Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31924-XVII nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31924-XVII nr. 5 |
Vastgesteld 11 juni 2009
De commissie voor Jeugd en Gezin1, heeft de navolgende vragen over het Jaarverslag va Jeugd en Gezin (XVII) (31 924 XVII, nr. 3) aan de regering voorgelegd.
De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2009.
De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
Hoeveel geld is er in 2008 extra naar de Jeugd-GGZ gegaan en hoe is dit besteed? Kunt u dit specificeren?
Voor de jeugd-GGZ in 2008 was € 51 miljoen aan extra middelen beschikbaar ten opzichte van de VWS-begroting 2008. Hiermee kunnen ongeveer 17 000 jeugdigen behandeld worden in de ggz. Het is niet mogelijk dit te specificeren.
Naar welk beleid wordt er op pagina 5 – mbt de LVG-jeugd – verwezen? Welke veranderingen zijn er onder verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin tot stand gekomen? Welke doelen heeft de minister m.b.t. de LVG-jongeren zich de komende periode gesteld?
Gedoeld wordt op het beleid gericht op een toegankelijke en kwalitatieve goede zorg voor licht verstandelijk gehandicapte (lvg-)jeugdigen. Daarnaast is de toekomstige positionering van de lvg-zorg een belangrijk beleidsvraagstuk. Dit beleid wordt vorm gegeven onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Gelet op de bestaande wachtlijst voor deze doelgroep (voor zorg met verblijf; in casu zorg geleverd in de zorginstelling) is de beleidsinzet als volgt geweest: toegestemd is in de bouw van meer lvg-voorzieningen, het bouwen van kleinschalige voorzieningen is makkelijker gemaakt en zorgvernieuwing is gestimuleerd met extra gelden van Jeugd en Gezin. Daarnaast is, via het Zon/Mw-programma «onderzoek voor mensen met een verstandelijke beperking» geïnvesteerd in kennisvermeerdering in lvg-behandeling. Ik blijf ontwikkelingen in de wachtlijst volgen en neem zonodig, samen met de staatssecretaris van het ministerie van VWS, aanvullende acties.
In de Wet op de Jeugdzorg is het voornemen opgenomen om de indicatiestelling voor de lvg-jongeren over te hevelen naar de Bureaus Jeugdzorg. Onder het principe «wie betaalt, bepaalt» is het gewenst om bij dit vraagstuk ook de positionering van het lvg-zorgaanbod te betrekken. De positionering van de jeugd-lvg zal worden bezien in de context van een goed functionerend stelsel van de jeugdzorg. Zoals toegezegd zal ik begin 2010 met mijn standpunt hierover komen.
De minister schrijft dat veel gezinnen er met het kindgebonden budget honderden euro’s per jaar op vooruit gaan. Zijn er gezinnen die er naar verwachting op achteruit gaan?
Ja, bij het kindgebonden budget wordt per 1 januari 2009, anders dan bij de kindertoeslag het geval was, rekening gehouden met het aantal kinderen per gezin. Het kindertoeslagbedrag per gezin is gelijk aan het bedrag kindgebonden budget voor gezinnen met 1 kind. Tegelijkertijd is het afbouwpercentage verhoogd van 5,7% naar 6,5%. Dat betekent dat gezinnen met 1 kind met een verzamelinkomen boven de inkomensgrens van € 29 914 (tot circa € 45 000) er op achteruit zullen gaan (ongeveer € 7,50 minder per € 1 000 méér verzamelinkomen).
Waarom geeft het kabinet aan dat er vermoedelijk 100 000 gezinnen zijn die niet in aanmerking kwamen voor kindertoeslag in 2008, maar wel voor het kindgebonden budget? Waar is dit op gebaseerd?
Bij het kindgebonden budget ontvangen gezinnen ook met 2e en verdere kinderen een bedrag per kind. Hierdoor ontvangen gezinnen met meer dan 1 kind meer kindgebonden budget. In het afbouwtraject van het kindgebonden budget duurt het dan langer voordat het bedrag naar 0 is afgebouwd. Hierdoor komen er meer gezinnen (vanaf inkomen circa€ 45 000) in aanmerking voor het kindgebonden budget.
Kan de minister aangeven waar de gemeenten gelden die zij ontvangen om te voorkomen dat kinderen «niet mee kunnen doen» aan mogen besteden?
Zoals bekend berust de verantwoordelijkheid voor de invulling en de uitvoering van het beleid gericht op armoedebestrijding bij de gemeenten. Dit stelt de gemeenten in staat om maatwerk te bieden. De gemeente kan daardoor inspelen op de lokale omstandigheden en gebruik maken van lokale mogelijkheden. Dit kan de effectiviteit van de maatregelen ten goede komen. Om die reden zijn de gelden die de gemeenten hebben ontvangen «vrij» besteedbaar. Zij ontvangen het geld via de Algemene uitkering van het Gemeentefonds. De aanpak kan per gemeente verschillen. Gemeenten die het convenant «Kinderen doen mee!» hebben ondertekend hebben de afspraak gemaakt om samen te werken met de sportverenigingen en culturele instellingen, scholen en Centra voor Jeugd en Gezin. Organisaties zoals het Jeugdsportfonds, het Jeugdcultuurfonds en de Stichting Leergeld zijn voorbeelden die gemeenten hebben aangegeven hun hierbij te ondersteunen.
Wat zijn de effecten geweest van de éénmalige € 50 miljoen in 2008 van het amendement Tang/Spekman (31 474 XV, nr. 10)?
De verstrekking van de eenmalige € 50 miljoen aan het Gemeentefonds was bedoeld om gemeenten de mogelijkheid te bieden mensen met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum een eenmalige eindejaaruitkering van netto € 50,00 aan te kunnen bieden.
In lijn met het amendement Tang/Spekman is de eenmalige € 50 miljoen via een decentralisatie-uitkering aan het Gemeentefonds toegevoegd. Gemeenten waren niet verplicht om de € 50-regeling uit te voeren binnen de eigen gemeente. Gezien de gekozen manier van financiering en uitvoering konden de gemeenten de uitvoering op een voor hen gebruikelijke wijze te doen, zodat er geen extra uitvoeringskosten nodig waren. Het is niet bekend hoeveel de gemeenten van de regeling gebruik hebben gemaakt en welk effect dit heeft gehad.
Uit contacten met gemeenten is gebleken dat diverse gemeenten de € 50-regeling mede hebben benut om het niet-gebruik van voorzieningen binnen hun gemeente op te sporen. Dit is een nuttig bijeffect geweest van de regeling.
De minister schrijft bijna een pagina lang over maatregelen voor het combineren van werk en gezin, maar dit zijn voornamelijk voornemens. Wat is er in 2008 concreet gebeurd?
Het kabinet heeft in 2008 een aantal beleidsmaatregelen genomen gericht op het verbeteren van de combinatie arbeid en zorg. In het Belastingplan 2009 was een verlenging van het ouderschapsverlof opgenomen van 13 naar 26 weken. Tevens is de koppeling van de ouderschapsverlofkorting met deelname aan de levensloopregeling losgelaten, waardoor de ouderschapsverlofkorting nu voor alle werknemers beschikbaar is. Deze maatregelen zijn op 1 januari 2009 ingegaan.
Voor zelfstandigen bestaat sinds 4 juni 2008 de mogelijkheid voor een uitkering bij zwangerschap en bevalling. Deze uitkering stelt hen in staat om, evenals werknemers, het werk in deze periode te beëindigen of te verminderen.
Tevens heeft het kabinet in de Beleidsverkenning modernisering verlof en arbeidstijden een aantal beleidsrichtingen gepresenteerd voor het verbeteren van de combinatie arbeid en zorg. Deze is ter consultatie voorgelegd aan diverse partijen. De Stichting van de Arbeid heeft 14 mei jl. haar reactie gegeven. Op basis van de resultaten hiervan zal het kabinet de in de beleidsverkenning gepresenteerde denkrichtingen verder uitwerken. Ook is in 2008 het budget voor tegemoetkoming kinderopvang met bijna een miljard sterk toegenomen. Daarmee is de combinatie van arbeid en zorg ondersteund.
Hoeveel zelfstandig werkende vrouwen hebben in 2008 (vanaf 1 juni) gebruik gemaakt van zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor een periode van 16 weken en hoeveel geld is hiermee gemoeid?
Het aantal toegekende uitkeringen aan zelfstandigen i.v.m. zwangerschap en bevalling in 2008 bedroeg circa 4 200 (zie tabel 43.7 in het jaarverslag van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De rijksbijdrage aan het UWV ten behoeve van deze uitkeringen bedroeg in 2008 circa € 18,2 miljoen (zie tabel 51.1 in het jaarverslag van SZW).
Hoeveel gezinnen maken gebruik van de algemene heffingskorting?
In principe maken alle 7,5 miljoen belastingplichtige huishoudens gebruik van de algemene heffingskorting. 1,3 miljoen huishoudens maken gebruik van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Tot deze 1,3 miljoen huishoudens behoren 200 000 gezinnen met kinderen in de leeftijd t/m 5 jaar.
Wat kan er, naast de conferentie over het concept «werkende gezinnen» nog meer van het kabinet worden verwacht om werkgevers te stimuleren een betere balans tussen gezin en werk mogelijk te maken?
De conferentie «Werkende Gezinnen» is georganiseerd door de minister voor Jeugd en Gezin in samenwerking met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minster van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De sociale partners waren ook bij de organisatie van de conferentie betrokken.
Tijdens de conferentie tekende zich het beeld af dat het steeds meer noodzakelijk is dat organisaties in alle sectoren rekening houden met het gezinsleven van hun medewerkers en hen daarin ondersteunen. Het accent moet daarbij komen te liggen op het meer ruimte bieden in de tijd waarin en de plaats waarop wordt gewerkt. Die ruimte is te vinden in flexibiliteit: meer thuiswerken, flexibele arbeidstijden, zelf inroosteren en in deeltijd werken. Belangrijk voor een betere combinatie van gezin en werk is de dialoog tussen werkgevers, werknemers en de overheid. Daarom is ook geconcludeerd dat het een belangrijk onderwerp voor de agenda van het voor- en najaarsoverleg is. Een overzicht van alle activiteiten voor het komende jaar op het gebied van het combineren van arbeid en zorg is te zien op de website www.werkendegezinnen.nl.
Wordt het vrijwillig aanbod op het terrein van conflicthantering al ontwikkeld?
Ja, de eerste stappen hierin zijn gezet:
– Begin dit jaar is een eerste inventarisatie uitgevoerd van het in Nederland reeds bestaande aanbod op het terrein van communicatiebevordering en relatievorming bij (huwelijks-)partners.
– Op basis daarvan is Zon/Mw gevraagd, dit beschikbare aanbod te beoordelen en te beschrijven welke stappen gezet moeten worden om het benodigde aanbod beschikbaar te stellen, onder andere door buitenlands aanbod geschikt te maken voor toepassing in Nederland.
Ik verwacht dat deze studie in het najaar van 2009 afgerond zal zijn, zodat bestaand aanbod beschikbaar gesteld en aanvullend nieuw aanbod ontwikkeld kan worden.
Kunt u per provincie aangeven hoeveel plaatsen er beschikbaar zijn voor het uitvoeren van een begeleide omgangsregeling? Kunt u per provincie aangeven hoe groot de vraag is? Welke inspanningen heeft u gepleegd om het aantal plaatsen waar een begeleide omgangsregeling uitgevoerd kan worden te vergroten en welke resultaten heeft u geboekt?
Hoeveel plaatsen per provincie beschikbaar zijn voor het uitvoeren van een begeleide omgangsregeling is mij niet bekend. Ook over de omvang van de vraag per provincie heb ik geen informatie. De provincies zijn voor beide verantwoordelijk. Om te zorgen dat provincies zich expliciet bewust zijn van deze verantwoordelijkheid heb ik in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg 2009–2012 opgenomen dat, voor zover het niet gaat om gemeentelijk gefinancierd aanbod, de provincies ervoor zorg moeten dragen dat de vraag naar omgangsbegeleiding wordt omgezet in een adequaat aanbod.
Kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen instanties geregeld is op het gebied van signalering, voorkomen en aanpak van eventuele problemen in de gezondheid en ontwikkeling, in het geval dat één of beide ouders van een kind in detentie of een ggz-instelling zit?
Indien de ouders niet in staat zijn hun kinderen op te voeden, bijvoorbeeld vanwege detentie of opname in een ggz-instelling, dan hangt het geheel van de situatie af op welke wijze instanties hierbij betrokken zijn en (indien nodig) samenwerken. Enkele voorbeelden. Soms is betrokkenheid van instellingen afwezig of minimaal als het kind geen problemen heeft en kan verblijven bij een familielid zoals een grootouder die in staat is de opvoedtaken goed te vervullen. Soms vergt de situatie dat het kind (al dan niet residentiële) geïndiceerde zorg behoeft.
Wat is het effect van de omslag naar preventie, zijn er indicatoren waarmee meetbaar een aantoonbaar is dat er beter geïnformeerd en geadviseerd wordt aan ouders en kinderen, naast de in dit verslag genoemde kengetallen?
Er zijn geen indicatoren waarmee landelijk wordt geregistreerd of er beter wordt geïnformeerd en geadviseerd aan ouders en kinderen. Via allerlei indicatoren wordt wel gemonitord hoe het gaat met de jeugdigen in Nederland. De Landelijke Jeugdmonitor is een samenvatting van informatie over de situatie van de jeugd in Nederland (jeugdmonitor.cbs.nl).
Steeds meer kinderen hebben meervoudige problemen. Kunt u aangeven op welke manier de samenwerking in de zorg voor jeugd tussen de disci-plines ggz, verslaving, lvg en reguliere jeugdzorg wordt gestimuleerd en geborgd?
Op het terrein van samenwerking in de zorg voor jeugd worden stappen voorwaarts gezet. Voorbeelden zijn de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) die rondom de meeste scholen actief zijn, en waarin professionals van diverse sectoren vertegenwoordigd zijn om problematiek bij een jeugdige integraal te beoordelen. Daarnaast wordt het kader integraal indiceren geïmplementeerd. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over de voortgang hiervan (TK 31 839, nr. 4).
In het veld zullen partijen moeten zorgen voor intersectorale zorgprogramma’s. Deze zijn in toenemende mate in ontwikkeling. Zo heeft het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) in opdracht van de Maatschappelijk Ondernemers Groep (MOgroep) en GGZ NL een beschrijving gegeven van tien samenwerkingsverbanden tussen provinciale jeugdzorg en jeugd-ggz1. De huidige wetgeving staat het ontstaan van dergelijke samenwerking niet in de weg. Het gaat erom elkaar in de samenwerking te vinden. Omdat ik van mening ben dat het belangrijk is dat er meer intersectorale programma’s beschikbaar komen, laat ik een onderzoek uitvoeren naar de succesen faalfactoren bij het tot stand komen van intersectoraal zorgaanbod2 voor jeugdigen. Tevens zullen in dit onderzoek aanbevelingen worden gedaan om het ontstaan van intersectorale programma’s te bevorderen. Deze aanbevelingen zullen zowel gericht zijn op wat het aanbieders en bestuurders kunnen doen om meer intersectoraal aanbod tot stand te laten komen, als op wat de overheid kan doen om het tot stand komen van intersectoraal aanbod te stimuleren. Op basis van deze aanbevelingen kunnen wij bezien welke initiatieven er aanvullend ondernomen kunnen worden. Daarnaast zal ik in mijn standpunt over de werking van het stelsel aandacht hebben voor het tot stand komen en het borgen van intersectoraal aanbod.
Hoeveel kinderen met meervoudige problematiek kunnen inmiddels terecht bij een instelling die zich richt op meerdere problemen tegelijk, waarbij er gezinsgericht/ systeemgericht wordt gewerkt?
Ik kan niet zeggen hoeveel kinderen met meervoudige problematiek inmiddels geholpen kunnen worden met een intersectoraal zorgaanbod aangezien dit onder meer afhankelijk is van de behandelduur. Wel kan ik aangeven dat binnen één van de vormen van intersectoraal aanbod, de multifuctionele centra3, er inmiddels ongeveer 300 behandelplaatsen gerealiseerd zijn.
Hoeveel Centra voor Jeugd en Gezin zijn er op dit moment al gerealiseerd en hoeveel zijn er in ontwikkeling?
Op 15 mei 2009 hadden 60 gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) gerealiseerd. Daarnaast hebben 28 gemeenten gebundelde samenwerkingsafspraken en een fysiek inlooppunt volgens het Basismodel CJG gerealiseerd. Deze gemeenten hebben er bewust voor gekozen nog geen officieel Centrum voor Jeugd en Gezin te openen. Verder bevinden 71 gemeenten zich in de implementatiefase (totaal 99). De overige 282 gemeenten zijn bezig met de oriëntatie en het ontwerp van een Centrum voor Jeugd en Gezin.
Denkt de minister dat het realistisch is dat er in 2009 inderdaad 125 gemeenten met een Centrum voor Jeugd en Gezin zijn, zeker gezien de early movers?
Veel gemeenten zijn voornemens vóór de komende gemeenteraadsverkiezingen een Centrum voor Jeugd en Gezin gerealiseerd te hebben. Naar verwachting zullen daarom in het najaar 2009 en in het voorjaar 2010 veel centra gerealiseerd worden. De verwachting dat eind 2009 125 gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin hebben is daarom realistisch.
De minister schrijft dat voor de totstandkoming van de Centra voor Jeugd en Gezin vanaf 2008 extra middelen beschikbaar zijn. Er komt € 100 miljoen via het accres van het Gemeentefonds beschikbaar. Het geld is niet geoormerkt, maar in het Bestuursakkoord tussen Rijk en VNG is afgesproken dat deze middelen een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin. Kan de minister inzicht geven in de vraag welk percentage van dit bedrag gemeenten daadwerkelijk aan de ontwikkeling van een Centra voor Jeugd en Gezin besteed hebben?
Deze afspraak uit het bestuursakkoord rijk en gemeenten heb ik herhaaldelijk onderstreept tijdens mijn overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Het is aan de VNG en de gemeenten om invulling te geven aan deze afspraak. Gezien de bestuurlijke verhoudingen is het niet passend dat ik volg of de gemeenten deze middelen uit het Gemeentefonds besteden aan de Centra voor Jeugd en Gezin. Ik kan daarom geen inzicht geven in de vraag welk percentage van het accres besteed wordt aan deze centra.
Welke kosten zijn er in 2008 gemaakt voor het invoeren van het elektronisch kinddossier? Loopt de invoering op schema?
In het kader van de bestuursafspraken «Samen aan de slag» zijn gemeenten verantwoordelijk voor de invoering van de digitale dossiers in de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Het kabinet heeft in het kader van deze afspraken een bedrag oplopend tot € 20 miljoen in 2011 voor de invoering van het Elektronisch Kinddossier (EKD) en de Verwijsindex ter beschikking gesteld. Dit bedrag is toegevoegd aan het gemeentefonds. Voor het jaar 2008 is hiermee een bedrag van € 5 miljoen ter beschikking gesteld.
Daarnaast is in 2008 door het ministerie van Jeugd en Gezin een bedrag van € 1,1 miljoen aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) ter beschikking gesteld voor de ondersteuning aan gemeenten en JGZ-instellingen voor het bestuurlijk traject om te komen tot invoering digitale dossiers in de jeugdgezondheidszorg.
Ook heb ik eind 2008 heb ik een bedrag van € 5 miljoen als extra impuls voor de invoering van de digitale dossiers in de jeugdgezondheidszorg via de algemene uitkering uit het gemeentefonds aan gemeenten ter beschikking gesteld.
De kosten die in 2008 door het Rijk zijn gemaakt zijn samengevat:
• Gemeentefonds
• Bestuursakkoord «Samen aan de slag» € 5,0 mln
• Begroting Jeugd en Gezin
• Ondersteuning gemeenten invoering digitale dossiers € 1,1 mln
• Extra impuls invoering digitale dossiers € 5,0 mln
€ 11,1 mln
Wat betreft de voortgang van de invoering het volgende: In mijn brief van 17 juli 2008 (TK 31 001, nr. 53) heb ik als planning aangegeven dat vanaf januari 2009 overal gewerkt wordt aan het invoeren van digitale dossiers. Op dit moment wordt in vrijwel alle regio’s gewerkt aan de invoering.
Denkt het kabinet dat het realistisch is dat de ZAT-teams in 2011 landelijk dekkend zijn?
Ja, het is realistisch om in 2011 een dekkend netwerk van Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) in de sectoren Primair Onderwijs (PO), Voortgezet Onderwijs (VO) en Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) te hebben.
Hiertoe voert het kabinet een aantal maatregelen uit: ondersteuning van scholen en gemeenten door middel van het steunpunt ZAT’s, monitoring en wetgeving. Een dezer dagen ontvangt u een brief over wetgeving voor zorg in en om de school. Hierin kondigt het kabinet wetgeving aan voor zorg in en om school. Samenwerking in ZAT’s vormt hiervan een onderdeel.
De minister schrijft dat het ZAT-steunpunt in 2009 is geopend, wat is er concreet in 2008 gebeurd?
De voorbereidingen voor het steunpunt Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) hebben plaatsgevonden in de periode juli 2008-september 2008. In oktober 2008 is het steunpunt operationeel geworden. De officiële opening van het steunpunt heeft begin 2009 plaatsgevonden.
Wat is er concreet gebeurd met het Elektronisch Kind Dossier in 2008? De minister geeft aan dat er geen centraal systeem komt en dat alles lokaal moet gebeuren, maar geeft geen prestatie-indicatoren en geeft niet aan hoe de privacy geregeld is? Hoe is dit in 2008 opgepakt?
In 2008 zijn Jeugdgezondheidszorg (JGZ)-instellingen onder bestuurlijke regie van de gemeenten gestart met het invoeren van digitale dossiers. Ik heb in 2008 subsidie beschikbaar gesteld aan de VNG om een ondersteuningstraject in te richten om gemeenten en JGZ-instellingen te ondersteunen bij dit bestuurlijke traject.
Gemeenten dienen in het kader van de Brede Doeluitkering Centrum voor Jeugd en Gezin jaarlijks kort inhoudelijk verslag te doen van de activiteiten op het gebied van de invoering van de Centra voor Jeugd en Gezin. Voor de verslaglegging is een interactieve internetvoorziening ontwikkeld. Gemeenten moeten voor 1 juli 2009 verslag doen van hun activiteiten in 2008 op basis van een aantal prestatie-indicatoren. In het inhoudelijk verslag wordt ook gevraagd naar de voortgang op het gebied van de invoering van het digitaal dossier in de jeugdgezondheidszorg.
Wat betreft de privacy gelden, voor het EKD evenals voor de huidige (papieren) dossiers van de JGZ, de regels van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo). Het digitaal dossier JGZ is een medisch dossier en is alleen toegankelijk voor de hulpverleners die rechtstreeks bij de behandeling betrokken zijn. Uitwisseling van informatie uit het dossier met anderen mag alleen met toestemming van de patiënt (of afhankelijk van diens leeftijd de ouder).
Welke ontwikkelingen zijn er geweest omtrent de Verwijsindex in 2008?
In 2008 is het wetsvoorstel verwijsindex risico’s jeugdigen ter consultatie aangeboden aan het veld. Verder hebben in 2008 het College bescherming persoonsgegevens en de Raad van State advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Inmiddels is de nota naar aanleiding van het verslag op 20 mei 2009 aan de Tweede Kamer gestuurd ten behoeve van plenaire behandeling van het wetsvoorstel.
