of ook de mogelijkheid wordt ingebouwd voor het hanteren van een andersoortige systematiek. Kan daar helderheid over worden verschaft?

14. In hoeverre is er aandacht voor weersomstandigheden, kwaliteitsaspecten, rasverschillen en bodemkenmerken als indicatoren voor de benodigde stikstofgift?

Doorberekening Monitoring

De derogatie-monitoring is voor de periode 2006–2009 uit algemene middelen gefinancierd. Voor de komende derogatie zullen de monitoringskosten worden verhaald op de derogatiebedrijven, zo meldt het wetsvoorstel.

15. Zorgt deze wijziging tot, ten opzichte van de inspanningen een niet in verhouding zijnde, verhoging van de lasten van de primaire derogatiebedrijven, en is dat niet strijdig met het kabinetsbeleid?

16. Wat zijn de huidige monitoringskosten en hoe ontwikkelen deze zich naar de toekomst toe?

17. Heeft het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) als enige doel monitoring op derogatiebedrijven of behoren ook monitoring van de waterkwaliteit in algemene zin en bedrijfsvoering in relatie tot het totale mestbeleid tot de doelen? Zo, ja dan vragen de leden van de CDA-fractie zich af of de kosten, welke samen hangen met het in stand houden van het monitoringsnetwerk, volledig doorberekend dienen te worden aan derogatie bedrijven alleen?

Immers is sprake van een collectief belang wat uit collectieve middelen zou moeten worden gefinancierd. Het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) en de partijen die daarbij betrokken zijn hebben nu alleen een adviserende rol als de derogatiebedrijven gaan betalen voor de monitoring.

18. Krijgen het LMM meer inspraak dan wel beslissingsbevoegdheid over het meet- en monitoringssystematiek en de daarmee gepaard gaande kosten, meetfrequentie, meetdiepte en uitvoerende organisaties? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie willen in de Wet al een vertaling zien van de motie Koopmans (Kamerstukken II 2008/09, 28 385, nr. 138) waarin de regering wordt verzocht ter voorbereiding van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn modelmatig de afname in nitraatconcentratie in beeld te brengen en naast de eerste meter ook in de tweede tot de vijfde meter te meten, en deze resultaten te gebruiken voor het derogatieverzoek van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn.

19. Kan de regering een opsomming geven van alle mogelijkheden om dit in de voorliggende wetgeving op te nemen, en voor welke aanpak de regering in het vigerende wetsvoorstel kiest?

In de Memorie van Toelichting wordt gemeld dat op basis van de criteria uit de Nitraatrichtlijn en de huidige belasting van het oppervlakte water met nutriënten uit de landbouw, Nederland gehouden is de actieprogramma’s van toepassing te laten verklaren op het gehele grondgebied.

20. Klopt het dat de reden van Nederland in het geheel als kwetsbare zone aan te wijzen met name in de eutrofiering van de zoet en zout oppervlakte water ligt?

In de aangenomen motie Snijder-Hazelhoff (Kamerstukken II 2008/09, 28 385, nr. 123) wordt verzocht om onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van een mestbeleid dat meer onderscheidend is en daarmee maatwerk levert voor de verschillen in agrarische activiteiten en milieusituaties in verschillende gebieden en regio’s. Tevens verzoekt de motie om binnen dit onderzoek in ieder geval de mogelijkheden te onderzoeken van een mestbeleid gebaseerd op meerdere nitraatactieplannen en/of de benoeming van verschillende kwetsbare zones.

21. De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat de stand van zaken is van het genoemde onderzoek? Welke partijen zijn, en op welke wijze worden zij, bij het onderzoek betrokken?

22. Zou differentiatie kunnen aan de hand van stroomgebiedsplannen zoals deze volgen uit de Kaderrichtlijn Water, en zo ja, waarom wordt de Nitraatrichtlijn dan niet afgeschaft?

