31 930
Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956)

nr. 36
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 oktober 2009

Hierbij bied ik u aan mijn reactie op de ingediende amendementen op wetsvoorstel 31 930.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

BIJLAGE

Amendementen op wetsvoorstel 31 930

Hierbij doe ik u een eerste beoordeling toekomen van de zestien tot op heden ingediende amendementen. Het gaat hierbij om volgnummers 19 tot en met 34 van kamerstuk 31 930. Het lid Cramer van de CU-fractie heeft in het wetgevingsoverleg laten weten dat volgnummer 6 is ingetrokken.

Ik zal ingaan op de algehele gevolgen, de budgettaire derving of opbrengst en mijn standpunt inzake het betreffende amendement. Hiermee geef ik gevolg aan mijn toezegging, gedaan in het wetgevingsoverleg van 12 oktober 2009.

31 930, nr. 19 (VVD) – ANBI-criterium terug naar 50%

Dit amendement regelt het vervallen van de aanscherping dat instellingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (meer dan 90%) het algemeen nut dienen te beogen. De bestaande, in de jurisprudentie ontwikkelde voorwaarde dat het algemeen nut voor ten minste 50% moet worden gediend blijft hiermee van kracht. De VVD geeft hierbij aan dat de herbeoordeling van alle bestaande ANBI’s achterwege kan blijven.

Zoals reeds herhaaldelijk aangegeven in de parlementaire stukken acht ik het gezien de omvang van de fiscale faciliteiten (giftenaftrek en een vrijstelling voor de schenken erfbelasting) gerechtvaardigd de eis te stellen dat een instelling (nagenoeg) uitsluitend het algemeen nut beoogt. De instellingen waarvan het wenselijk is dat deze de ruime fiscale faciliteiten krijgen, blijven onder de ANBI-regeling vallen. Door het 90%-criterium wordt onbedoeld gebruik – namelijk door instellingen die deels een algemeen en deels een particulier belang dienen – voorkomen. Deze instellingen zullen grotendeels onder het nieuwe SBBI-regime vallen, waardoor de vrijstelling van schenk- en erfbelasting van kracht blijft. De huidige ANBI’s zullen zelf aangeven of ze verwachten aan het nieuwe criterium te voldoen, waardoor heroverweging geen grote druk op de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst zal leggen. Nu deze wijziging een van de fundamentele wijzigingen in dit wetsvoorstel behelst en de budgettaire derving van dit amendement € 54 miljoen bedraagt, ontraad ik dit amendement.

31 930, nr. 20 (VVD) – Achterkleinkinderen gelijk behandeld aan kleinkinderen

Dit amendement regelt dat achterkleinkinderen voor de Successiewet 1956 gelijk worden behandeld als kleinkinderen. Zoals de VVD aangeeft geldt hetzelfde tarief en ziet de wijziging alleen op het gelijktrekken van de vrijstelling (voor achterkleinkinderen van € 2 000 naar € 19 000).

De variatie in vrijstellingsbedragen is gestoeld op de verzorgingsgedachte enerzijds en de verwachtingswaarde anderzijds. Het moge duidelijk zijn dat bij klein- en achterkleinkinderen niet kan worden gesproken van een verzorgingswaarde, waardoor het argument van verwachting resteert. Het is evident dat hoe verder een generatie van een erflater afstaat, hoe lager deze verwachting zal zijn. In mijn ogen bestaat geen reden een achterkleinkind daarom eenzelfde vrijstelling als een kleinkind en overigens ook een kind te verlenen, omdat dit geen eer doet aan de verwachtingswaarde die verschillende generaties zullen hebben. De reden dat een kleinkind wel een zelfde vrijstelling als het kind krijgt, is dat de verhouding tussen belastingheffing bij kinderen en kleinkinderen hiermee vergelijkbaar is aan die in het huidige stelsel. Bedacht moet worden dat voor kleinkinderen een opslag van 80% komt op de tarieven die voor kinderen gelden, waardoor het effectieve tarief voor kleinkinderen hoger is dan dat voor kinderen. Hiermee geldt dat voor het geheel van tarieven en vrijstellingen geldt: hoe verder de verwijdering van de erflater, hoe minder fiscale tegemoetkoming wordt geboden voor een erfrechtelijke verkrijging of schenking. Ik ontraad om deze redenen dit amendement. De budgettaire derving van dit amendement wordt op € 1 miljoen geraamd.