Vooruitlopend op de wettelijke inwerkingtreding van de verwijsindex is sinds oktober 2007 een proeftuin gestart. In het kader van deze proeftuin zijn in 2008 steeds meer gemeenten aangesloten op de verwijsindex.
De implementatie van de verwijsindex is en wordt ondersteund via een nieuwsbrief, een ondersteuningsorganisatie en de website www.verwijsindex.nl.
Wat zijn tot nu toe de resultaten van de drie regionale academische werkplaatsen uit het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid?
De academische werkplaatsen zijn eind 2008 van start gegaan. In 2009 ligt de nadruk op het maken van concrete samenwerkingsafspraken over de uitvoering in de komende twee jaar. De Kamer zal na afronding van de academische werkplaatsen in 2012 worden geïnformeerd over de resultaten.
Vindt de minister dat allochtone meisjes apart moeten sporten, als gevolg van «Meedoen allochtone jeugd door sport»?
De doelen van het programma Meedoen Allochtone Jeugd door sport zijn om de achterstand in de sportdeelname van allochtone jongeren in te halen en bij te dragen aan de integratie. Voor de uitvoering van dit programma zijn 500 sportverenigingen ingeschakeld. Bij deze sportverenigingen doen allochtone en autochtone jongens en meisjes mee aan het reguliere sportaanbod. Het programma is niet gericht op het apart sporten van allochtone meisjes.
Is de «Tijdelijke regeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd 2007–2008» geëvalueerd en zo ja, wat zijn de resultaten hiervan?
Nee deze regeling is niet geëvalueerd. De voorgaande regeling «Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd» is wel tussentijds geëvalueerd. Deze evaluatie wees op voldoende eindresultaat om de regeling voort te zetten. Zoals bekend is inmiddels de impuls «Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin» van start gegaan.
Waneer komt de nota over jeugdcultuur naar de Kamer?
De nota over jeugdcultuur wordt nog deze maand aan uw Kamer toegezonden.
Hoe worden ouders aangesproken op hun verantwoordelijkheid om hun kinderen gezonder te laten opgroeien en hoe gaat u ouders hierbij helpen?
De overheid licht ouders voor en biedt informatie en tips over hoe kinderen gezonder kunnen opgroeien. Momenteel voert de overheid de campagne om alcoholschade bij iedereen, met name ouders, onder de aandacht te brengen; zie de campagne «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind». Als onderdeel van deze campagne start het zomerdeel in het kader van groep-8 feestjes en feestjes in huiselijke kring: «Wie trots is op z’n kind geeft een feest zonder alcohol».
Daarnaast wordt vanuit het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) via het programma «Gezonde school en genotmiddelen» voorlichting gegeven in de groepen 7 en 8 van de basisschool en in de groepen 1 en 2 van de middelbare school. In dit programma is ook een oudermodule opgenomen waardoor ouders met elkaar in contact kunnen komen, ofwel via voorlichtingsavonden dan wel via internet.
Hoe is de stand van zaken voor wat betreft de behandeling van verslaafde jongeren, hoeveel bedden in de jeugdverslavingszorg en jeugddetox zijn er inmiddels,van de extra 300 toegezegde plekken, in gebruik?
In totaal zijn 260 extra klinische behandelplaatsen toegewezen. Op het moment van toewijzing waren er 36 klinische behandelplaatsen voor jeugdige verslaafden beschikbaar. Door de beperkte beantwoordingstijd heeft nog geen volledige inventarisatie kunnen plaatsvinden. In elk geval zijn 120 plaatsen (5x24) nog niet gerealiseerd. Realisatie daarvan is vanwege nieuwbouw in de loop van dit jaar en volgend jaar te verwachten.
Wat zijn de meetbare resultaten van het programma «Gezonde School en Genotsmiddelen?
33% van de scholen in het basisonderwijs en 59% van de scholen in het voortgezet onderwijs maken gebruik van dit programma. Momenteel wordt er onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het programma «De Gezonde School en Genotmiddelen» met betrekking tot het gedrag van kinderen op het gebied van alcohol, drugs en roken. De eerste resultaten van dit onderzoek worden eind 2009 bekend.
Werkt de minister met het vrijwilligersbeleid samen met het ministerie van VWS, waar ook initiatieven bestaan?
Ja. Zo zullen de activiteiten die uitgevoerd worden in het kader van het programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin 2009–2011 (motie Slob), waar mogelijk gebruik maken van dan wel worden afgestemd op de activiteiten zoals verwoord in «Voor elkaar», de beleidsbrief Mantelzorg en Vrijwilligerswerk van de staatssecretaris van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
Wat is er in 2008 gebeurd om het overmatig drankgebruik onder jongeren aan te pakken?
In 2008 zijn de volgende activiteiten ontplooid:
1 De voorlichtingscampagne «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind», gericht op ouders.
2 Het project «De gezonde school en genotmiddelen» gericht op basisscholen en scholen voor het voortgezet onderwijs.
3 Het project «Drinken is geen sport» gericht op sportkantines.
4 Handhaving door de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA), waarbij prioriteit is gegeven aan de leeftijdsgrenzen van de Drank- en Horecawet.
5 Ondersteuning van gemeenten bij de ontwikkeling en uitvoering van lokaal alcoholbeleid, met name gericht op jongeren.
6 Een pilotproject rond de decentralisatie van het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet.
7 Organisatie van diverse regionale bijeenkomsten rond het thema Vroeg op Stap.
8 Verhoging van de bieraccijns.
9 Betere zorg aan jongeren die als gevolg van comazuipen op de Eerste hulp terecht komen. Bij een viertal alcoholpoli’s wordt sinds 2008 een nieuwe werkwijze getest, gericht op verbetering van de nazorg aan jongeren die met een alcoholvergiftiging worden opgenomen.
10 Het gehele wetstraject van de Mediawet, waarin onder meer is opgenomen een verbod op alcoholreclames op tv en radio tussen 6.00 en 21.00 uur.
Het schrijven van het wetsvoorstel Drank- en Horecawet, waarin diverse nieuwe maatregelen gericht op het tegengaan van alcoholmisbruik door jongeren zijn opgenomen. Het wetsvoorstel ligt momenteel ter advisering bij de Raad van State.
Wat hebben de in de begroting aangekondigde preventieprogramma’s voor informatie over de risico’s van genotmiddelen gekost en wat zijn de resultaten tot nu toe?
In de begroting 2008 stonden de volgende preventieprogramma’s opgenomen voor informatie over genotsmiddelen; Alcohol en Opvoeding € 1,5 miljoen; Hallo Wereld: € 0,4 miljoen, Daarnaast is er in 2008 een opvoedcampagne niet-roken gestart. Die kostte € 1,2 miljoen in 2008.
De campagne Alcohol en Opvoeding, die voorheen onder het NIGZ viel, wordt sinds 2008 door het Trimbos-instituut uitgevoerd. De multimediale campagne had als belangrijkste doel: het in gang zetten van een andere opvoedingsstijl bij ouders. Zij kregen de boodschap: zeg «nee» tegen alcohol zolang kinderen nog geen 16 zijn. De algemene campagne bereikte 72% van de Nederlanders, de speciale tv-spot die rond de feestdagen werd uitgezonden had een bereik van 91%. Een deelcampagne was gericht op preventiewerkers. Ook zij moesten namelijk een omslag maken. Tot dan toe hadden zij de boodschap «Leer kinderen drinken in een veilige omgeving» uitgedragen. In tal van bijeenkomsten werden preventiewerkers geïnformeerd over de nieuwe preventiestrategie.
Bij de landelijke campagne ontwikkelde het Trimbos-instituut passende materialen en media. Van tv-spotjes tot websites, van billboards tot brochures. Ter ondersteuning van de 400 ouderavonden die overal in het land zijn gehouden, werd de website www.uwkindenalcohol.nl opgezet met feiten over alcohol, opvoedingstips en dilemma’s die ouders kunnen tegenkomen bij het stellen van grenzen.
In samenwerking met het tijdschrift J/M Pubers, het vakblad voor ouders, werd een alcoholspecial gemaakt. In november 2008 werd dit minitijdschrift meegezonden aan alle circa 80 000 abonnees. Centrale boodschap: Drank, bemoei je ermee! Want «ouders die stilzwijgend toestaan dat hun kind drinkt, maken dat het nog meer gaat drinken», aldus het hoofdartikel. Van de alcoholspecial werden zo’n 210 000 losse exemplaren verspreid.
Het digitale voorlichtings- en advies programma Hallo Wereld is ontwikkeld ter stimulering van behoud en verbetering van de gezondheid van de (aanstaande) moeder en het kind. Hallo Wereld ontsluit actief kennis en inzichten van jeugdartsen, verloskundigen en gerenommeerde maatschappelijke organisaties die gezamenlijk een gezonde leefstijl afdekken. De maatschappelijke instellingen (waaronder Consument en Veiligheid, het Nederlands Jeugdinstituut, het Trimbos en het Voedingscentrum) geven objectief en onafhankelijk advies vanuit hun eigen deskundigheid en expertise over kinderwens, zwangerschap en opvoeding tot en met het tweede levensjaar. Via het programma kan het beschikbare voorlichtingsmateriaal van de aangesloten organisaties makkelijk, op een persoonlijke wijze digitaal aan burgers worden aangeboden. Anderzijds kan de burger met vragen snel en deskundig worden geholpen. De website heeft ruim 20 000 unieke bezoekers per maand, met ruim 1 000 doorlinks naar de aangesloten organisaties.
Welke initiatieven en welk beleid zijn gewijzigd op basis van de Landelijke Jeugdmonitor, wat volgens de minister op basis van de informatie mogelijk is?
De jeugdmonitor biedt veel informatie op het brede terrein van jeugd en gezin. Het biedt daarmee de mogelijkheid het beleid te monitoren, trends te signaleren en verbanden te leggen tussen de verschillende beleidsterreinen. Eind 2008 is voor het eerst een jaarrapport bij de landelijke jeugdmonitor verschenen, hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen beschreven op het brede terrein van jeugd. Uit deze jaarrapportage «Jeugd in Nederland» blijkt dat er een positieve trend waarneembaar is op veel terreinen: Jongeren roken minder en drinken minder alcohol en bovendien is het aantal voortijdig schoolverlaters minder geworden. Op sommige terreinen is er een minder gunstig beeld. Zo hebben meer kinderen last van overgewicht. Bovendien wordt er meer gebruik gemaakt van de geïndiceerde jeugdzorg. Op deze terreinen heeft het kabinet, zoals u bekend is, acties en maatregelen in gang gezet om de situatie van de kinderen en jongeren in Nederland op deze punten te verbeteren.
Hebben de focus van de minister op de aanpak van kindermishandeling en de publiekscampagne over het herkennen van kindermishandeling geleid tot meer gevallen van kindermishandeling die aan het licht gekomen zijn?
De TV-campagne is 23 maart 2009 gestart. Uit eerste signalen blijkt dat diverse Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) een significante groei ervaren van adviesvragen en meldingen als gevolg van de publiekscampagne. Ik heb nog geen definitieve en volledige cijfers van de MOgroep ontvangen, ik verwacht dat dit binnen enkele maanden het geval zal zijn.
Ook bij andere instanties wordt een groei van vragen gesignaleerd als gevolg van de publiekscampagne. Zo geeft de stichting Korrelatie aan dat, sinds de start van de publiekscampagne, 5 keer meer reacties over kindermishandeling te hebben ontvangen dan in dezelfde periode vorig jaar.
Uiteindelijk moet de publiekscampagne bijdragen tot vermindering van kindermishandeling in Nederland. Om de omvang van kindermishandeling in kaart te brengen zal in 2010 een nieuwe prevalentiestudie naar kindermishandeling worden uitgevoerd. Dit is een herhaling van de prevalentiestudie over 2005.
Hoe komt het dat de gerealiseerde groei (1%) van het aantal onderzoeken in 2008 bij het AMK substantieel lager is uitgevallen dan de te verwachte groei (22%)? Zijn de AMK’s in 2008 gefinancierd op de te verwachte groei? Zo ja, hoe verhouden deze extra middelen zich tot de afname van het aantal wachtenden bij het AMK? Kun u naast een totaal oordeel ook een oordeel per provincie geven?
Het doel van de prestatieafspraken die ik met provincies heb gemaakt voor de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) was tweeledig, te weten:
1) het wegwerken van de wachtlijsten
2) het verkorten van de doorlooptijden
Om provincies hiertoe in staat te stellen zijn er middelen beschikbaar gesteld voor deze twee doelen en daarnaast zijn er middelen beschikbaar gesteld om een veronderstelde groei van 22% op te vangen. Tot op heden blijken de middelen die beschikbaar zijn gesteld ten behoeve van de veronderstelde groei voldoende.
De exacte reden van de lagere groei is mij niet bekend, maar het doel van prestatieafspraken blijft haalbaar, zo wordt ook bevestigd door het Inter Provinciaal Overleg (IPO).
Overigens laten de wachtlijstcijfers bij het AMK een zeer wisselend beeld zien. Een aantal provincies heeft al langere tijd geen wachtlijst meer bij het AMK, een aantal provincies heeft die wachtlijst nog wel en zal met de beschikbare middelen deze wachtlijsten in het resterende deel van 2009 moeten zien op te lossen.
Gelet op bovenstaande verwacht ik dat dat gaat lukken.
Voor een beeld van de groei per provincie verwijs ik u naar de tabel die ik hieronder heb opgenomen.
Provincie/gsr | 2007 | 2008 | % verschil ten opzichte van 2007 |
---|---|---|---|
Groningen | 442 | 534 | 21% |
Friesland | 828 | 945 | 14% |
Drenthe | 620 | 603 | – 3% |
Overijssel | 1 064 | 1 171 | 10% |
Gelderland | 1 405 | 1 282 | – 9% |
Utrecht | 684 | 807 | 18% |
Flevoland | 371 | 539 | 45% |
Noord-Holland | 1 242 | 1 036 | – 17% |
Zuid-Holland | 1 973 | 2 502 | 27% |
Zeeland | 411 | 356 | – 13% |
Noord-Brabant | 2 995 | 2 122 | – 29% |
Limburg | 500 | 458 | – 8% |
Amsterdam | 682 | 663 | – 3% |
Rotterdam | 2 040 | 1 834 | – 10% |
Haaglanden | 1 286 | 1 522 | 18% |
Totaal | 16 543 | 16 374 | – 1% |
Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de uitkomst van de gesprekken met de provincies over het grote verschil tussen de verwachte en de gerealiseerde groei van het aantal onderzoeken bij de AMK’s?
Naar aanleiding van de cijfers van 1 april 2009 heb ik provincies verzocht mij bij hun kwartaalrapportages van de wachtlijstcijfers te informeren over de voortgang van hun wachtlijstaanpak. De informatie die hieruit volgt, zal ik uw Kamer doen toekomen.
Waarom zijn er geen prestatie-indicatoren voor het terugdringen van kindermishandeling, behalve het schriftelijk bevestigen van de commitment? Is het niet logischer om bijvoorbeeld te stellen dat in 2011 kindermishandeling met de helft is teruggebracht?
Er zijn verschillende afspraken die als prestatie-indicatoren kunnen dienen voor het terugdringen van kindermishandeling. Denk hierbij aan de (proces)afspraken die in de 35 centrumgemeenten zijn gemaakt voor het instellen van een regiocoördinator, het maken van een nulmeting, een plan van aanpak met prioriteiten en het rapporteren van de realisatie daarvan. Voor het meten van de inhoudelijke effecten van deze afspraken wordt binnenkort een tweejarig onderzoek gestart. Ook wordt voor professionals en instellingen gewerkt aan een wettelijke verplichting voor het hebben van een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, waarmee een instrument verplicht wordt gesteld dat aantoonbaar bijdraagt aan het beter signaleren en melden van kindermishandeling.
Een kwantitatieve afspraak om kindermishandeling met de helft terug te dringen in 2011 is op dit moment nog niet haalbaar. In 2005 is voor het eerst prevalentie onderzoek gedaan (publicatie in 2007). Uit dit onderzoek kwamen onverwacht hoge cijfers, namelijk dat naar schatting 107 000 kinderen per jaar slachtoffer zijn van kindermishandeling. Onderzoek onder scholieren leverde nog hogere cijfers op. Deze cijfers worden niet weerspiegeld in het aantal meldingen bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s). Dat is mogelijk dus een aanwijzing dat veel kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling nog niet gesignaleerd en gemeld worden. Daarom wordt ook op dit moment stevig geïnvesteerd in het beter signaleren en melden van kindermishandeling. Maar hard zijn de cijfers op grond van één prevalentie onderzoek nog niet. Het prevalentie onderzoek wordt in 2010 herhaald. Op basis van gegevens uit beide onderzoeken (2005 en 2010) wordt zichtbaar of er een voldoende harde indicatie is over het aantal gevallen van kindermishandeling om met de betrokken partijen kwantitatieve afspraken te maken over het binnen bepaalde termijnen terugdringen ervan.
De beoogde doelen van kabinetsdoelstelling 32 zijn in de begroting 2008 niet terug te vinden. Zijn deze doelen later toegevoegd en hoe is dat dan te controleren?
De beoogde doelen van doelstelling 32 zijn in de begroting 2008 terug te vinden onder artikel 3.1. op blz. 21.
Doelstelling voor 2008 was dat de wachttijden voor jeugdzorg 100% < dan 9 weken moesten zijn. Stand per 1 januari 2009 bedraagt 5 510 wachtenden langer dan 9 weken.
Jaarverslag 2008: staat als doelstelling reductie wachtlijsten met 25%.
Dit is een grote wijziging van de doelstelling. Wat is er met al dat geld gebeurt, dat is geïnvesteerd om de wachtlijsten terug te dringen en waarom wordt de realiteit verdraaid?
Het aanvankelijke kabinetsvoornemen was dat er eind 2011 geen wachtlijsten meer zijn in de jeugdzorg. Met de provincies is nadien afgesproken dat er vanaf eind 2009 al geen wachtlijsten meer zijn langer dan negen weken, gegeven de veronderstelde groei. Met deze bestuurlijke afspraak ligt het realiseren van deze doelstelling ruimschoots op koers.
De extra middelen die beschikbaar zijn voor het aanpakken van de wachtlijsten worden door provincies ingezet om meer zorg in te kopen.
De minister beschrijft het project in het kader van het programma Beter Beschermd dat als doel heeft het traject tussen de eerste melding van kindermishandeling tot de uitspraak van de rechter sneller te laten verlopen. In 2008 is gestart met het casusoverleg bescherming. Kan de minister aangeven in hoeveel regio’s hier inmiddels mee gewerkt wordt en in hoeveel nog niet?
Inmiddels is de implementatie van het casusoverleg bescherming afgerond. Dit betekent dat nu overal in het land met casusoverleggen gewerkt wordt. Het betreft hier in totaal 61 casusoverleggen jeugdbescherming.
Waarom is het kabinet ervan overtuigd dat zij op koers liggen als het gaat om het wegwerken van de wachtlijsten gezien het feit dat de wachtlijsten maar minimaal afnemen en de wachtlijsten bij het AMK enkel nog maar toenemen?
De extra middelen die beschikbaar zijn gesteld voor het wegwerken van de wachtlijsten bij het zorgaanbod en de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) zijn in de tweede helft van 2008 beschikbaar gekomen. Deze middelen hebben ten gevolge daarvan nog niet hun volledige effect kunnen sorteren.
Provincies verwachten daarom een sterkere daling van de wachtlijsten in de laatste drie kwartalen van 2009. Provincies hebben bevestigd dat als de groei niet hoger uitvalt dan verwacht, zij de gemaakte prestatieafspraken zullen nakomen.
Heeft de minister bij de doelstelling om de wachtlijsten voor 2010 weg te werken rekening gehouden met de gevolgen van nieuw beleid gericht op meer preventie en vroegsignalering op de wachtlijsten in de jeugdzorg zoals bijvoorbeeld de Verwijsindex Risicojongeren, de meldcode kindermishandeling, de Zorg Advies Teams en de nieuwe Centra voor Jeugd en Gezin? Zo ja, hoe groot is de verwachte groei? Zo nee, waarom niet?
Bij de prestatieafspraken over de wachtlijsten zijn twee afspraken gemaakt:
– wegwerken wachtlijsten stand 1 januari 2008;
– opvangen verwachte groei van 7,8% in 2008 en 8,4% in 2009.
Voor beide prestaties zijn middelen beschikbaar. Vooralsnog lijkt de groei binnen deze verwachte toename uit te komen.
Voor 2010 adviseert de Commissie Financiering Jeugdzorg (CFJ) over het budget voor de jeugdzorg. De CFJ heeft tot taak beleidsontwikkelingen, alsmede andere ontwikkelingen die de vraag naar jeugdzorg kunnen beïnvloeden mee te nemen in hun advies.
Wat zijn de wachtlijstcijfers van de Jeugd GGZ in 2008 en 2009?
GGZ Nederland verwacht deze cijfers zeer binnenkort uit te kunnen brengen.
Is de minister bereid het project «Versnelling in de jeugd-GGZ», dat in 2008 van start is gegaan en tot goede resultaten heeft geleid, meer in te gaan zetten in de Jeugd-GGZ en de jeugdzorg?
Ik ben inderdaad voornemens om een tweede ronde «versnelling in de jeugd ggz» mogelijk te maken. Hierover wordt u binnenkort in een aparte brief over de wachtlijsten in de Jeugd-ggz geïnformeerd.
Wat zijn de ervaringen met het digitaal voorzieningensysteem dat in 2008 is geïntroduceerd met betrekking tot de kinderbescherming?
U doelt op het ondersteunend systeem van het casusoverleg genaamd Casusoverleg Bescherming (COBOS). In dit systeem is informatie en zijn functies ondergebracht die nodig zijn voor gezamenlijke bespreking en besluitvorming in het casusoverleg. De ervaringen hiermee zijn positief. Het systeem vergemakkelijkt de informatie-uitwisseling tussen Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming.
Op welke manier wordt er op de campussen gewerkt aan het doel jongeren perspectief te bieden op de arbeidsmarkt? Hoe ziet de integrale aanpak er uit?
Alle pilots richten zich op het afronden van een opleiding en het toeleiden naar regulier werk. Hiermee worden de kansen op de arbeidsmarkt vergroot en de kans op ongewenst gedrag verkleind. Sommige pilots richten zich ook op het leren zelfstandig te wonen en het vinden van zinvolle tijdbesteding. De pilots werken allemaal met een integrale aanpak waarbij gezin, de school, de werkgever en andere voorzieningen worden betrokken bij de begeleiding van de jongeren. De aanpak verschilt per pilot. Met de tweede tussenrapportage, medio 2009, ontvangt u hierover nadere informatie.
De minister geeft aan dat er vanaf 1 januari 2008 twaalf voorzieningen voor gesloten jeugdzorg zijn. Ook geeft hij aan dat er in 2007 is besloten om in totaal 1374 plaatsen binnen de gesloten jeugdzorg te realiseren. Kan de minister aangeven wanneer de 1374 plekken in de gesloten jeugdzorg volledig gerealiseerd zijn en waar deze plekken dan nog bij moeten?
– De aanvankelijke Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WDOC)-ramingen gingen uit van een behoefte van 1 374 plekken. De opbouw van de geplande capaciteit is aanvankelijk van die ramingen uit gegaan. Latere WODC-ramingen geven aan dat behoefte is aan meer plekken. Daarom is besloten het aantal plekken uit te breiden.
– Op dit moment zijn ruim 1 100 plekken voor gesloten jeugdzorg gerealiseerd.
