31 935 Beleidsdoorlichting Financiën

Nr. 30 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 juli 2016

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 1 april 2016 inzake de beleidsdoorlichting artikel 4: Internationale Financiële Betrekkingen (Kamerstuk 31 935, nr. 29).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 juli 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Elferink

1

Heeft de Minister overwogen om ook andere departementen te benaderen om deel te nemen aan de beleidsdoorlichting, om zo de departement-overschrijdende beleidsterreinen te onderzoeken?

De beleidsdoorlichting gaat over de bevoegdheden en werkzaamheden op het gebied van internationale financiële betrekkingen volgend uit art 4 van begroting IX van het Ministerie van Financiën. In de praktijk zijn hierbij met name het Ministerie van Buitenlandse Zaken (voor IDA) en De Nederlandse Bank (voor het IMF) bij betrokken. Beide organisaties waren vertegenwoordigd in de stuurgroep die het onderzoek heeft begeleid.

Vragen bij de beleidsdoorlichting Internationale Financiële Betrekkingen en externe beoordeling

1

Kan de Minister onderbouwen dat de gevraagde onafhankelijk deskundige voor de toetsing op de beleidsdoorlichting door een derde ook daadwerkelijk een deskundige op financieel-economisch gebied is? Hoe komt de keuze voor een onafhankelijk deskundige tot stand?

Deze beleidsdoorlichting is een onderzoek naar de mate van invloed die Nederland kan uitoefenen in internationale onderhandelingen. Specifiek is er gekeken naar een viertal casussen van onderhandelingen in Europees verband en in de internationale financiële instellingen. Doorgaans kiest de betrokken beleidsdirectie de onafhankelijk deskundige. Daarbij moet voldaan worden aan de eisen zoals deze zijn gesteld in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek: de deskundige bezit de inhoudelijke deskundigheid op het te onderzoeken beleid, draagt geen verantwoordelijkheid voor dit beleid en is niet betrokken bij de totstandkoming ervan.

Dr. M.L.L. Segers is gekozen op basis van zijn relevante kennis en ervaring op het gebied van Europese en internationale economische samenwerking. Dr. Segers was tot voor kort universitair hoofddocent Geschiedenis van de internationale betrekkingen en Europese integratie aan de Universiteit van Utrecht. Sinds 1 juni is hij dean van het University College van de Universiteit Maastricht. Dr. Segers heeft verschillende publicaties op zijn naam staan over Europese economische integratie, bijvoorbeeld over het SGP: Segers & Van Esch, Journal of Common Market Studies, 2007, «Behind the Veil of Budgetary Discipline».

2

Welke invloed kan Nederland niet meer uitoefenen, mocht het voorzitterschap van de Eurogroep niet meer in Nederlandse handen zijn? Hoe kunnen we bewerkstellingen dat bepaalde invloed behouden blijft?

De voorzitter van de Eurogroep leidt de vergaderingen en is daarnaast met name betrokken bij het bepalen van de agenda en bij de voorbereiding van de bijeenkomsten. De directe invloed van Nederland op de agenda en de voorbereiding zal na het aflopen van de voorzitterschaptermijn kleiner zijn. Het kabinet heeft er echter vertrouwen in dat Nederland, door middel van actieve deelname aan onderhandelingsprocessen en door een gedegen inhoudelijke voorbereiding, ook in de toekomst in staat zal zijn om Europese onderhandelingsprocessen te beïnvloeden, binnen de begrenzingen die gelden in een complex internationaal krachtenveld, zoals ook naar voren komt in het rapport.

3

Op welke wijze is onderzocht hoe de risico's in dit begrotingsartikel worden behandeld? Welke risico's zijn er sowieso, bijvoorbeeld als het gaat om de garanties aan DNB en het IMF?

De garanties van de Nederlandse staat aan DNB inzake het IMF zijn verwerkt in begroting IX van het Ministerie van Financiën, beleidsartikel 4. Het verstrekken van garanties gaat altijd gepaard met een risico. De kans dat de garantie van de Nederlandse staat inzake het IMF wordt ingeroepen is echter klein. Het IMF kent verschillende beleidsmaatregelen om te voorkomen dat betalingsachterstanden op hulpprogramma’s ontstaan. Voordat het IMF een programma verstrekt wordt vastgesteld of een land voldoende capaciteit heeft om het IMF terug te betalen. Het IMF kan grenzen stellen aan de beschikbare financiering voor een programma en legt condities op aan programmalanden, die belangrijke waarborgen zijn voor terugbetaling. Ook kent het IMF beleid om te voorkomen dat haar leden direct aan de lat staan bij betalingsachterstanden. Het IMF hanteert een reservebuffer die voldoende prudent is om achterstanden op te vangen en die regelmatig wordt geëvalueerd. Tot slot heeft het IMF onder crediteuren een «prefered creditor» status, waardoor het IMF bij terugbetalingen voorrang krijgt boven andere private en publieke crediteuren.

Voor de garanties aan de Europese noodfondsen EFSF en ESM alsmede voor de garanties die Nederland via de EU-begroting verstrekt aan het EFSM en de Betalingsbalansfaciliteit is een toetsingskader voor risicoregelingen opgesteld. Het toetsingskaders ESM en EFSF is op 25 juni 2012 gepubliceerd1 en het toetsingskader EFSF en Betalingsbalansfaciliteit is op 17 september 2013 gepubliceerd.2

4

Er bestaan veel verschillende soorten Internationale Financiële Instellingen (IFI’s), soms met een functie die behoorlijk met die een andere IFI overeenkomt. Bestaat er een langetermijnvisie van het kabinet over welke IFI’s op lange termijn wellicht minder noodzakelijk zouden zijn? Zijn er mogelijkheden om structureel te toetsen welke bijdrage aan IFI’s minder nuttig zijn, of juist nuttiger geworden?

6

In de beleidsdoorlichting wordt ingegaan op het onderhandelingsproces in een aantal casussen. Welke mogelijkheden tot operationele verbetering of efficiëntere taakvolbrenging ziet de Minister echter voor de werkwijze van de IFI’s zelf? Zijn daar nog slagen te winnen, zo ja welke?

Zoals in de beleidsdoorlichting wordt toegelicht dragen de IFI’s in belangrijke mate bij aan een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling. In het regeerakkoord is vastgelegd dat Nederland zich zal inzetten voor een effectieve werking van internationale organisaties. De scope van de beleidsdoorlichting beperkt zich tot de IFI’s die op de begroting staan van het Ministerie van Financiën: het IMF, de Wereldbank, de Europese Investeringsbank (EIB), de Aziatische Infrastructuur Investeringsbank (AIIB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD). Financiële stabiliteit, goed bestuur en een helder en duidelijk afgebakend mandaat om overlap tussen instellingen te voorkomen zijn belangrijke uitgangspunten in het toezicht op deze IFI’s.

Deelname aan de IFI’s vindt plaats op basis van ingelegd kapitaal of gecommitteerde middelen uit hoofde van garanties (in het geval van het IMF). Nieuwe bijdrages aan de IFI’s, in de vorm van bijvoorbeeld een kapitaalophoging of een nieuwe garantie, worden per situatie bekeken, waarbij nut en noodzaak centraal staan. De Tweede Kamer wordt vooraf op de hoogte gesteld en moet instemmen met deelneming aan nieuwe bijdrages aan de IFI’s (ook via de begroting).

Periodiek wordt door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, in samenwerking met budgettair- en beleidsverantwoordelijke ministeries, de effectiviteit van multilaterale organisaties op een aantal vooraf vastgestelde criteria getoetst. Deze multilaterale scorekaarten zijn voor het laatst in het voorjaar van 2015 opgesteld en op 19 juni 2015 met de Kamer gedeeld. 3 Uit de multilaterale scorekaarten blijkt dat de IFI’s waarvoor Financiën budgettair en beleidsmatig verantwoordelijk is (IMF, Wereldbank en EBRD) alle bovengemiddeld goed scoren op «organisatie-effectiviteit». De AIIB is recent opgericht.

Op basis van de uitkomsten van deze scorekaarten kan geconcludeerd worden dat de IFI’s waarvoor Financiën budgettair verantwoordelijk is professionele en goed functionerende organisaties zijn. De IFI’s hebben controlesystemen en brengen periodiek rapportages uit over de organisatie en de financiën. Ook is er sprake van inspraak van het bestuur van de IFI’s op de interne organisatie, zoals het budget, personeelsbeleid en financieel beheer. Er zijn veel mondiale kwesties die momenteel de aandacht vragen van de IFI’s, zoals klimaatverandering en migratie. Het is van belang dat de instellingen prioriteiten blijven stellen en dat zij de additionaliteit en efficiëntie van nieuwe initiatieven borgen. Het Ministerie van Financiën ziet hier op toe in haar beleidsinzet voor de IFI’s. Momenteel speelt er bijvoorbeeld een discussie binnen de Wereldbank over de strategische visie, waarbij Nederland onder meer de nadruk legt op het verkorten van aanvraagprocedures voor leningen. Ook in de vaststelling van de budgetten van de IFI’s hecht Nederland er belang aan dat de instellingen duidelijke prioriteiten stellen en op zoek gaan naar ruimte binnen het bestaand budget.

5

Inherent aan dit begrotingsartikel is dat een groot gedeelte van het budget verdragsrechtelijk vastligt, zoals ook blijkt uit de beleidsdoorlichting zelf. Kan aangegeven worden, zowel in absolute als in relatieve zin (als percentage van het totale bedrag onder het artikel) welk gedeelte van het budget verdragsrechtelijk «vastligt»? Kan dit aangegeven worden voor de laatste tien jaar? Hoe verhoudt zich dit tot het budgetrecht van de Kamer?

Volgens de begrotingen van de jaren 2007–2016 waren de volgende percentages van de uitgaven juridisch verplicht:

Jaar

2007

2008

2009

2010

2011

Uitgaven

75.550

49.258

161.552

102.187

2.049.774

Waarvan juridisch verplicht

100%

90,1%

100%

100%

100%

Jaar

2012

2013

2014

2015

2016

Uitgaven

1.249.472

2.323.757

1.119.514

384.077

439.981

Waarvan juridisch verplicht

100%

80%

100%

100%

99%

In drie jaren (2008, 2013 en 2016) waren (nog) niet alle gebudgetteerde uitgaven juridische verplicht op basis van internationale afspraken. Voor 2008 en 2013 wordt dit voornamelijk verklaard doordat de onderhandelingen over de geraamde stortingen voor het Afrikaans Ontwikkelingsfonds (2008, € 4,6 mln) en EIB (2013, € 448 mln) op het moment van opstellen van de begroting nog niet waren afgerond. Voor de meeste jaren geldt verder dat relatief beperkte geraamde uitgaven voor technische assistentie niet juridisch verplicht zijn. Dit verklaart het afgeronde percentage van 99% in de begroting 2016.

Een kapitaalstorting wordt via het reguliere begrotingsproces vastgesteld. De Tweede Kamer heeft dus volledig budgetrecht.

7

Welke lessen trekt de Minister uit de discussie en de onderhandelingen rond de totstandkoming van het uitgebreidere Stabiliteits- en Groeipact (SGP) in de crisis in relatie tot de huidige herzieningsdiscussie rond het SGP?

8

Is het krachtenveld rond hervorming van het SGP inmiddels significant veranderd? Zo ja, op welke manier?

De huidige discussie rond het SGP is van een andere aard dan de onderhandelingen over het six-pack. Het six-pack was een aanscherping van de begrotingsregels in reactie op de crisis. Zoals aangegeven in het rapport kon het krachtenveld in 2010–2011 grofweg gekenmerkt worden door aan de ene kant lidstaten met een sterke traditie in begrotingsdiscipline die voorstander waren van een flinke aanscherping van de regels, en aan de andere kant lidstaten met een minder sterke traditie die niet wilden dat de begrotingsregels te streng zouden worden. De huidige discussie komt voort uit het door meerdere lidstaten gedeelde beeld dat door steeds verdere uitwerking van de regels de complexiteit en onvoorspelbaarheid is toegenomen. Deze problematiek wordt versterkt door de centrale rol van één van deze indicatoren waarop lidstaten beoordeeld worden, het structureel saldo. De volatiliteit en niet-observeerbaarheid van het structureel saldo maakt het moeilijk om op deze variabele te sturen. Alle lidstaten hebben met dit probleem te maken en hebben dus een belang bij een toepassing van de begrotingsregels die meer voorspelbaar en minder complex is. Dat neemt niet weg dat een substantieel deel van de lidstaten, nu de druk van de crisis minder is, ook minder strenge regels wil. Voor het kabinet is een belangrijke les uit deze onderhandelingen, dat de huidige set regels weliswaar beperkingen kent, maar ook het best haalbare was.

Eén van de meer generieke lessen uit het rapport is dat actieve en vroegtijdige betrokkenheid wenselijk is. Nederland heeft de discussie over een meer voorspelbaar SGP zelf geagendeerd voor de informele Ecofinraad in april om op informeel niveau een gedachtewisseling te houden onder Ministers. Daarnaast heeft Nederland op ambtelijk niveau een technisch seminar georganiseerd voorafgaand aan de informele Ecofinraad. Het rapport benadrukt ook het belang van een gefocuste beleidsinzet, waarbij ook het krachtenveld in ogenschouw moet worden genomen. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda van de informele Ecofinraad4 is Nederland voorstander een grotere rol voor de uitgavenregel binnen de huidige kaders. Een dergelijke concrete stap zou passen bij de door meerdere lidstaten gedeelde problematiek van complexiteit en onvoorspelbaarheid. Meerdere lidstaten spraken bij de informele Ecofinraad dan ook hun steun uit voor een grotere rol voor de uitgavenregel binnen de huidige kaders. De informele Ecofinraad heeft aan het Economic and Financial Committee (EFC) gevraagd om verder technisch werk te doen om de werking van het SGP te verbeteren op basis van de discussie in de informele Ecofin.

9

Heeft de Minister bij de onderhandelingen over herziening van het herstructureringsbeleid van het IMF en het herzien van de systemic risk waiver expliciet rekening gehouden met (de onderhandelingspositie in) de discussie rond de Griekse schulden? Zo ja, hoe?

Bij de onderhandelingen over de herziening van het herstructureringsbeleid en het herzien van de systemic risk waiver heeft de discussie rond de Griekse schulden geen rol gespeeld in de Nederlandse positiebepaling. Wijzigingen in het IMF-beleid voor programma’s zijn generiek en hebben een brede toepassing, waardoor het niet gepast zou zijn om beleid slechts te beoordelen op de toepassing voor een specifieke casus.

10

De Minister stelt dat de draai van de Verenigde Staten in de discussie rond de systemic risk waiver buiten deze beleidsdoorlichting valt. Deze op pagina 72 beschreven «draai» lijkt echter cruciaal geweest te zijn in de discussie rond het herzien van de systemic risk waiver. Kan daarom alsnog ingegaan worden op het waarom van deze standpuntverandering van de Verenigde Staten? Heeft het ministerie geanticipeerd op deze beleidswijziging of kwam het als een verrassing?

De Amerikaanse regering was voorstander van de ratificatie van de quota- en governancehervormingen en heeft haar standpunt ten aanzien van de systemic risk waiver gewijzigd om de ratificatie mogelijk te maken. Toen het Amerikaanse Congres afgelopen december besloot om de ratificatie van de quota- en governancehervormingen van het IMF uit 2010 afhankelijk te maken van steun voor de afschaffing van de systemic risk waiver, bleek voor het eerst dat de Amerikaanse regering een andere positie had dan het Congres. De beleidswijziging kwam dan ook als een verrassing. In de wet, waarin het besluit van het Congres is opgenomen, wordt de Amerikaanse regering verzocht om verschillende maatregelen te treffen om de risico’s van IMF leningen te beperken.5 De afschaffing van de systemic risk waiver is een van de maatregelen waarmee het IMF volgens het Congres haar financiële risico’s zou moeten beperken. De achterliggende redenen voor het verschil van mening tussen de regering en het Congres zijn mij niet bekend.

11

Zijn er voorbeelden van landen die in eerdere instantie hun International Development Association (IDA)-bijdrage significant omlaag hebben gebracht? Zo ja, zijn de consequenties voor de invloed van dit land bekend?

Tijdens IDA16 heeft Italië besloten om minder bij te dragen, waardoor het aandeel ten opzichte van andere donoren verminderde van 3,80% onder IDA15 naar 2,23%. Italië zakte daarmee van plek zeven naar plek tien. Tijdens IDA17 heeft Spanje besloten om minder bij te dragen, waardoor het aandeel ten opzichte van andere donoren verminderde van 3,17% onder IDA16 naar 1,00%, waarmee Spanje zakte van plek zeven naar plek zestien.

Als buitenstaander valt moeilijk vast te stellen wat de consequenties voor de mate van invloed zijn. In lijn met de gekozen methodologie in deze beleidsdoorlichting zou het vragen om inzicht in het Italiaanse of Spaanse standpunt, de gekozen instrumenten ten behoeve van beïnvloeding, inzicht in de vraag of deze instrumenten consistent zijn ingezet en of dit de uitkomsten van de onderhandelingen heeft beïnvloed. Hier heeft Nederland onvoldoende zicht op.

12

Waar staat Nederland ten opzichte van andere donorlanden van het IDA wat betreft donoraandeel? Wie zijn de grootste donoren?

Nederland is met een aandeel van 2,81% de achtste donor onder IDA17. Deze positie had Nederland ook bij de 15e en 16e middelenaanvullingsronde. De top 10 van grootste donoren aan IDA17 is als volgt:

Top 10 donoren IDA17
   

Aandeel

1

Verenigd Koninkrijk

12,51%

2

Verenigde Staten

10,15%

3

Japan

9,35%

4

Duitsland

5,48%

5

Frankrijk

4,73%

6

Canada

3,89%

7

Zweden

3,52%

8

Nederland

2,81%

9

Zwitserland

2,30%

10

Italië

1,96%

13

Vindt er op het gebied van onderhandelingsstrategieën uitwisseling plaats tussen verschillende ministeries, bijvoorbeeld als het gaat om de EU?

Alle door de Europese Commissie uitgebrachte voorstellen worden besproken in de interdepartementale werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC). Daarnaast wordt de Nederlandse inzet in vergaderingen van de Raad besproken in de Coördinatie Commissie, ter voorbereiding van de ministerraad. De ministerraad stelt het onderhandelingsmandaat voor elke internationale vergadering op ministerieel niveau vast en ook de BNC-fiches worden door de voltallige ministerraad behandeld en vastgesteld voordat deze naar de Eerste en Tweede Kamer worden verzonden.

14

Welke besluitvorming vindt nog plaats aangaande het EFSF sinds het EFSF geen nieuwe leningen meer verstrekt?

Met de inwerkingtreding van het ESM in 2012 kan er geen aanspraak meer worden gedaan op nieuwe leningen van het EFSF. De uitstaande leningen van het EFSF aan Ierland, Portugal en Griekenland uit het verleden worden volgens afspraak afgelost en deze lidstaten betalen ook rente aan het EFSF. De looptijden van de leningen zijn lang en de aflossingen van deze leningen lopen door tot maximaal 2054. Tot die tijd zal door de raad van bestuur met name besluitvorming plaatsvinden op het gebied van reguliere activiteiten, zoals «cash management», het monitoren van de kaspositie van de lidstaten die leningen hebben ontvangen (in samenwerking met het ESM) en het opstellen van het financiële jaarverslag. De activiteiten van het EFSF zijn het ontvangen van (rente)betalingen van lidstaten, het uitgeven van obligaties en het uitbetalen van verplichtingen die voortvloeien uit EFSF-obligaties. Omdat de leningen aan Ierland, Portugal en Griekenland een langere looptijd hebben dan de EFSF-obligaties, waarvan de looptijden variëren van drie maanden tot dertig jaar, zal het EFSF ook nieuwe obligaties op de markt brengen. De activiteiten van het EFSF worden uitgevoerd door de staf van het ESM.

15

Hoe groot waren de kapitaalverhogingen en garantstellingen voor de Wereldbank en de Europese Investeringsbank (EIB), en hoe groot was de Nederlandse bilaterale lening aan het IMF?

De in 2010 overeengekomen kapitaal verhoging van de IBRD (onderdeel van de Wereldbank) vertaalde zich voor Nederland in gespreide betalingen waarbij tot en met 2016 in totaal voor USD 74,8 mln. aan aandelen wordt aangekocht. Aan de aankoop van aandelen (paid-in capital) zijn garantieverplichtingen gekoppeld (callable capital) die in totaal tot USD 1,17 mld. optellen.

De kapitaalverhoging van de EIB in 2012 behelsde een eenmalige aankoop van aandelen ter waarde van 448,2 miljoen euro, waarbij de garantie ten aanzien van de EIB niet is verhoogd.

De Nederlandse bilaterale lening aan het IMF, die door DNB versterkt wordt met een garantie van de staat, bedraagt 13,61 miljard euro. De lening is in het najaar van 2012 verstrekt en had een initiële looptijd van twee jaar. Binnen de bestaande overeenkomst kon de lening tot twee keer toe verlengd worden met een jaar.

16

Zijn er betalingsachterstanden van donoren aan IDA, en zo ja, hoe groot zijn deze betalingsachterstanden?

Om de toezeggingen die landen aan IDA hebben gedaan te bekrachtigen, wordt aan hen gevraagd Instruments of Commitments af te geven. Hiermee gaan landen een juridische verplichting aan om de betalingen te voldoen. Per 23 juni 2016 wacht IDA voor IDA17 nog op de Instruments of Commitments van Argentinië, Egypte, Italië, Mexico en Portugal met een totale omvang van SDR 0,6 mld. Daarnaast moeten België, Canada en de VS nog een deel van hun Instruments of Commitments vrijgeven met een omvang van SDR 1,2 mld. De verwachting is dat IDA deze Instruments of Commitments nog wel ontvangt onder IDA17; deze bijdragen zijn verwerkt in de bestedingsruimte van IDA17.

De VS heeft een klein deel van de bijdrage aan IDA12, 13 en 14 niet voldaan met een omvang van SDR 0,2 mld. Hetzelfde geldt voor Oostenrijk, Frankrijk en Duitsland met een omvang van gezamenlijk SDR 0,1 mld. IDA is daarnaast voor IDA16 nog in afwachting van de Instruments of Commitments van Mexico en Portugal en een deel van de Instruments of Commitments van de VS (2,4% van totale bijdrage) met een omvang van SDR 0,1 mld.

17

Welke partijen zijn de grootste afnemers van IDA-fondsen?

In het begrotingsjaar 2015 heeft IDA projecten goedgekeurd met een totale omvang van USD 19 mld. De top 10 van landen met de grootste omvang aan goedkeuringen is als volgt:

Top 10 lenende landen IDA FY15
   

In USD mln.

1

Bangladesh

1.924

2

India

1.687

3

Ethiopië

1.395

4

Pakistan

1.351

5

Kenia

1.305

6

Nigeria

975

7

Tanzania

883

8

Vietnam

784

9

Myanmar

700

10

Ghana

680

18

Hoeveel SMP (Securities Market Programme)- en ANFA (Agreement on Net Financial Assets) winsten zijn inmiddels uitgekeerd aan Griekenland? Welk aandeel van die gelden kwam uit Nederland?

