31 936 Luchtvaartbeleid

Nr. 821 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2020

Tijdens de begrotingsbehandeling op 19 november jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 27, Begroting Infrastructuur en Waterstaat) heeft het lid Kröger (GL) verzocht om binnen één week de invoerbestanden van de PAS reservering uit 2014 voor luchthavens te ontvangen. Met deze brief informeer ik u naar aanleiding van dit verzoek. Daarnaast wil ik u informeren over de stikstofdepositieberekeningen van het MER 2014 en over een conceptmemo dat onlangs is aangetroffen bij het adviesbureau dat in 2014 betrokken was bij een collegiale toetsing van deze berekeningen.

Het invoerbestand voor de PAS reservering uit 2014 voor luchthavens van nationale betekenis waar het lid Kröger (GL) om vraagt is onderwerp van een Wob verzoek, waarover de Minister van LNV besluit. De openbaarmaking kan plaatsvinden nadat belanghebbenden de gelegenheid hebben gehad om te reageren op het voornemen om deze informatie openbaar te maken1. Het besluit zal vervolgens op rijksoverheid.nl worden gepubliceerd.

Stikstofdepositieberekeningen van het MER 2014

Naar aanleiding van recente persvragen is door het bureau dat destijds de berekeningen heeft uitgevoerd voor het MER 2014 nogmaals gekeken naar de invoerbestanden die indertijd zijn gebruikt voor de stikstofdepositieberekeningen van het wegverkeer. Hierbij is gebleken dat bij het samenstellen van het invoerbestand voor het bepalen van de stikstofdepositie voor wegverkeer uurintensiteiten uit het verkeersmodel op een verkeerde manier zijn omgerekend naar het totaal aantal voertuigkilometers per jaar en dat is gerekend met de emissiefactoren voor NO2 in plaats van voor NOx met een warmte-inhoud van 1 MW voor wegverkeer. Dit betekent dat in het MER 2014 de maximale depositie van het wegverkeer destijds zou zijn uitgekomen op ongeveer 0,2 mol/ha/jaar, in plaats van minder dan 0,05 mol/ha/jaar. De Commissie m.e.r. en het RIVM hebben in hun advies van 31 maart jl. aangegeven dat de stikstofberekeningen voor het wegverkeer niet relevant waren bij de toetsing van een prioritair project in het kader van de PAS, aangezien voor de depositie door het wegverkeer in de PAS-systematiek al een voorziening was getroffen2.

In mijn reactie op de bevindingen van de Commissie m.e.r. van 31 maart 20203 heb ik reeds gemeld dat de berekeningsmethodiek inmiddels is vernieuwd. Met het vervallen van het PAS in 2019 is ook de wijze waarop bij de vergunningaanvraag met wegverkeer moet worden omgegaan gewijzigd. De stikstofdepositieberekeningen voor de passende beoordeling van Lelystad Airport worden door de initiatiefnemer volgens de laatste wettelijke kaders en richtlijnen en met de voorgeschreven modellen uitgevoerd conform het advies van de Commissie m.e.r. en het RIVM. Dit betekent dat de stikstofberekeningen uit het MER 2014 geen relevantie meer hebben voor de huidige passende beoordeling.

Conceptmemo

In maart 2020 heb ik u gemeld dat de stikstofdepositieberekeningen van het MER 2014 onderwerp zijn geweest van collegiale toetsing. Er is in dat verband toen navraag gedaan naar documentatie daarover, waarna werd aangegeven dat er geen schriftelijke vastlegging hiervan was. Naar aanleiding van recente persvragen is bij het adviesbureau dat betrokken was bij de collegiale toetsing bijgevoegd conceptmemo4 aangetroffen. Het betreft notities over de stikstofdepositieberekeningen die in het kader van het MER 2014 waren uitgevoerd. Deze berekeningen zijn vervolgens hersteld in het addendum stikstofdepositie bij de MER Lelystad Airport, in juni 2014. Hoewel het niet gebruikelijk is om concepten openbaar te maken heb ik besloten om, gezien de eerdere vragen die hierover zijn gesteld en het feit dat verondersteld werd dat hierover niets op papier stond, dat in dit specifieke geval wel te doen.

Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat alle stikstofdepositieberekeningen in het kader van de passende beoordeling van Lelystad Airport opnieuw worden gedaan met de meest actuele rekenmodellen en conform het advies van de Commissie m.e.r. en het RIVM5. Wanneer de project specifieke beoordeling is afgerond, zal ik u daarover informeren.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Conform artikel 6, vijfde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur.

X Noot
2

Bijlage bij kamerstuk 31 936, nr. 732, pagina 14: «Omdat in de PAS voor de effecten van het wegverkeer al een voorziening was getroffen, zijn er op dit punt geen consequenties voor de gemaakte keuzes of voor de gevolgde procedure».

X Noot
3

Kamerstuk 31 936, nr. 732

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Kamerstuk 31 936, nr. 732

Naar boven