31 930, nr. 21 (VVD) – (Groot)ouders belast tegen zelfde tarief als (klein)kinderen

In dit amendement wordt geregeld dat ouders respectievelijk grootouders tegen hetzelfde tarief worden belast bij het overlijden van een kind als kinderen respectievelijk kleinkinderen worden belast bij het overlijden van een ouder respectievelijk grootouder. In het huidige wetsvoorstel vallen ouders en grootouder bij het vooroverlijden van het kind in de (nieuwe) tariefgroep II voor overige verkrijgers. Hoewel ik sympathiek tegenover dit voorstel sta, ontbreekt de budgettaire ruimte om tot deze wijziging over te gaan. Hierbij wil ik overigens opmerken dat ouders (en grootouders) in het wetsvoorstel tegen vrijwel vergelijkbare tarieven worden belast als in de huidige wetgeving het geval is. Bij de fundamentele keuzes die ten grondslag liggen aan dit wetsvoorstel is gekozen om vooral het derdentarief sterk te verlagen en de erfrechtelijke verkrijgingen door kinderen minder zwaar te belasten. De budgettaire derving van dit amendement wordt geraamd op € 9 miljoen.

31 930, nr. 22 (VVD) – «Kleine» schenkingen in tariefgroep I belast tegen 5%

In dit amendement wordt voorgesteld belaste verkrijgingen (schenkingen) tot € 125 000 in tariefgroep I te belasten tegen een tarief van 5% (of 9% voor verdere afstammelingen) in plaats van de in het wetsvoorstel opgenomen 10% (of 18% voor verdere afstammelingen).

Juist het verhogen van het tarief voor «kleine schenkingen» heeft de brede tariefsverlaging mede mogelijk gemaakt. Reeds om de geraamde derving van deze maatregel ten grootte van € 103 miljoen raad ik dit amendement af.

31 930, nr. 23 (VVD) – Handhaving vrijstelling gehandicapte kinderen

Dit amendement regelt een specifieke vrijstelling voor zieke of gehandicapte kinderen tot 23 jaar die grotendeels op kosten van de overledene worden onderhouden, naast de algemene vrijstelling voor kinderen. De vrijstelling bedraagt € 4 556 voor ieder jaar dat de verkrijger jonger is dan 23 jaar met dien verstande dat de vrijstelling ten minste € 19 000 bedraagt. Voor zieke of gehandicapte kinderen jonger dan 19 jaar is de vrijstelling daarmee hoger dan de algemene vrijstelling die voor kinderen geldt.

Ik acht het van belang hierbij op te merken dat de huidige algemene vrijstelling van € 19 000 in de meeste gevallen ruimer is dan de in de huidige wetgeving bestaande vrijstelling voor zieke en gehandicapte kinderen. Toch sta ik sympathiek tegenover deze aanpassing. Helaas ontbreekt de budgettaire ruimte; de geraamde derving van dit amendement is € 1 miljoen.

31 930, nr. 24 (VVD) – Opslag afstammelingen in tweede graad of verder van 80% naar 60%

De VVD stelt in dit amendement voor de opslag bovenop het tarief in tariefgroep I voor verkrijgingen door kleinkinderen, achterkleinkinderen en afstammelingen in een verdere graad te verlagen. In het wetsvoorstel geldt een opslagpercentage van 80, de VVD stelt voor dit te verlagen naar 60%. Dit laatste percentage komt overeen met het opslagpercentage in de huidige Successiewet 1956.