Onderdeel van de afspraken van de Eurogroep van 21 februari en 27 november 2012 is dat lidstaten van de eurozone jaarlijks voor 1 juli tot 2026 de ANFA- en SMP-winsten overmaken aan Griekenland op basis van een positief voortgangsrapport. Deze afspraken waren onderdeel van het tweede leningenprogramma aan Griekenland.

Tot nu toe zijn er ANFA-winsten uitgekeerd in 2012, 2013 en 2014, SMP-winsten zijn uitgekeerd in 2013 en 2014. De SMP-winst over 2014 staat nog op een aparte rekening bij het ESM, want deze is nooit uitgekeerd aan Griekenland. De reden hiervoor was dat Griekenland niet voldeed aan de afspraken om in aanmerking te komen voor deze SMP-winsten. Bij het aflopen van het tweede leningenprogramma in juni 2015 is de afspraak van het uitkeren van de SMP- en ANFA-winsten komen te vervallen. Ook is toen afgesproken dat de winsten over 2015 niet uitgekeerd zouden worden. Op 23 mei 2016 is de Eurogroep overeengekomen dat aan het einde van het lopende leningenprgramma voor Griekenland – halverwege 2018 – bezien zal worden of verdere schuldmaatregelen nodig zijn. In dat kader is afgesproken dat dan de nog beschikbare SMP-winsten over 2014 alsnog kunnen worden doorgegeven aan Griekenland. Daarnaast kunnen vanaf begrotingsjaar 2017 de toekomstige SMP- en ANFA-winsten worden doorgegeven aan Griekenland.

Hieronder staat in de tabel de uitgavenreeks aan SMP- en ANFA-winsten voor Nederland en voor de eurozone in totaal. Deze uitgavenreeks voor Nederland is opgenomen in de begroting van Financiën.

Bedragen in mln €

2012

2013

2014

2015

2016

Totaal uitgekeerd door NL aan ANFA en SMP-winsten

13

139

125

0

0

Totaal uitgekeerd door eurozone totaal aan ANFA en SMP-winsten

654

2.821

2.4441

0

0

X Noot
1

Hiervan staan de SMP-winsten van circa 1,9 miljard euro nog op een afgeschermde rekening bij het ESM.

19

Welke lidstaten hadden bezwaar tegen de uitgavenbenchmark en met welke argumenten?

20

Welke landen waren net als Nederland in een vroeg stadium voor de uitgavenregel van de Commissie?

21

Is de Benelux een regelmatig terugkerende coalitie binnen de Europese besluitvorming? Wie zijn andere traditionele coalitiepartners?

Een beperking bij dit onderzoek is vertrouwelijkheid en gevoeligheid van informatie, onder meer omdat informatie over het optreden van landen een effect kan hebben op de positie van landen in toekomstige onderhandelingen. Vanwege deze gevoeligheid is terughoudendheid op zijn plaats met het publiek maken van informatie over andere lidstaten en over de wijze van opereren en samenwerken; daarom worden in veel gevallen geen specifieke landen genoemd. Alleen wanneer een land er zelf voor heeft gekozen zijn standpunt of inzet bekend te maken is dit opgenomen in het rapport.

22

Wat had Nederland beter kunnen doen om Duitsland op het punt van automatisme bij zich te houden?

Het rapport laat zien dat de uitkomst van onderhandelingen van vele factoren afhankelijk is. De verklaring van Deauville was veel breder dan alleen het punt van automatisme. Frankrijk en Duitsland hebben daarbij hun eigen afwegingen gemaakt. Nederland heeft daarna samenwerking in Benelux-verband opgezocht. Het is niet aannemelijk dat een andere aanpak meer had kunnen bewerkstelligen, ondanks dat het resultaat beperkt was.

23

De mogelijkheden van een SDRM (Sovereign Debt Restructuring Mechanism) zijn ook nu nog actueel. Ziet de Minister in de komende periode nieuwe mogelijkheden tot een discussie rond SDRM?

Op dit moment is er internationaal onvoldoende steun voor een internationaal bindend mechanisme voor schuldherstructurering zoals het SDRM. Het IMF heeft daarom in het voorjaar van 2013, in het kader van haar werkprogramma voor schuldherstructurering, besloten om het SDRM-voorstel uit 2001 niet opnieuw op tafel te leggen. Met steun van de IMF Board heeft het IMF verschillende voorstellen gedaan, die bijdragen aan tijdige en ordentelijke schuldherstructureringen. Het IMF-voorstel voor aanpassing van het leenraamwerk en het IMF-voorstel voor versterking van CAC’s (collective action clauses), die beide worden toegelicht in de beleidsdoorlichting, maken onderdeel uit van het werkprogramma.

24

Hoe vindt de rotatie plaats binnen de kiesgroep van het IMF die Nederland op dit moment voorzit?

Sinds de Nederlandse kiesgroep met België en Luxemburg 2012 is gefuseerd leveren Nederland en België iedere vier jaar afwisselend de bewindvoerder van de IMF-kiesgroep. Wanneer Nederland geen bewindvoerder heeft, is de plaatsvervangend bewindvoerder Nederlands. Per 1 november 2016 zal België de bewindvoerder leveren en Nederland de plaatsvervangend bewindvoerder. Vanaf 2020 levert Nederland de bewindvoerder en België de plaatsvervangend bewindvoerder. Oekraïne heeft permanent een plaatsvervangend bewindvoerder. Daarnaast zijn er verschillende posities voor adviseurs binnen de kiesgroep, waar de andere kiesgroeplanden op mee rouleren.

25

Nederland was van 2013 tot 2015 voorzitter van het zogenoemde EURIMF (de vertegenwoordigers van Europese lidstaten bij het IMF); hoe vindt de rotatie daarvan plaats?

Er is geen formele procedure voor de benoeming van de EURIMF-voorzitter. Er is dan ook geen rotatieschema. De EURIMF, bestaand uit alle vertegenwoordigers van EU-lidstaten bij het IMF (zowel bewindvoerders, plaatsvervangend bewindvoerders als adviseurs), kiest op basis van merites een voorzitter uit haar midden. De voorzitter dient zelf bewindvoerder te zijn van een EU-lidstaat. De termijn staat niet vast, maar is de afgelopen tijd gemiddeld genomen twee jaar geweest met mogelijkheid tot verlenging. De Nederlandse ED is in 2015 herbenoemd als voorzitter EURIMF en heeft deze positie tot en met begin mei gehad.

26

Op basis van welke criteria bepaalt het ministerie de geprioriteerde onderhandelingstrajecten?

De internationale agenda is dusdanig omvangrijk dat het Ministerie van Financiën gezien de beschikbare capaciteit scherpe keuzes moet maken in de onderwerpen of onderhandelingstrajecten die prioriteit krijgen. Om met de beschikbare, beperkte capaciteit zo effectief mogelijk te opereren is dan ook een goede afweging nodig om te bepalen waar de beschikbare capaciteit op wordt ingezet. Elementen die bij het vaststellen van de prioriteiten een belangrijke rol spelen zijn onder andere het belang van een onderwerp voor Nederland, de beschikbare capaciteit en de mate van invloed die Nederland kan uitoefenen inclusief de wijze van besluitvorming. Ook binnen de onderhandelingstrajecten worden niet op alle deelonderwerpen evenveel instrumenten of middelen ingezet.


X Noot
1

Kamerstuk 31 935, nr. 29.

X Noot
3

Kamerstuk 33 625, nr. 170.

X Noot
4

Zie geannoteerde agenda van de Eurogroep en informele Ecofinraad van 22 en 23 april (Kamerstuk 21 507-01, nr. 1353).

X Noot
5

Consolidated appropriations act fiscal year 2016 (https://www.congress.gov/bill/114th-congress/house-bill/2029/text).

Naar boven