31 930
Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956)

nr. 79
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID CRAMER C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 53

Ontvangen 2 november 2009

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I wordt na onderdeel AG een onderdeel ingevoegd, luidende:

AGa. In artikel 35a, eerste lid, wordt «de artikelen 24, 32, eerste lid, 4°, 6° en 7°, tweede lid en derde lid, en 33, eerste lid, 5° en 7°» vervangen door: de artikelen 24, 32, eerste lid, 4°, 6° en 7°, tweede lid en derde lid, 33, eerste lid, 5° en 7°, en 35b, eerste lid.

II

In artikel I, onderdeel AH, wordt artikel 35b, eerste lid, vervangen door:

1. Indien tot de verkrijging ondernemingsvermogen behoort als bedoeld in artikel 35c, dat wordt verkregen in het kader van een bedrijfsopvolging als bedoeld in het vijfde lid, wordt op verzoek van de verkrijger een voorwaardelijke vrijstelling verleend van:

a. indien de totale waarde van het ondernemingsvermogen van de objectieve onderneming waarop de verkrijging betrekking heeft € 1 000 000 niet te boven gaat: 100%;

b. in alle overige gevallen:

1°. indien de liquidatiewaarde van het ondernemingsvermogen van de objectieve onderneming waarop de verkrijging betrekking heeft hoger is dan de waarde going concern: 100 percent van het verschil tussen liquidatiewaarde en lagere waarde going concern;

2°. voor zover de totale waarde van het ondernemingsvermogen van de objectieve onderneming waarop de verkrijging betrekking heeft, na toepassing van hetgeen is bepaald onder 1°, € 1 000 000 niet te boven gaat: 100%, en

3°. voor zover de totale waarde van het ondernemingsvermogen van de objectieve onderneming waarop de verkrijging betrekking heeft, na toepassing van hetgeen is bepaald onder 1°, € 1 000 000 te boven gaat: 83%.

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot hetgeen voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder een objectieve onderneming. Daarbij kan worden bepaald in hoeverre tot die objectieve onderneming tevens worden gerekend vermogensbestanddelen die worden ter beschikking gesteld aan een samenwerkingsverband en vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel d..

III

In artikel XII, eerste lid, wordt «AC en AE» vervangen door: AC, AE en AH.

Toelichting

Dit amendement wordt gewijzigd in verband met een wetgevingstechnische aanpassing. Anders dan voor de huidige regeling het geval is, wordt voorgesteld de omvang van voorwaardelijke vrijstelling voor de verkrijging van ondernemingsvermogen deels af te laten hangen van de omvang van de objectieve onderneming (in de BV) waarop de verkrijging betrekking heeft. Indien de waarde van de achterliggende objectieve onderneming (in de BV) het bedrag van € 1 000 000 niet te boven gaat, wordt de verkrijging van de verkrijger voor 100 percent voorwaardelijk vrijgesteld. Indien de waarde van de achterliggende objectieve onderneming het bedrag van € 1 000 000 wel te boven gaat, wordt 100 percent van de verkrijging vrijgesteld voor zover die betrekking heeft op de achterliggende waarde van de objectieve onderneming tot een bedrag van € 1 000 000 en wordt het meerdere voor 83 percent voorwaardelijk vrijgesteld.

De grens van € 1 000 000 tot waar een volledige voorwaardelijke vrijstelling wordt verleend, moet dus worden beoordeeld vanuit de waarde van de objectieve onderneming waarop de verkrijging betrekking heeft en niet vanuit de omvang van de verkrijging. Dit betekent dat als twee verkrijgers beiden de helft van een objectieve onderneming verkrijgen met een waarde van € 2 000 000 zij niet hun gehele verkrijging voorwaardelijk vrijgesteld zien. Zij verkrijgen ieder de 100 percent vrijstelling voor een bedrag van € 750 000 en de 83 percent voor hun resterende verkrijging.

De waarde van de objectieve onderneming moet worden beoordeeld vanuit de positie van de erflater of schenker. Dit betekent dat ook rekening wordt gehouden met eventueel door de schenker of erflater buitenvennootschappelijk gehouden ondernemingsvermogen, welk vermogen overigens tot zijn subjectieve onderneming in de zin van artikel 3.2 Wet inkomstenbelasting 2001 behoort, maar ook met eventuele ter beschikking gestelde onroerende zaken in de zin van artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001. De slotzin van het voorgestelde eerste lid voorziet erin dat bij ministeriële regeling te regelen. In geval van een aanmerkelijk belang van minder dan 100%, is ook de waarde van de objectieve onderneming die door de vennootschap wordt gedreven het uitgangspunt, en niet het deel van de waarde van de objectieve onderneming die in de aandelen wordt gerepresenteerd. Betreft het een BV met een objectieve onderneming met een waarde van € 2 000 000 en wordt een aanmerkelijkbelangpakket van 50% geschonken, met een waarde van € 1 000 000 dus, dan is op € 1 000 000 / € 2 000 000 * € 1 000 000 = € 500 000 de 100%-vrijstelling van toepassing en is op het resterende gedeelte van de verkrijging ad € 500 000 de 83%-vrijstelling van toepassing. Bij de ministeriële regeling zal ook worden geregeld wat in situaties van een aanmerkelijk belang een«objectieve onderneming» is.

De vrijstelling van 1 000 000 is verder een zogenoemde voetvrijstelling en geen drempelvrijstelling, waarmee schokeffecten ten aanzien van de toepassing van de vrijstelling worden voorkomen.

Voorgesteld wordt daartoe om de voorwaardelijke vrijstelling voor ondernemingsvermogen verkregen in het kader van een bedrijfsopvolging van 90 percent naar 100 percent te verhogen voor zover de waarde van de objectieve onderneming (in de BV en inclusief het ter beschikking gestelde vermogen in de zin van artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001) waarop de verkrijging betrekking heeft, niet groter is dan € 1 000 000, onder gelijktijdige verlaging van het vrijstellingspercentage van 90 naar 83 voor het resterende deel van de verkrijging. De voorwaardelijke vrijstelling voor het verschil tussen de hogere liquidatiewaarde en de lagere waarde going concern blijft bestaan. De nieuw voorgestelde 100 percent vrijstelling heeft op die vrijstelling geen invloed, in die zin dat in een dergelijk geval de toets aan de grens van € 1 000 000 plaatsvindt naar die lagere waarde going concern.

De budgettaire effecten van het totale amendement zijn geraamd op nihil.

Cramer

Tang

Omtzigt

Naar boven