A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 april 2009
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 4 mei 2009.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 1 juni 2009.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het voornemen tot opzegging van verdragen die ten behoeve van de Stichting
Nederlandse Vrijwilligers zijn gesloten.
Een toelichtende nota bij het voornemen tot opzegging treft u eveneens
hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen
TOELICHTENDE NOTA
1. Inleiding
In 1999 verscheen het rapport van het interdepartementaal beleidsonderzoek «Uitzending
Personeel Ontwikkelingssamenwerking». Eén van de bij dit onderzoek
betrokken organisaties was de Stichting Nederlandse Vrijwilligers (SNV). Met
betrekking tot de SNV werd de aanbeveling gedaan de ontwikkelingsorganisatie
los te koppelen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze aanbeveling
is opgevolgd. Aan de bestuurlijke en financiële vervlechting tussen BZ
en de SNV werd, gefaseerd, een einde gemaakt. Per 1 januari 2002 werd
de SNV juridisch zelfstandig en per 1 januari 2003 waren de financiële,
materiële en personele ontvlechting een feit. De nieuwe relatie tussen
het ministerie en de SNV werd die van subsidiegever en subsidieontvanger.
Er werd hiervoor in 2002 een overgangstermijn tot 1 januari 2007 afgesproken.
Vanaf deze datum diende de SNV als normale marktpartner te opereren, dat wil
zeggen op dezelfde wijze als andere medefinancieringsorganisaties.
Sinds de jaren zestig zijn met een aantal ontwikkelingslanden verdragen
ten behoeve van de SNV afgesloten op grond waarvan het gastland de SNV en
de in het land werkzame personeelsleden van de SNV onder meer vrijwaart tegen
aansprakelijkheid (zie bijlage 1 voor de lijst met landen en verdragen).1 In 2002 werd afgesproken dat deze verdragen nog zouden
blijven gelden tot de overgangstermijn van vijf jaar, dus tot 1 januari
2007. Vóór deze datum zou de SNV eigen regelingen (landenovereenkomsten)
met gastlanden aangaan.
In een aantal landen is dit inmiddels gelukt. Met een ander aantal landen
is (nog) geen landenovereenkomst gesloten, maar staat de SNV wel geregistreerd
als non-gouvernementele organisatie (ngo), net als andere ngo’s in dat
land, waarmee de juridische basis veilig gesteld is (zie bijlage 2 voor een
overzicht van de desbetreffende landen).1 In een vijftal landen
is de juridische status van de SNV nog niet veilig gesteld. Diverse redenen
liggen hieraan ten grondslag. Van deze landen werd in elk geval al vrij snel
duidelijk dat de procedure om de rechtspositie van de SNV vast te stellen
bepaald langer zou gaan duren. Het betreft Ethiopië, Kenia, Bolivia,
Ecuador en Zimbabwe. De SNV heeft voor deze landen na overleg met het ministerie
van Buitenlandse Zaken uitstel gekregen tot 1 januari 2009.
De voorbereidende stappen om over te gaan tot het opzeggen van de verdragen
vereisten de nodige onderzoeken op verschillende terreinen, zoals de situatie
van de SNV in de desbetreffende landen.
2. Juridische noodzakelijkheid van opzegging van
de verdragen
In de bestaande verdragen zijn verplichtingen voor Nederland opgenomen
die sinds de verzelfstandiging van de SNV moeilijk of niet door Nederland
kunnen worden nagekomen of als onwenselijk bestempeld zouden kunnen worden.
SNV-medewerkers genieten bijvoorbeeld op grond van een aantal verdragen immuniteit
van rechtsvervolging. Indien deze immuniteit moet worden opgeheven is Nederland
afhankelijk van de medewerking van de SNV omdat een rechtstreekse contractuele
of hiërarchische band met de betreffende medewerker ontbreekt.
Bovendien wordt de SNV door bepaalde bepalingen in de verdragen thans
positief gediscrimineerd ten opzichte van vergelijkbare organisaties, bijvoorbeeld
doordat in sommige verdragen is opgenomen dat de Nederlandse regering de kosten
van het kantoor te velde betaalt en de uitrusting en hulpmiddelen,
nodig voor de uitvoering van projecten, verschaft.
Het gaat om 30 verdragen met 27 staten. De verdragen zullen ieder afzonderlijk
opgezegd worden met inachtneming van de (per verdrag verschillende) opzegtermijnen.
De verdragen zijn aangegaan voor bepaalde tijd en worden, sinds het verstrijken
van de oorspronkelijke looptijd, telkens stilzwijgend verlengd. Sommige verdragen
zijn recentelijk verlengd (de meeste met een periode van drie jaar). Aan de
landen die partij zijn bij deze verdragen zal gevraagd worden de verdragen
feitelijk niet meer toe te passen tot de datum van buitenwerkingtreding.
Zoals hiervoor aangegeven hadden het ministerie van Buitenlandse Zaken
en de SNV de afspraak dat vóór 1 januari 2007 dan wel 1 januari
2009 vervangende regelingen zouden zijn getroffen door de SNV zelf. Voor eventuele
praktische en financiële gevolgen wanneer de SNV er niet in geslaagd
is een landenovereenkomst of een andere regeling te treffen met een gastland
voordat het verdrag is opgezegd, is de SNV zelf verantwoordelijk. Het ministerie
ondersteunt waar het kan door het doen van verzoeken via diplomatieke weg
aan het gastland om mee te werken aan een overeenkomst met de SNV. Met het
opzeggen van de verdragen is verschil in behandeling tussen de SNV en andere
ngo’s weggewerkt.
3. Koninkrijkspositie
De SNV-verdragen die opgezegd moeten worden gelden voor wat het Koninkrijk
betreft alleen voor Nederland. Goedkeuring van het voornemen tot opzegging
wordt derhalve ook alleen voor Nederland gevraagd.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A. G. Koenders
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen