nr. 4
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 oktober 2009
Tijdens het Algemeen Overleg over de reorganisatie van de douane op 24 juni
2009 (Kamerstukken II 2008/09, 31 934, nr. 3) is door het lid Weekers
(VVD) gevraagd naar de stand van zaken ten aanzien van nog openstaande vragen
die hij gesteld had tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Algemene douanewet
op 16 januari 2008 (Handelingen II 2007/08, nr. 41). Ik heb destijds
toegezegd schriftelijk op deze vragen in te gaan. Door middel van de brief
van 8 februari 2008 (Kamerstukken II 2008/09, 30 580, nr. 11)
is al ingegaan op de vraag naar de verhouding tussen het Rekenkamerrapport «Gebruik
van grenscontroles bij terrorismebestrijding» en de Algemene douanewet.
Nog openstaand is de vraag of de rechtsbescherming niet te veel versnipperd
is als er door verschillende diensten controle wordt uitgeoefend.
In het debat met uw Kamer op 16 januari 2008 heb ik aangegeven dat
ik hierop zou ingaan zodra de Minister van Justitie zijn rapport over de absolute
competentie van de rechtbanken zou uitbrengen, omdat dit van invloed zou kunnen
zijn op de rechtsbescherming. Dat onderzoek stond te gebeuren eind 2008. Bij
nader inzien is een uitvoerig onderzoek naar de competentieverdeling echter
niet zinvol gebleken. Hoe het huidige systeem van competentieregels in elkaar
zit (zowel in de Algemene douanewet als in andere wetgeving), is immers op
zichzelf duidelijk genoeg en ook op heldere wijze toegelicht in de daarop
betrekking hebbende stukken (zie wat betreft de Algemene douanewet met name
de toelichting op het indertijd bij nota van wijziging gewijzigde artikel
8:4: Kamerstukken I 2006/07, 30 580, nr. 7, p. 4).
Op basis van de bestaande competentieregels in de Algemene douanewet maakt
het voor de vraag wie de bevoegde rechter is, niet uit wie een boete oplegt:
de douane of een andere toezichthouder. De wet waarin het beboetbare feit
is opgenomen, is namelijk bepalend voor de vraag welke rechter bevoegd is.
Daarvoor is het dus niet van belang of een boete of proces-verbaal nu is uitgeschreven
door een douanebeambte of door een andere toezichthouder
De douane kan wel, op grond van het feit dat zij toezichthouder is voor
diverse wetten, normovertredingen uit verschillende wetten vaststellen. De
te volgen beroepsgang volgt dan als gezegd uit de desbetreffende wet. Zo is
de rechtbank Haarlem in eerste aanleg bevoegd te oordelen over beschikkingen
die zijn genomen op grond van de Algemene douanewet zelf, met uitzondering
van beschikkingen ter zake van landbouwrestituties, waarvoor het College van
Beroep voor het bedrijfsleven de bevoegde rechter is (art. 8:2, vierde lid,
en 8:3 Algemene douanewet). Tegen douanebeschikkingen op grond van een andere
wet (genoemd in onderdeel B van de bijlage bij de Algemene douanewet) moet
de rechtsgang worden gevolgd die genoemd is in die andere wet of, als geen
rechtsgang is genoemd, de algemene rechtsgang die in de Algemene wet bestuursrecht
is vastgelegd (art. 8:4, eerste lid, Algemene douanewet).
Deze verschillen in competentie doen recht aan de situatie dat voor iedere
wet bij de totstandkoming van die wet is bepaald welk rechtsbeschermingstraject
voor het betrokken domein het meest doelmatig is. Met de gekozen opzet in
de Algemene douanewet is een eenduidige en heldere keuze gemaakt. Bovendien
heeft het in de huidige praktijk ook nog niet tot problemen geleid.
De staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager