nr. 32
AMENDEMENT VAN HET LID REMKES
Ontvangen 12 oktober 2009
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel Qa, komt te luiden:
Qa. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «ontstaan, alleen
indien het door de dood is ontbonden» vervangen door: ontstaan onderscheidenlijk,
ingeval onderdeel b van toepassing is, na beëindiging van de gezamenlijke
huishouding, alleen indien die ontbinding onderscheidenlijk beëindiging
een gevolg is van de dood.
2. Onder verlettering van het eerste lid, onderdelen b tot en met
d, tot eerste lid, onderdelen c tot en met e, wordt in het eerste lid na onderdeel
a een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. voor de bepaling van aanverwantschap de kwalificatie als partner
met het huwelijk;.
3. In het eerste lid, onderdeel e (nieuw), wordt «artikel 282
van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 282 of 292
van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met een beëindiging
van de gezamenlijke huishouding ten gevolge van de dood gelijkgesteld een
beëindiging als bedoeld in artikel 1a, zesde lid, mits de in dat lid
bedoelde personen uitsluitend als gevolg van de dood niet langer als elkaars
partner worden aangemerkt.
Toelichting
Met dit amendement wordt in artikel 19 van de Successiewet 1956 geregeld
dat «stief»kinderen van samenwonende partners op dezelfde wijze
worden behandeld als stiefkinderen van gehuwden. In het in dit amendement
voorgestelde onderdeel b van het eerste lid van dit artikel wordt in dat kader
een bepaling opgenomen die dezelfde strekking heeft als artikel 1.2, vijfde
lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In die bepaling wordt voor de bepaling
van aanverwantschap de kwalificatie als partner gelijkgesteld met het huwelijk.
Dit heeft tot gevolg dat kinderen van samenwonende partners worden aangemerkt
als kind van de partner aan wie zij niet verwant zijn. Met de in dit amendement
voorgestelde wijziging van artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van de Successiewet
1956 wordt bereikt dat de kinderen van de ene ongehuwde partner aanverwant
blijven aan de andere partner ingeval de gezamenlijke huishouding is beëindigd
door het overlijden, evenals dat na de ontbinding van het huwelijk het geval
is voor stiefkinderen. Met de toevoeging van artikel 19, derde lid, van de
Successiewet 1956 wordt bewerkstelligd dat dit ook geldt ingeval de gezamenlijke
huishouding reeds op een eerder moment – tegen de wil van de betrokkenen –
is geëindigd, mits is voldaan aan de in het voorgestelde artikel 1a,
zesde lid, van de Successiewet 1956 opgenomen voorwaarden en de in dat lid
bedoelde personen uitsluitend als gevolg van het overlijden van een van hen
niet langer als elkaars partner worden aangemerkt.
Remkes