31 930
Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956)

nr. 32
AMENDEMENT VAN HET LID REMKES

Ontvangen 12 oktober 2009

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel I, onderdeel Qa, komt te luiden:

Qa. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «ontstaan, alleen indien het door de dood is ontbonden» vervangen door: ontstaan onderscheidenlijk, ingeval onderdeel b van toepassing is, na beëindiging van de gezamenlijke huishouding, alleen indien die ontbinding onderscheidenlijk beëindiging een gevolg is van de dood.

2. Onder verlettering van het eerste lid, onderdelen b tot en met d, tot eerste lid, onderdelen c tot en met e, wordt in het eerste lid na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. voor de bepaling van aanverwantschap de kwalificatie als partner met het huwelijk;.

3. In het eerste lid, onderdeel e (nieuw), wordt «artikel 282 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 282 of 292 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met een beëindiging van de gezamenlijke huishouding ten gevolge van de dood gelijkgesteld een beëindiging als bedoeld in artikel 1a, zesde lid, mits de in dat lid bedoelde personen uitsluitend als gevolg van de dood niet langer als elkaars partner worden aangemerkt.

Toelichting

Met dit amendement wordt in artikel 19 van de Successiewet 1956 geregeld dat «stief»kinderen van samenwonende partners op dezelfde wijze worden behandeld als stiefkinderen van gehuwden. In het in dit amendement voorgestelde onderdeel b van het eerste lid van dit artikel wordt in dat kader een bepaling opgenomen die dezelfde strekking heeft als artikel 1.2, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In die bepaling wordt voor de bepaling van aanverwantschap de kwalificatie als partner gelijkgesteld met het huwelijk. Dit heeft tot gevolg dat kinderen van samenwonende partners worden aangemerkt als kind van de partner aan wie zij niet verwant zijn. Met de in dit amendement voorgestelde wijziging van artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van de Successiewet 1956 wordt bereikt dat de kinderen van de ene ongehuwde partner aanverwant blijven aan de andere partner ingeval de gezamenlijke huishouding is beëindigd door het overlijden, evenals dat na de ontbinding van het huwelijk het geval is voor stiefkinderen. Met de toevoeging van artikel 19, derde lid, van de Successiewet 1956 wordt bewerkstelligd dat dit ook geldt ingeval de gezamenlijke huishouding reeds op een eerder moment – tegen de wil van de betrokkenen – is geëindigd, mits is voldaan aan de in het voorgestelde artikel 1a, zesde lid, van de Successiewet 1956 opgenomen voorwaarden en de in dat lid bedoelde personen uitsluitend als gevolg van het overlijden van een van hen niet langer als elkaars partner worden aangemerkt.

Remkes

Naar boven