Inbreng leden van de SP-fractie

De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling maar tevens met teleurstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Uit het wijzigingsvoorstel en de Memorie van Toelichting (MvT) blijkt vrijwel nergens dat de regering vanuit zichzelf overtuigd is van de wenselijkheid maatregelen, om de fosfaat en nitraat belasting van bodem en grond- en oppervlaktewater te verminderen, te nemen. De regering geeft daarmee de indruk de voorgestelde wetswijziging louter en alleen voor te stellen omdat «Brussel» dat vraagt, omdat de wet aangepast moet worden aan de Europese richtlijn. De leden van de SP-fractie zijn echter van mening dat, ook los van Europese richtlijnen, het verstandig is om verdere belasting van fosfaat en nitraat naar het milieu te verminderen.

23. Kan de regering meer eigen visie tonen waar het gaat om de wenselijkheid c.q. noodzakelijkheid van de te nemen maatregelen, of is het zo dat, als er geen Europese richtlijn was, de Nederlandse regeringgeen noodzaak zag deze voorstellen tot nadere normering van het gebruik van fosfaathoudende meststoffen te doen?

De leden van de SP-fractie delen de opvatting dat een evenwichtsbemesting het beste middel is om de overbelasting van nutriënten naar het milieu te voorkomen. Het streven om die evenwichtsbemesting in 2015 gerealiseerd te hebben lijkt de leden van de SP-fractie een haalbaar traject. Het uitgangspunt om te komen tot een evenwichtsbemesting is een goed landbouwkundige praktijk. In die zin steunen we dan ook de differentiatie naar bodemsoort daarbij rekening houdend met de al aanwezige fosfaattoestand in die bodem. Een indeling van de grond in verschillende fosfaatklassen steunen de leden van de fractie van de SP.

Om hierbij ook de keuze van de gewassen te betrekken lijkt logisch maar roept de vraag op naar de sturende mogelijkheden van de overheid daarop.

24. Is het niet de individuele ondernemer die beslist welk gewas hij teelt, en in hoeverre is in die keuze de beschikbaarheid van dierlijke meststof bepalend? Men teelt een gewas in eerste instantie immers niet om er meststoffen in kwijt te kunnen maar omdat er vraag is naar dat specifieke gewas.

25. Wat is het nut van de vergelijkingen in paragraaf 2.2 (pagina 5 en 6) van de MvT waarin de teruggang van de emissies vanuit de landbouw industrie en de communale belasting met elkaar worden vergeleken? Is dat niet appels met peren vergelijken omdat alleen in de landbouw met opzet, met de bedoeling door bemesting de opbrengst te verbeteren, deze meststoffen in het milieu worden gebracht?

Het lijkt reëel om te verwachten dat met het bereiken van de evenwichtsbemesting in 2015, als de landbouw daarmee haar aandeel maximaal bereikt heeft, er door die landbouw een maximum van 5 kilogram fosfaat per hectare verlies resteert.

26. Deelt de regering deze optimistische inschatting, en wat zijn dan nog de effecten van de jarenlange opbouw van de meststoffen in de bodem?

Het loffelijk streven naar de noodzakelijke evenwichtsbemestingsituatie wordt echter tot teleurstelling van de leden van de SP-fractie door de regering zelf weer teniet gedaan in haar voornemen in paragraaf 3.1.2 (pagina 12) van de MvT waarin wordt betoogd dat afgeweken zal worden van het advies van de Technische Commissie Bodembescherming (TCB) betreffende de bemestingsadviezen voor fosfaat. De regering betoogt dat het advies niet gevolgd kan worden omdat de plaatsingsruimte voor dierlijke mest dan te klein wordt. Daarmee wordt de kern van het mestprobleem wel benoemd maar niet aangepakt: Er is in Nederland een mestoverschot. Door het advies van de TCB te negeren haalt de regering haar eigen beleidsdoelstellingen onderuit. Het uitgangspunt voor bemestingsadviezen blijkt niet wat optimaal is voor het gewas, maar leidend is hoe er zoveel mogelijk mest op het land gebracht kan worden. De leden van de SP-fractie betreuren dit in hoge mate zowel vanuit landbouwkundige als milieuaspecten. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het beleid aangaande het verstandig gebruik van meststoffen niet gevoerd kan worden zonder daarbij ook te betrekken de kwestie van de hoeveelheden mest, en dientengevolge de omvang van de Nederlandse veestapel. De leden van de SP-fractie merken op dat ook de Raad van State in zijn advies op de samenhang van het volumebeleid ingaat. De regering volgt naar de mening van de leden van de SP-fractie dit advies van de Raad niet voldoende op.

In paragraaf 4.1 van de MvT wordt het probleem van het mestoverschot wel benoemd o.a. in een verwijzing naar de LEI studie, waarin wordt vermeld dat de verwachting is dat in 2013 het overschot fosfaat uit dierlijke mest zal zijn gestegen naar 14 miljoen kilogram, maar het ontbreekt in de MvT zelfs aan een aanzet voor een oplossing van dit mestoverschot. «Het zal afhangen van een verscheidenheid aan ontwikkelingen zowel binnen als buiten de landbouwsector»is de nietszeggende dooddoener van de regering. De SP vindt dat ver onvoldoende. Op geen enkele manier wordt ingegaan op de meest voor de hand liggende oplossingsrichting: verkleining van de Nederlandse veestapel.

27. Waarom laat de regering deze optie zo nadrukkelijk buiten beschouwing?

In plaats van de logische optie «inkrimping van de veestapel», koerst de regering juist op uitbreiding o.a. door het loslaten van de melkquotering. De leden van de SP-fractie vinden dit een verkeerde keuze en voelen zich in die kritiek behalve door het advies van de Raad van State ook gesteund door het rapport van het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) dat in opdracht van de regering onderzoek deed naar de effecten van de afschaffing van de zuivelquotering. Er ontstaan naar verwachting vóór 2015 geen acute problemen maar het CLM wijst wel op de negatieve effecten na 2015. De regering gaat daar naar de mening van de SP onvoldoende op in.

Wat betreft de intensieve veehouderij komt de regering in paragraaf 4.1 (pagina 21) niet verder dan de constatering dat, gezien de aanscherping van de fosfaatgebruiksnormen, deze sector te maken zal krijgen met een stijging van de afzetkosten voor dierlijke mest. De plaatsingsruimte neemt af en daarmee nemen de kosten en de problemen van de sector toe, maar de regering geeft niet aan wat de oplossing hiervan zou kunnen zijn. De regering laat daarmee deze sector voor de keuze: Of verder gaan op de weg van schaalvergroting met toename van het mestoverschot en alle milieuproblemen van dien, óf het perspectief van een koude sanering.

28. Is dat echt de bedoeling van de regering?

De leden van de SP-fractie vinden tenslotte dat het commentaar van de Unie van Waterschappen onvoldoende wordt weerlegd. De suggestie om als extra criterium op te nemen de nabijheid van oppervlaktewater met een matige of slechte ecologische toestand, wordt ten onrechte terzijde geschoven. Dit ondanks de constatering van de regering dat door dit extra criterium het aandeel van landbouwgronden waar nulbemesting aan te bevelen zou zijn aanzienlijk afneemt. De leden van de fractie van de SP zouden daarom deze aanbeveling van de Unie van Waterschappen graag overgenomen zien. Tenslotte merkt de SP fractie op dat het aspect van directe afspoeling van opgebrachte mest op grasland en de belasting daarvan op het oppervlaktewater ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. Recent onderzoek heeft aangetoond dat het effect van deze afspoeling bij regenbuien niet onderschat moet worden.

Inbreng leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het wetgevingsrapport over de wijziging van de Meststoffenwet, welke door de regering is ingediend op 8 mei 2009. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de Europese Commissie al een reactie heeft gegeven op het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn dat op 26 maart 2009 door de regering is opgestuurd. Het belangrijkste doel van het vierde Actieprogramma is om toestemming van de Europese Commissie te krijgen om ook in de komende jaren in Nederland derogatie toe te kunnen passen. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook van mening dat er eerst groen licht van de Europese Commissie ten behoeve van de goedkeuring van derogatie moet zijn, alvorens er een wijziging van de meststoffenwet plaats zal vinden.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten in hoeverre er, ook in relatie met de Kaderrichtlijn Water (KRW), sprake is van een Nederlandse kop op de Europese wetgeving aangaande de fosfaatgebruiksnormen.