– In totaal verwacht ik op 1 januari 2010 ongeveer 1 460 plekken gesloten jeugdzorg beschikbaar te hebben. Dit loopt op naar 1 590 plekken in 2013. Ik verwacht hiermee aan de vraag te kunnen voldoen.
Wanneer wordt de evaluatie van de Het Deltaplan Gezinsvoogdij naar de Kamer gestuurd?
Uw kamer zal voor de zomer van 2010 de evaluatie van de invoering van de Deltamethode ontvangen.
Wanneer komt het antwoord op de vragen van het lid Bouchibti (PvdA) over de beschikking van de rechtbank Amsterdam inzake het (niet) voortzetten van de plaatsing in gesloten jeugdzorg na het bereiken van de meerderjarigheid? Wat is er de oorzaak van dat de antwoorden niet, zoals aangekondigd in de mededeling van 24 maart 2009, omstreeks 1 april naar de kamer zijn gestuurd?
Inmiddels heeft u kennis kunnen nemen van de antwoorden. Het overleg met externe partijen dat noodzakelijk was voor de beantwoording van deze vragen heeft langer geduurd dan ik had voorzien.
Welk bedrag is er gemiddeld per kind per dag in de gesloten jeugdzorg beschikbaar? Welk bedrag is er gemiddeld per kind per dag in de Justitiële Jeugdinrichting beschikbaar?
Gangbaar is dat het beschikbare bedrag per kind wordt uitgedrukt in de prijs per plaats per dag. Een vergelijking van deze prijs per plaats per dag in Justitiële Jeugdinrichting (JJI’s) en in gesloten jeugdzorginstellingen is niet goed te maken. In de eerste plaats door de verschillende manier van aansturen: bij de JJI’s zit bijvoorbeeld het uitvoeringsapparaat van Dienst Justitiële Inrichting (DJI) in de prijs per plaats per dag en bij gesloten jeugdzorginstellingen is dit niet het geval. In de tweede plaats is de financiering van de huisvesting bij JJI’s anders geregeld dan bij gesloten jeugdzorginstellingen. In de derde plaats zijn de beveiligingseisen bij Justitie veel hoger.
De gemiddelde prijs per dag in jeugdzorgplusinstellingen in 2008 bedraagt € 297, hierin is het beschikbare bedrag voor de kwaliteitsverbetering (€ 10,7 miljoen in 2008) opgenomen. In 2009 bedraagt de gemiddelde prijs per dag € 344.
Voor de JJI’s was in 2008 de prijs per dag voor de beschikbare plaatsen € 398 en in 2009 € 448. Hierbij is gerekend met het totale voor JJI’s beschikbare budget inclusief de apparaatskosten van DJI.
Hoeveel jongeren zaten er in 2008 in een gesloten jeugdzorginstelling? Hoeveel jongeren met een licht verstandelijke handicap zaten er in 2008 in een gesloten jeugdzorginstelling? Hoeveel zwakbegaafde jongeren zaten er in 2008 in een gesloten jeugdzorginstelling?
Op 1 januari 2009 verbleven er 935 jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg in een gesloten jeugdzorginstelling.
Cijfers over jeugdigen met een lichtverstandelijke handicap of zwakbegaafde jeugdigen worden niet apart geregistreerd.
Hoeveel jongeren met verslavingsproblematiek zaten er in 2008 in een gesloten jeugdzorginstelling?
Cijfers over jeugdigen met verslavingsproblematiek worden niet apart geregistreerd.
Hoeveel jeugdpsychiaters werken er in gesloten jeugdzorginstellingen? Hoeveel jeugdpsychiaters zijn er nodig in gesloten jeugdzorginstellingen?
– De gesloten jeugdzorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Ik beschik niet over informatie over de samenstelling van het personeel.
– Instellingen zijn verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde zorg. Een onderdeel daarvan is het beschikbaar hebben van voldoende en deskundig personeel.
– In het kwaliteitskader gesloten jeugdzorg, dat de instellingen in overleg met de Inspectie Jeugdzorg hebben opgesteld, is opgenomen dat een instelling zorgt voor een inzet van het personeel die zodanig is dat een jeugdige voldoende aandacht krijgt, passend bij zijn behandeling en dat de deskundigheid van het personeel aansluit op het aanbod van de instelling.
– In het stapsgewijze toezicht dat de Inspectie op basis van het kwaliteitskader bij de instellingen houdt, zal het onderwerp personeel in 2009 en 2010 aan de orde komen.
Hoeveel kinderen staan er momenteel te wachten op een plek in de gesloten jeugdzorg?
Uit de cijfers van de Dienst Justitiële Inrichtingen blijkt dat op 1 mei jl. 23 nieuwe jeugdigen op een plek in de gesloten jeugdzorg of in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) wachtten. Hoeveel van deze jeugdigen langer dan 9 weken wachtten blijkt niet uit de gegevens.
Daarnaast wachtten 191 jeugdigen op overplaatsing naar een andere gesloten jeugdzorginstelling of JJI, bijvoorbeeld omdat ze dan dichter bij huis kunnen worden behandeld.
Waarom zijn er geen prestatie-indicatoren voor de jeugdbescherming, bijvoorbeeld over de caseload?
Vanaf 2009 is in de begroting een prestatie-indicator opgenomen met betrekking tot het percentage zaken waar de besluitvorming plaatsvindt binnen de norm voor de doorlooptijd.
De verlaging van de caseload voor de gezinsvoogdij in het kader van de invoering Delta-methode wordt gemonitord zoals afgesproken in het convenant «Verlaging caseload gezinsvoogdij». Halverwege 2009 zal de caseloadverlaging naar gemiddeld 1:15 in de gezinsvoogdij gerealiseerd worden. In de begroting van 2009 is de caseload als kengetal opgenomen.
Is er al meer duidelijkheid over de pilots omtrent de campussen, met name omdat er een tweede pilot nodig is om te kijken of «de doelgroep beter aansluit bij de beleidsbeginselen»? Wat bedoelt de minister met deze laatste zin?
Er is geen sprake van een tweede pilot, maar het bureau Intraval zal een tweede tranche instroommeting doen van alle jongeren die tussen augustus en december 2008 ingestroomd zijn. Hiermee kan een vergelijking gemaakt worden tussen de «oude» en «nieuwe» instroom en wordt extra inzicht geboden in de doelgroep van de pilots. Op basis van de tweede tussenrapportage, medio 2009, wordt u hierover nader geïnformeerd.
Met welk percentage moet de regeldruk eind 2009 teruggedrongen zijn?
Op 8 oktober 2008 heb ik u mijn actieplan toegestuurd voor de aanpak van de ervaren regeldruk in de jeugdketen. Dit actieplan is gebaseerd op een eerste meting (nulmeting) van de ervaren regeldruk in de brede jeugdketen, die de eerste helft van 2008 heeft plaatsgevonden. 2009 staat in het teken van het uitvoeren van de acties uit dit actieplan. Ik heb voor 2009 geen streefcijfer gesteld, ook om de sector niet met een uitgebreide tussenmeting te belasten. De resultaten van de nulmeting zullen in 2011 vergeleken worden met de uitkomst van een nieuwe meting. Mijn doel is dat dan de ervaren regeldruk met 25% is gedaald ten opzichte van 2007. Dit jaar en komend jaar zal ik de voortgang van de ingezette acties, zowel die van het programmaministerie als die van andere partijen, nauwgezet volgen om te kunnen beoordelen of en in welke mate de ingezette acties het beoogde effect hebben. Zonodig zal ik mijn actieplan op basis hiervan aanpassen. Ik zal uw Kamer vòòr de zomer informeren over de voortgang van mijn actieplan.
Kabinetsdoelstelling 50 komt niet specifiek in de begroting voor,wat betreft de campussen, dus wat beoogd en gerealiseerd is, kan niet gecontroleerd worden. Waar komen deze cijfers vandaan en wanneer zijn deze doelen geformuleerd?