Hierbij moet evenwel worden opgemerkt dat de gekozen tariefstructuur, de opslag en de voetvrijstelling van € 19 000 voor kleinkinderen zodanig zijn gekozen dat de tarieflijn die voor kleinkinderen in de erfbelasting geldt niet hoger uitvalt dan de theoretische tarieflijn die ontstaat wanneer tweemaal een vererving van ouder naar kind plaatsvindt (grootouder > ouder > kind). In samenhang met de overige maatregelen op dit punt leidt de verhoging van de tariefsopslag niet tot een zwaardere belasting van kleinkinderen en verdere afstammelingen dan in de huidige wet het geval is. Daarbij komt dat met het amendement een geraamde derving van € 6 miljoen gemoeid gaat. Ik wil daarom dit amendement ontraden.

31 930, nr. 25 (VVD) – Gelijkstellen partnerschap met huwelijk

In dit amendement wordt voorgesteld voor de bepaling van aanverwantschap de kwalificatie als partner gelijk te stellen met het huwelijk. Dit heeft tot gevolg dat kinderen van samenwonende partners worden aangemerkt als het kind van de partner aan wie zij niet verwant zijn, zolang het partnerschap duurt.

Ik heb al eerder aangegeven dat ik welwillend en sympathiek tegenover deze maatregel sta. De budgettaire ruimte – de derving wordt geraamd op € 5 miljoen – ontbreekt echter om tot deze wijziging over te gaan.

31 930, nr. 26 (VVD) – Uitwerking voorwaarden van voortbestaan partnerschap bij amvb

Onder voorwaarden kan het partnerschap voortbestaan wanneer de samenleving ten einde komt buiten de wil van de partners. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat één van de partners in een verzorgingstehuis moet worden opgenomen. In dit amendement wordt voorgesteld de uitwerking van deze voorwaarden bij algemene maatregel van bestuur te regelen, met voorhangprocedure zodat het parlement betrokken wordt bij de totstandkoming. In het huidige wetsvoorstel wordt voorgesteld een en ander te regelen bij ministeriële regeling.

Ik wil er hierbij op wijzen dat ook een ministeriële regeling op verzoek aan de kamer kan worden voorgehangen. Het is daarvoor niet nodig de nadere uitwerking in de vorm van een algemene maatregel van bestuur te gieten. Daarbij acht ik het wenselijk dat de voorwaarden, in het belang van de belastingplichtige, snel aan maatschappelijke ontwikkelingen kunnen worden aangepast. Ik prefereer daarom een delegatie naar een ministeriële regeling boven een delegatie naar een algemene maatregel van bestuur, aangezien het door te lopen proces aanzienlijk korter is. Indien in de Kamer over een bepaalde voorwaarde spreken, ben ik uiteraard bereid hierover met u in overleg te treden. Desalniettemin ontraad ik dit amendement.

31 930, nr. 27 (SP) – Handhaving BOR 75%, maximum € 5 miljoen, verhoging vrijstelling kinderen

In dit amendement wordt voorgesteld het onder huidige wetgeving bestaande vrijstellingspercentage van 75 in de bedrijfsopvolgingsregeling te handhaven. Bovendien wordt een maximale vrijstelling van € 5 miljoen ingevoerd, zodat de continuïteit van kleine bedrijven niet in gevaar komt. De budgettaire ruimte die deze maatregelen creëren wordt ingevuld door een verhoging van de vrijstelling voor kinderen en kleinkinderen. Deze zou met € 5 500 kunnen worden verhoogd, tot € 24 500.

De gemaakte afwegingen die ten grondslag liggen aan dit wetsvoorstel zijn grondig overwogen. Met de opbrengst die uit bepaalde maatregelen wordt verwacht, is op andere plekken de wet verruimd of aangepast. Ik ben van mening dat de tarievenen vrijstellingenstructuur zoals in het wetsvoorstel opgenomen rechtvaardig is en een vereenvoudiging ten opzichte van de huidige situatie betekent. Daarbij heb ik in het wetsvoorstel al meerdere keren aangegeven waarom ik het nodig acht de bedrijfsopvolgingsregeling uit te breiden. Door een maximale vrijstelling in te stellen en het vrijstellingspercentage te handhaven wordt juist de bestaande faciliteit beperkt. Ik ben dan ook geen voorstander van dit amendement en ontraad het.

31 930, nr. 28 (SP) – Verhoging tarief «grote» verkrijging, verhoging vrijstelling kinderen

In dit amendement wordt het tarief voor verkrijgingen voor het meerdere boven € 125 000 verhoogd, zodat de vrijstellingen voor kinderen en kleinkinderen eveneens verhoogd kunnen worden (van € 19 000 naar € 60 000. Het tarief dat kinderen (en kleinkinderen) zouden moeten gaan betalen gaat van 20% naar 30% (of voor kleinkinderen 41%) en in tariefgroep II voor overige verkrijgers gaat een tarief van 45% gelden voor het meerdere boven € 125 000.

In het wetsvoorstel is sterk ingezet op een algehele verlaging van de tarieven alsmede van het aantal tariefgroepen. Het onderhavige amendement maakt hier grove inbreuk op door een extra tariefgroep terug te brengen en de tarieven sterk te verhogen. Daarbij ben ik van mening dat met de vrijstelling voor kinderen en kleinkinderen van € 19 000 voldoende eer is gedaan aan de maatschappelijke opvatting wat hier redelijk is. Ik ben derhalve geen voorstander van dit amendement en ontraad het derhalve.

31 930, nr. 29 (VVD) – Algehele vrijstelling voor partners opnemen

Dit amendement regelt dat hetgeen door partners wordt verkregen geheel wordt vrijgesteld van erfbelasting. Deze vrijstelling komt in de plaats van de in het wetsvoorstel opgenomen vrijstelling groot € 600 000.

Zoals eerder aangegeven stoelt de variatie in vrijstellingsbedragen onder meer op de verzorgingsgedachte. Deze speelt met name bij de overgang tussen partners een grote rol. In mijn ogen is voldoende aan deze verzorgingsgedachte uiting gegeven in de vrijstelling voor partners van € 600 000, zoals neergelegd in het wetsvoorstel. Naar mijn mening sluit deze vrijstelling goed aan bij wat in de maatschappelijke opvatting als een redelijke vrijstelling voor partners wordt ervaren. Bij dit alles komt dat met de maatregel voorgesteld in dit amendement een geraamde derving van € 50 miljoen gepaard gaat. Het moge duidelijk zijn dat ik dit amendement ontraad.

31 930, nr. 30 (VVD) – Tegenbewijsregeling opnemen voor toepassing WOZ

In dit amendement wordt voorgesteld een tegenbewijsregeling voor de in aanmerking te nemen waardering van woningen in de Successiewet 1956 op te nemen. In het wetsvoorstel wordt voor de waardering van woningen – ten behoeve van de eenvoud en de samenhang tussen verschillende belastingwetten – voortaan aangesloten bij de waardering die volgt uit de Wet waardering onroerende zaken. De verkrijger moet volgens dit amendement aannemelijk kunnen maken dat de waarde van de verkregen woning lager is dan de vastgestelde WOZ-waarde.

De reden dat wordt aangesloten bij de WOZ-waarde is nu juist dat een eenduidig begrip in meerdere belastingwetten wordt gehanteerd. Nu bij de totstandkoming van de WOZ-waarde de mogelijkheid bestaat de vastgestelde waarde te betwisten, acht ik het overbodig en onlogisch om in de Successiewet 1956 een tegenbewijsregeling op te nemen voor een waarderingsvraagstuk dat in een andere wet thuishoort. Verder kunnen erfgenamen die het niet eens zijn met de WOZ-waarde die vóór het overlijden van de erflater is vastgesteld, desgewenst zelf een nieuwe beschikking aanvragen waartegen bezwaar en beroep openstaat. Zij beschikken dus reeds over voldoende rechtsmiddelen. Om deze reden ontraad ik dit amendement.

31 930, nr. 31 (VVD) – Verhogen vrijstelling in de BOR naar 100%

In dit amendement wordt voorgesteld het vrijstellingspercentage van de bedrijfsopvolgingsregeling te verhogen van 90 naar 100. Daarmee kan de mogelijkheid tot rentedragend uitstel over 10% komen te vervallen. De geraamde derving van deze maatregel is € 20 miljoen.

Mijns inziens zijn de in het wetsvoorstel voorgestelde faciliteiten binnen de bedrijfsopvolgingsregeling voldoende ruim en bestaan voldoende redenen om wel een kleine heffing op de overdracht van ondernemingsvermogen te hebben. Om deze reden, in samenhang met de budgettaire derving, ben ik geen voorstander van deze maatregel en ontraad ik dit amendement.

31 930, nr. 32 (VVD) – Stiefkinderen en quasi-stiefkinderen gelijk behandelen

Dit amendement regelt dat kinderen van samenwonende partners gelijk worden behandeld aan de kinderen van gehuwden of geregistreerde partners, oftewel dat quasi-stiefkinderen gelijk worden behandeld aan stiefkinderen. Het eveneens door de VVD ingediende amendement met volgnummer 25 beoogt hetzelfde, maar bij het onderhavige amendement wordt eveneens voorgesteld dat het kind van de ongehuwde partner aanverwant kan blijven aan de andere partner ingeval de gezamenlijke huishouding is beëindigd door overlijden, evenals dat na ontbinding van het huwelijk door overlijden het geval is voor stiefkinderen. Ook wanneer de gezamenlijke huishouding tegen de wil van de betrokkenen verbroken wordt, moet door het amendement het aanverwantschap tussen het kind en de partner-niet-ouder kunnen blijven voortbestaan. Daarmee werkt dit amendement ruimer uit dan het genoemde amendement met volgnummer 25 en is de geraamde derving ook hoger, namelijk € 10 miljoen.

Ik sta, zoals eerder opgemerkt, welwillend tegenover een maatregel die «quasi-stiefkinderen» (kinderen van een partner niet zijnde echtgenoot of geregistreerd partner) tot op bepaalde hoogte gelijkstelt met «gewone» stiefkinderen (kinderen van de echtgenoot of geregistreerd partner). De budgettaire ruimte momenteel ontbreekt echter om tot deze wijziging over te gaan.

31 930, nr. 33 (ChristenUnie) – Drempel € 1 500 000 in BOR, verlaging vrijstelling naar 80%

In dit amendement wordt voorgesteld een drempel van € 1 500 000 in de bedrijfsopvolgingsregeling te introduceren. Dat houdt in dat verkregen ondernemingsvermogen tot € 1 500 000 is vrijgesteld. Daarbij wordt voorgesteld het vrijstellingspercentage voor het meerdere dat wordt verkregen te verlagen van 90% naar 80%. Dit is enerzijds een verruiming en anderzijds een verenging van de faciliteit. Naar verwachting heeft dit amendement derhalve geen budgettaire gevolgen. Ik betreur echter in dit amendement de verlaging van de vrijstelling van 90% naar 80%.

31 930, nr. 34 (ChristenUnie) – Hogere vrijstelling voor ouders

Dit amendement voorziet in een hogere vrijstelling voor een verkrijging door ouders, dus bij vooroverlijden van een kind. Voorgesteld wordt om een vrijstelling van € 45 000 te introduceren, waar in het wetsvoorstel de restvrijstelling voor «overige verkrijgers», groot € 2 000, voor de ouders van toepassing is.

Nu dit amendement op een andere manier hetzelfde doel wil bereiken als amendement met volgnummer 21 van de VVD – het minder zwaar belasten van een verkrijging door ouders bij het vooroverlijden van kinderen – geldt hetgeen daar is opgemerkt analoog voor dit amendement. Ik sta sympathiek tegenover dit voorstel, maar de budgettaire ruimte ontbreekt. Aangezien de maatregel die hier wordt voorgesteld enigszins beperkter is dan die voorgesteld in het VVD-amendement, is de geraamde derving ook lager, namelijk € 7 miljoen.

Naar boven