29. Welke normen hanteren de ons omringende landen?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af in welke mate het Nederlandse water wordt beïnvloed door fosfaatgebruik in het buitenland. De leden van de VVD-fractie willen graag meer inzicht in de mogelijke consequenties van aanscherping van deze fosfaatgebruiksnormen.

30. Welke effecten zal dit hebben voor de gebruikers van fosfaat?

31. De leden van de VVD-fractie willen daarnaast graag weten welke opbrengsten de minister verwacht door de gebruiksnormen aan te scherpen, en zijn benieuwd of dat dit in verhouding is tot de (maatschappelijke) kosten?

De leden van de VVD-fractie kunnen zich slecht vinden in de opstelling van de regering om de kosten die samenhangen met de monitoring van de derogatiebedrijven, bij de bedrijven zelf in rekening te brengen. Het moge duidelijk zijn dat de overheid agrarisch ondernemers deze wetgeving op wil leggen. Het valt daarom volgens de leden van de VVD-fractie niet uit te leggen om de kosten voor de monitoring van de derogatie op de ondernemers te verhalen.

32. De leden van de VVD-fractie willen graag weten of de agrarische sector mag meebeslissen over bijvoorbeeld meetdiepte en meetlocaties, omdat zoals het nu blijkt de sector ook meebetaalt aan de monitoringskosten voor derogatie? Zo nee, waarom niet?

33. Kiezen de ondernemers de onderzoeksinstanties?

34. De leden van de VVD-fractie wil ook graag weten of maatschappelijke organisaties of ondernemers een (mede-)beslissende rol in het Landelijk Meetnet Effecten Mestbeleid hebben? Zo nee, waarom niet?

De Raad van State gaf aan dat er negatieve effecten op kunnen treden op de bedrijfseconomische uitvoerbaarheid van de aan te scherpen gebruiksnormen. De leden van de VVD-fractie zien graag een concrete uiteenzetting van deze mogelijk negatieve effecten.

35. Wat is het antwoord van het kabinet hierop?

De minister van LNV geeft aan dat de gevolgen van een beperking van plaatsing van dierlijke meststoffen voor de nationale mestmarkt beperkt zullen zijn.

36. Hoe ruim kan de term «beperkt» geïnterpreteerd worden?

De leden van de VVD fractie constateren dat in de MvT (p. 13) wordt gesproken over gedifferentieerde gebruiksnormen voor o.a. stikstof. In de aangenomen motie Koopmans/Cramer (28 385, nr. 124) wordt expliciet gevraagd hier aandacht aan te schenken.

37. In hoe verre is de minister met het genoemde onderzoek omtrent flexibele Nitraatgebruiksnormen?

38. Is de sector hierbij betrokken en op welke wijze?

39. De leden van de VVD-fractie constateren dat genoemd wordt dat naast opbrengst ook bv. bodemkenmerken, bemestingsverleden en weersomstandigheden de benodigde Nitraatgift bepalen. In hoeverre is hier in de nieuwe wetgeving aandacht voor?

Tot dusver wordt een Actieprogramma in Nederland steeds toegepast op het hele grondgebied. Andere lidstaten hebben meerdere actieprogramma’s en gebiedsgericht beleid. In een motie van het lid Snijder-Hazelhoff (28 385, nr. 123) is de minister gevraagd hier onderzoek naar te doen.

40. De leden van de VVD-fractie willen graag weten of dit onderzoek naar gebiedsgericht beleid al opgestart is? Zo ja, dan willen de leden weten welke partijen hierbij worden betrokken?

41. Welke acties gaat de minister ondernemen om voor de periode 2014–2017 (Vijfde Actieprogramma Nitraatrichtlijn) meerdere actieprogramma’s mogelijk te maken en niet meer heel Nederland als kwetsbaar gebied aan te merken?

Het stimuleren van mestbe- en verwerking is één van de speerpunten van de ministeries van LNV en VROM.

42. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd in hoeverre hier in het voorliggende wetsvoorstel op wordt voorgesorteerd?

De leden van de VVD-fractie wensen aan te geven recentelijk te hebben gepleit voor een «vermindering van de Europese regeldruk». Een eerste stap in die richting zou kunnen zijn het afschaffen van de Nitraatrichtlijn (er is immers ook al een Kaderrichtlijn Water).

43. Welke concrete stappen ondernemen de ministeries om de Nitraatrichtlijn af te schaffen?

De Technische Commissie Bodembescherming (TCB) stelt een functionele driedeling voor van de Nederlandse landbouwbodems op basis van de beschikbaarheid van fosfaat voor agrarische productie voor.

44. Gaat dit daadwerkelijk gebeuren en wie gaan dan deze fosfaattoestanden bepalen en hoe flexibel zal dit systeem in de praktijk zal zijn?

Verder geeft de TCB in de Memorie van Toelichting aan dat de Pw-getallen soms moeilijk meetbaar zijn. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook benieuwd welk foutmarge de minister op de Pw- dan wel PAL-getallen wil toepassen.

In de Memorie van Toelichting worden de fosfaattoestanden uitgelegd met het Pw-getal of het PAL-getal, waarbij het PAL-getal vollediger is. De leden van de VVD-fractie snappen niet goed waarom er daarom niet één getal wordt gekozen.

Inbreng leden van de CU-fractie

De leden van de fractie van de CU hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij waarderen de inzet van het kabinet om meer flexibiliteit te bieden binnen het gebruiksnormen stelsel, en de inzet om te voorzien in een spoedige wijziging van de meststoffenwet, waarmee kan worden voldaan aan de voorwaarde van de Europese Commissie om het derogatieverzoek in behandeling te nemen.

De leden van de fractie van de CU begrijpen de inzet op fasering van het aanscherpen van de gebruiksnormen en kunnen hier in principe mee instemmen. Het is belangrijk dat bedrijven de tijd krijgen om benodigde aanpassingen te doen. Zij waarschuwen er echter wel voor dat deze fasering niet als uitgangspunt mag gaan dienen en het feit dat er rekening wordt gehouden met sociaal economische omstandigheden niet mag gelden als excuus voor het niet voldoen aan de normen in de komende jaren.

45. Kan de minister bevestigen dat de normen uitgangspunt blijven?

46. Is het, mede in het licht van deze zorg, niet van belang dat de regering de vorderingen monitord, naast het faciliteren en stimuleren van aanpassing?

47. Is de minister het met deze leden eens dat zo onaangename verrassingen kunnen worden voorkomen en dat tijdig kan worden ingegrepen? Zo ja, op wat voor manier gaat de minister voorzien in de benodigde monitoring? Zo nee, hoe denkt de minister dan tijdig te kunnen bijsturen, indien nodig?

De leden van de fractie van de CU spreken hun waardering uit voor de inzet op differentiatie naar bodemtoestand en gewasopbrengst. Dit sluit aan op de eerdere inzet van de fractie van de CU, onder andere verwoord in de motie Koopmans/Cramer (28 385, nr. 124), zo memoreren deze leden. Naast opbrengst worden ook bodemkenmerken, bemestingsverleden en weersomstandigheden genoemd als factoren die de stikstofgift bepalen.

48. Kan de minister ingaan in hoeverre hier in de nieuwe wetgeving aandacht voor is, zo vragen deze leden?

Het wetsvoorstel voorziet in drie fosfaatcategorieën: laag, neutraal en hoog. Hoe nauwkeurig wordt de fosfaattoestand van de bodem bijgehouden, zo vragen de leden van de fractie van de CU.

49. Is het meten en doorgeven van de bodemgesteldheid de verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemers, zo vragen zij?

50. En hoe flexibel is dit systeem, zodat bij veranderde fosfaattoestand een snelle overplaatsing naar de juiste categorie plaats kan vinden?

51. Deze leden vragen de minister ook nader in te gaan op de werkbaarheid van het systeem van verschillende categorieën gecombineerd met differentiatie. Deze uitwerking kan tegemoetkomen aan benodigde flexibiliteit, maar kan ook uitmonden in een complex en minder werkbaar systeem voor ondernemers. Herkent de minister deze zorg, en zo ja, hoe voorkomt de minister dat het systeem te complex wordt?

Met EC is afgesproken om voor het vijfde actieprogramma de fosfaatklassenindeling opnieuw tegen het licht te houden, en afhankelijk van den beschikbare kennis, de fosfaatklassenindeling aan te passen. In principe juichen de leden van de CU-fractie de toepassing van de meest recente wetenschappelijke kennis en gegevens toe. Echter, voorkomen moet worden dat betrokken ondernemers steeds weer met nieuwe regels te maken krijgen, zo menen deze leden.

52. Is de minister het daarom met hen eens dat het van belang is dat aanpassing zoveel mogelijk gebeurt binnen de nu gekozen kaders?

Hieraan gerelateerd is het voorstel om grenzen van fosfaatklassen te herschikken als blijkt dat nieuwe meetmethodes hiertoe aanleiding geven. Voorkomen moet worden dat betrokken ondernemers geconfronteerd worden met steeds wijzigende normen en meetmethodes.

53. Hoe garandeert de minister duidelijk beleid voor betrokkenen, zo vragen deze leden?

De leden van de fractie van de CU vragen de minister om nader in te gaan op het proces om daadwerkelijk te differentiëren naar gewasopbrengst, zowel voor fosfaat als voor stikstof. In de basis is in het voorliggende wetsvoorstel voorzien, maar het onderzoek naar stikstofdifferentiatie loopt nog en het onderzoek naar fosfaatdifferentiatie naar gewasopbrengst zal lopende het vierde actieprogramma worden uitgevoerd.

54. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar, zo vragen deze leden? Wanneer is de verwachte afronding van het onderzoek naar stikstofdifferentiatie? Is de sector betrokken bij dit onderzoek, en zo ja, op welke wijze?

De leden van de fractie van de CU kunnen meegaan met de gekozen lijn om monitoringskosten door te berekenen aan die bedrijven als deze bedrijven profiteren van de verkregen derogatie. Blijkens de berekening uit de MvT is het profijt aanzienlijk. De kosten voor monitoring voor een individueel bedrijf worden echter niet inzichtelijk gemaakt.

55. Kan de minister ingaan op de gemiddelde kosten voor monitoring per bedrijf, zodat voor- en nadelen goed tegen elkaar afgezet kunnen worden, zo vragen deze leden?

56. Daarnaast achten zij het van belang dat degenen die betalen ook mee kunnen denken over het beleid. Is er voorzien in een rol voor ondernemers ten aanzien van beslissingen over het derogatiemeetnet, en zo nee, waarom niet?

Door de regering wordt herhaaldelijk aangegeven dat bij het vaststellen van de normen rekening wordt gehouden met de werking van de mestmarkt. Normen worden nog wat ruimer gehouden dan in de bemestingsadviezen wordt geadviseerd, om zo te grote de druk op de mestmarkt te voorkomen. In relatie daarmee wordt door de Raad van State gevraagd naar de verhouding van deze benadering met de uitbreiding en voorziene afschaffing van het melkquotum. In de beantwoording wordt verwezen naar onderzoek door het CLM, waaruit zou blijken dat er geen acuut probleem zou zijn. Echter, het CLM heeft ook aangegeven dat negatieve milieueffecten op kunnen treden bij een verdere productie-uitbreiding en bij ongewijzigd beleid.

57. Is het daarom niet gewenst, zo vragen deze leden, om vooruit te kijken en alvast na te gaan in hoeverre ook in de toekomst problemen voorkomen kunnen worden, gelet op de voorziene afschaffing van het melkquotum en het dierrechtensysteem, zo vragen zij?

Dit is volgens hen ook van belang gezien de potentiële, maar nog niet gerealiseerde milieuwinst middels voermaatregelen.

Inbreng leden van de SGP fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Mede naar aanleiding van het in de Kamer gevoerde debat over het Vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn hebben de leden nog enkele vragen over het voorliggende wetsvoorstel.