In 2007 is het kabinet gestart met de pilots campussen. De campussen richten zich op jongeren zonder zicht op opleiding of arbeid die dreigen af te glijden naar maatschappelijk ongewenst gedrag. Het doel van de campussen is de jongeren via een strakke aanpak weer op het juiste spoor te zetten, en op die manier ook bij te dragen aan de vermindering van jeugdcriminaliteit. De evaluatie van de (effectiviteit van de) pilots is medio 2010 gereed. Deze aanpak kan een bijdrage leveren aan de reductie van de criminaliteit, fysieke verloedering en ernstige sociale overlast met 25% in 2010 ten opzichte van 2002.
Beoogde reductie van criminaliteit van 25 % in 2010 was het doel. Wat zijn de cijfers voor 2008?
Op 24 oktober 2008 bent u geïnformeerd over de voortgang van de reductie van criminaliteit met de Voortgangsrapportage Veiligheid begint bij voorkomen (TK 28 684, nr. 178) Zo blijkt uit de genoemde voortgangsrapportage dat overlast en verloedering de afgelopen jaren met 8% gedaald te zijn. Het aandeel daarin van de aanpak door de pilots campussen is onbekend.
Kan de minister aangeven wat hij doet en wat de sector doet om medewerkers in de jeugdzorg voor langere tijd aan zich te binden?
Door uitvoering van het actieplan professionalisering wordt gewerkt aan beroepsvorming, kennisverrijking en het verhogen van het zelfvertrouwen van werkers in de jeugdzorg. Al deze acties moeten ertoe bijdragen dat werkers in de jeugdzorg beter zijn voorbereid op hun taak, waardoor ze langer in de sector werkzaam blijven.
Bij het kindgebonden budget is een kastekort van 80 miljoen ontstaan. Kan de minister een verklaring geven voor de vraag wat de reden is dat de uitgekeerde voorschotten door de belastingdienst zoveel hoger zijn dan geraamd?
Het kastekort van € 80 miljoen is ontstaan omdat het begrote budget in kader van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb) is geraamd op basis van een meer voorspoedige (hogere) inkomensverdeling (van het Centraal Planbureau (CPB)) dan de inkomens op basis waarvan de Belastingdienst het maandelijkse bedrag heeft overgemaakt. De Belastingdienst bevoorschot op basis van de bij hen bekende meest recente inkomens. De raming is gebaseerd op een inkomensprognose van het CPB. Het verschil tussen deze inkomensverdelingen veroorzaakt het kastekort.
Hoeveel geld is er in totaal in 2008 naar de jeugdgezondheidszorg gegaan? Kunt u deze bedragen specificeren?
De jeugdgezondheidszorg (JGZ) bestaat uit een uniform deel en een maatwerkdeel. Het maatwerkdeel kan afhankelijk van de lokale situatie door gemeenten worden ingezet terwijl het uniformdeel wettelijk is vastgelegd.
In het gemeentefonds is van oudsher al een bedrag opgenomen voor de uitvoering van het maatwerkdeel van de jeugdgezondheidszorg.
Boven dit bedrag is in 2008 aan gemeenten een bedrag van € 247 miljoen ter beschikking gesteld in het kader van de Brede Doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin (BDU CJG). Met deze meerjarige uitkering voor de jaren 2008 tot en met 2011 worden bestaande geldstromen en uitkeringen (waaronder de voormalige Rsu-middelen voor de jeugdgezondheidszorg) samen met extra middelen gebundeld en ontschot aan gemeenten beschikbaar gesteld. Gemeenten hebben de vrijheid en daaraan gekoppelde verantwoordelijkheid deze middelen op de beste wijze en het beste moment in te zetten ten behoeve van bestaande taken in het kader van de jeugdgezondheidszorg en de CJG-vorming.
Verder zijn in het kader van het Bestuursakkoord van 4 juni 2007 «Samen aan de slag» afspraken met gemeenten gemaakt dat uit het accres van het Gemeentefonds een bedrag oplopend tot € 100 miljoen in 2011 ter beschikking zal worden gesteld voor de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin.
Hoeveel is er in 2008 besteed aan ondersteunende en activerende begeleiding, al dan niet in zorg in natura en persoonsgebonden budget?
Specifiek voor de doelgroep jeugd-lvg (lvg staat voor licht verstandelijk gehandicapten) is, volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), er in 2008 € 57,3 miljoen besteed aan groepsgerichte activerende en ondersteunende begeleiding en individuele activerende begeleiding. Voor individuele ondersteunende begeleiding is geen uitsplitsing van de gegevens naar doelgroep mogelijk. Aan verstandelijk gehandicapten is in totaal € 352 miljoen besteed.
Gegevens ontbreken over de inzet van pgb-gelden voor ondersteunende en activerende begeleiding, omdat er geen registratie naar doelgroep aanwezig is.
Hoeveel geld is er in 2008 door de Bureaus Jeugdzorg in totaal uitgegeven aan interim managers?
Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft mij in oktober 2008 bericht dat men verwachtte dat de kosten van interim-managers bij de bureaus jeugdzorg in 2008 op circa € 2,7 miljoen uit zouden komen. Dit is circa 0,8% van de personeelskosten van alle bureaus jeugdzorg.
Hoeveel is in 2008 uitbetaald aan pleegzorgvergoedingen, en om hoeveel pleeggezinnen ging het in totaal?
Het exacte bedrag aan pleegzorgvergoedingen is mij niet bekend. Dit is niet een gegeven waarover provincies zich apart hoeven te verantwoorden. Uit cijfers van de Maatschappelijk Ondernemers Groep (MOgroep) Jeugdzorg blijkt dat er op 1 januari 2008 14 122 kinderen bij pleegouders verbleven, deze capaciteit is in de loop van 2008 uitgebreid met circa 800 plaatsen. Per pleegkind is de pleegzorgvergoeding maximaal circa € 6 000,- per jaar. Op grond hiervan wordt het totale bedrag aan pleegzorgvergoedingen door mij geraamd op circa € 90 miljoen. Overigens zijn er daarnaast bij de zorgaanbieders nog kosten voor de plaatsing van pleegkinderen en de begeleiding van zowel pleegkinderen als pleegouders. Deze kosten worden door mij geraamd op circa € 70 miljoen.
Wat is de oorzaak van de onderuitputting op de post campussen? Welke activiteiten zijn doorgeschoven naar 2009? Kunt u per activiteit aangeven waarom deze activiteit doorgeschoven is?
Voor 2008 was extra geld gereserveerd voor de uitvoering van de motie Bouchibti om een pilot zo op te zetten dat ook 12- tot 15-jarige jongeren in een veilige campusomgeving begeleid kunnen worden. Een deel van deze gelden is doorgeschoven naar 2009 omdat er in 2008 nog gesprekken gaande waren in dit kader. Verder zijn er nog gelden doorgeschoven naar 2009 omdat de slotbetaling van een pilot is uitgesteld in verband met het faillissement van de bijbehorende stichting en is de te houden conferentie verplaatst naar 2009.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Gerkens (SP), Ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), Voorzitter, Van Toorenburg (CDA), Uitslag (CDA) en Vacature (SP).
Plv. leden: Vacature (SGP), Heerts (PvdA), Omtzigt (CDA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Nicolaï (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Vacature (PvdD), Bosma (PVV), De Wit (SP), Vacature (GL), Arib (PvdA), De Vries (CDA), Van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).
«Meer dan de som der delen; voorbeelden van succesvolle samenwerking tussen de jeugdzorg en de jeugd-ggz» (A. Kalsbeek en M. Zwikker, NJI, 2009)
In het onderzoek is intersectoraal aanbod gedefinieerd als aanbod dat ontstaat vanuit geïndiceerde zorg in de provinciaal gefinancierde jeugdzorg (inclusief gesloten jeugdzorg), jeugd-ggz, zorg voor licht verstandelijk gehandicapten, justitiële jeugdinrichtingen en (speciaal) onderwijs.
Multifunctionele centra bieden zorg aan licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen met psychiatrische stoornissen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31924-XVII-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.