Overeenkomstig het Vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn biedt het voorliggende wetsvoorstel geen ruimte voor toepassing van gebiedsgericht beleid op basis van meerdere actieprogramma’s (voor Nederland). Per motie (28 386, nr. 123) heeft de Kamer echter wel gevraagd om onderzoek naar de mogelijkheden voor gebiedsgericht beleid. De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken.

58. In welke fase zit het genoemde onderzoek?

59. Wanneer kan het genoemde onderzoek worden afgerond, en welke partijen zijn of worden bij het genoemde onderzoek betrokken?

Middels gebiedsgericht beleid kunnen gebruiksnormen beter afgestemd worden op de grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit in een gebied. Het gaat uiteindelijk om het halen van de normen voor de waterkwaliteit. De leden van de SGP-fractie vragen zich hierbij af wat de meerwaarde is van de Nitraatrichtlijn boven de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn?

60. Zijn de laatste twee niet voldoende om ervoor te zorgen dat de normen voor de waterkwaliteit gehaald worden?

61. Laat de Nitraatrichtlijn niet te weinig ruimte voor flexibiliteit, bijvoorbeeld ten aanzien van gebiedsgericht beleid en bevoordeling van bewerkte dierlijke mestproducten?

62. Zijn de ministers bereid na te denken over het afschaffen van de Nitraatrichtlijn? Zo ja, welke stappen zullen hiervoor gezet worden?

63. Is de minister bereid dit onder de aandacht van de Europese Commissie en andere lidstaten te brengen?

Met het wetsvoorstel wordt ruimte geboden om de gebruiksnormen voor stikstof ook te differentiëren naar opbrengst van het gewas. In de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat onderzoek verricht zal worden naar de mogelijkheden en randvoorwaarden hiervoor. In de hierbij genoemde brief van d.d. 3 december 2007 staat dat dit onderzoek in 2008 uitgevoerd zal worden en dat de uitkomsten in 2009 kunnen resulteren in één of meerdere proefprojecten.

64. Aangezien het inmiddels 2009 is, vragen de leden van de SGP-fractie zich af wat de laatste stand van zaken is. Welke deadlines zijn nu gesteld?

Ook zijn de leden benieuwd naar de wijze waarop de sector betrokken is bij het onderzoek.

De ministers hebben ervoor gekozen de kosten die gepaard gaan met de monitoring ten behoeve van de derogatie door te berekenen aan de derogatiebedrijven. De leden van de SGP-fractie kunnen hier begrip voor opbrengen, maar vragen zich wel af wat de baten versus lasten zijn voor het gemiddelde derogatiebedrijf. Ook hebben zij enkele vragen over de betrokkenheid van de derogatiebedrijven bij de monitoring.

65. Krijgen de betreffende ondernemers of hun sectorale organisaties inspraak in en (mede)zeggenschap over de vormgeving van het monitoringsnetwerk en, breder, het Landelijk Meetnet Effecten Mestbeleid? Zo nee, waarom niet?

66. Krijgen de betreffende ondernemers (mede)zeggenschap over de te hanteren meetdiepte? Zo nee, waarom niet?

Het voorgestelde artikel 9, derde lid, voorziet in de mogelijkheid om uitsluitend de gebruiksnorm voor onbewerkte dierlijke meststoffen met een lage werking te verlagen, waardoor het gebruik van bewerkte dierlijke mestsoorten met een hoge stikstofwerking wel blijft toegestaan. De leden van de SGP-fractie vragen zich waarom niet ook andere mogelijkheden voor positieve discriminatie van bewerkte dierlijke mestsoorten met een gunstige N/P verhouding en een hoge werkingscoëfficiënt in het voorliggende wetsvoorstel zijn opgenomen, bijvoorbeeld binnen de derogatie. Zolang er in relatieve zin geen sprake is van negatieve milieueffecten zouden alle mogelijkheden voor het stimuleren van het gebruik van bewerkte dierlijke mestsoorten benut moeten worden en zou het voorliggende wetsvoorstel dit niet in de weg moeten staan.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GL), Polderman (SP), Elias (VVD) en Linhard (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GL), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).

Naar boven